Richard Todd
De literaire kritiek in Engeland in de jaren dertig
In de jaren dertig bevond de literaire kritiek in Engeland zich in een proces van radicale verandering, die begonnen was tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog. De aard van deze veranderingen laat zich waarschijnlijk het best omschrijven door wat er gebeurde in Cambridge in die periode, hoewel het in het tweede gedeelte van dit essay duidelijk zal worden dat de best geformuleerde marxistische kritiek niet afkomstig was uit Cambridge, of welke academische gemeenschap dan ook, maar kwam van een jonge ‘buitenstaander’, Christopher St. John Sprigg, die schreef onder de naam Christopher Caudwell. Zelfs als we kijken naar Cambridge, blijkt dat de kritische discussie in deze universiteit eveneens geleid wordt van buiten de gevestigde academische orde.
Het Cambridge van de jaren twintig en dertig bevond zich wat de studierichting Engels aan een Engelse universiteit betreft in een unieke positie. De bestudering van de Engelse taal als een academische discipline vond zijn oorsprong in 1839 aan de universiteit van Londen, waaraan twintig jaar later de Engelse literatuur als studie werd toegevoegd. In Oxford werd in 1904 een leerstoel Engels opgericht en hoewel de beroemde King Edward VII Chair te Cambridge dateert uit 1911, verschilde de studie Engels in zijn algemeenheid zeer van die van tegenwoordig. Het voornaamste verschil was dat de studie een zwaar filologisch karakter had, wat in Oxford en Londen nog vele jaren daarna zo zou blijven. De invoering van het vak in Cambridge viel echter samen met een historisch moment dat een gunstig klimaat schiep voor vernieuwing, en vóór 1920 introduceerde men een nieuwe ‘Tripos’ (de traditionele benaming in Cambridge voor een studie die leidt tot het kandidaatsdiploma). Dit gebeurde onder druk van een groep jonge radicale academici die in sociaal opzicht een achtergrond hadden die verschilde van de welgestelde burgers die te zamen het klassiek-historisch geschoolde bestel vormde, waaruit de Engelse school oorspronkelijk was voortgekomen. Deze jongeren zagen wat er gebeurde in de nieuwere provinciale universiteiten en zij waren in staat om op unieke wijze munt te slaan uit de anti-Duitse stemming die in Groot-Brittannië heerste direct na de Eerste Wereldoorlog. Dit maakt het namelijk mogelijk de filologie te bestempelen als een ingrondslag Germaanse discipline vreemd aan een waarlijk Engelse manier van denken. Het valt te betwijfelen of de vernieuwing van de Engelse Tripos, zoals die omstreeks 1920 in Cambridge bereikt werd, plaats had kunnen vinden onder historisch meer gebruikelijke omstandigheden; elders, zoals in Londen en Oxford, waar de drang tot hervorming afwezig was, behield de filologie zijn vooraanstaande positie.
Deze toch zeker unieke, geavanceerde en radicale ontwikkeling van de studie Engels in Cambridge in de jaren twintig en dertig vond echter plaats buiten de gevestigde orde van de universiteit. De voornaamste reden hiervoor ligt in de complexe persoonlijkheid van F.R. Leavis en de aard van zijn radicale genialiteit. De richting waarin het radicalisme zich bewoog, was onderhevig aan diverse invloeden. De belangrijkste invloed was die van Leavis zelf en die van een groep wat jongere critici die te zamen de ‘Scrutineers’ vormden. Het tijdschrift Scrutiny werd opgericht in 1932 en al snel trad Leavis tot de redactie toe. De grote ironie van de studie Engels als academische discipline is dat Leavis die daarop een grotere invloed heeft gehad dan enig andere criticus van deze eeuw, en niet alleen in Groot-Brittannië maar ook daarbuiten (en vooral in Nederland), niet erkend werd door de academische orde in Cambridge.
Dit hardnekkige feit vormt de verklaring voor de specifieke aard van het radicalisme in Scrutiny. Wat was begonnen als een radicaal onderzoek van vele aspecten van de cultuur, het materialisme, en de massa als consument, onderging een subtiele verandering toen de radicale bepleiting van de culturele revolutie eerst respectabel en daarna zelf deel werd van een gevestigde instelling. Een dergelijke ontwikkeling zou automatisch geleid hebben tot de opheffing van Scrutiny als radicaal onderzoekstijdschrift. Dat het blad zo lang bleef bestaan en zelfs een groei kende had vooral te maken met het karakter van Leavis. Het onrecht van zijn behandeling door het establishment van Cambridge veranderde hem subtiel maar beslist. Het dreef hem tot de bitterheid van het isolement. De vijand breidde zich uit tot ‘de gevestigde orde’ in het algemeen, en zijn latere aanvallen concentreren zich niet zozeer meer op de autoriteiten van Cambridge alswel op wat Leavis beschouwde als de kliek en de coterie van het literair-journalistieke circuit in Londen. Zijn geniale talent, zijn verheven positie als criticus, en de verscheidenheid van zijn radicalisme zijn onbetwistbaar. De tragiek van Leavis is dat de motivatie achter zijn werk steeds meer leek voort te komen uit antagonisme. Het is geen toeval dat er niet echt een school van Leavis bestaat. Zijn haast dwangmatige behoefte om te breken met bijna iedere criticus die ooit een volgeling van hem was geweest, was nauw verbonden met zijn eigen houding als criticus. Leavis was er namelijk rotsvast van overtuigd dat iemands vermogen om juist te reageren op kunst (in al zijn vormen) de maatstaf was van zijn morele capaciteit. Naarmate hij steeds verder gedesillusioneerd raakte over de groeiende achtenswaardigheid van zijn positie, idealiseerde en verfijnde hij deze vergelijking in een onwerkelijk hoge mate.
Het klimaat waarin het mogelijk was een tijdschrift als Scrutiny op te richten was niet louter en alleen het resultaat van het non-conformistische radicalisme dat ontstond als gevolg van bepaalde geschiedkundige factoren. De meest voor de hand liggende invloed in de jaren twintig op de studie Engels in Cambridge (en later ook elders) was die van een groep mensen, die niet zoals Leavis weerstand probeerden te bieden aan het onvermijdelijke proces waarin hun kritiek langzamerhand een orthodoxie werd. Hun overtuigingen richtten zich juist tegen de geschiedenis. Tot aan het begin van de jaren twintig vormde het gebrek aan een gedegen kritische verhandeling één van de belangrijkste argumenten tegen de invoering van de Engelse literatuur als een academische discipline. Twee academici uit Cambridge hebben een belangrijke rol gespeeld in de verandering daarvan, en wat opvalt is dat geen van beiden hun carrière begonnen was aan de Engelse faculteit. I.A. Richards had bijvoorbeeld een graad behaald in ‘Mental and Moral Sciences’. Zijn filosofische geoefendheid leidde ertoe dat hij als eerste een wetenschappelijke benadering toepaste op een vak dat ernstig leed aan ongebreideld subjectivisme. Richards is het meest bekend om zijn boek Practical Criticism (1929). Dit bestaat uit een aantal interpretaties, die geschreven zijn door zijn studenten, die overigens niet met naam staan vermeld, naar aanleiding van bepaalde gedichten, en die door Richards werden voorzien van commentaar verwijzend naar de vaak alarmerende implicaties van hun uitleg voor de studie Engelse literatuur. Eén van zijn briljantste studenten was William Empson, die zijn studie begonnen was met wiskunde, maar overstapte naar Engels. Richards was altijd heel bescheiden over de mate waarin hij van invloed is geweest op Empson (‘He seemed to have read more English Literature than I had, and to have read it more recently and better’),
maar het lijdt geen twijfel dat hij zeer veel heeft gedaan ter bemoediging van Empsons werk als student, dat resulteerde in diens zeer invloedrijke boek, Seven Types of Ambiguity. Dit verscheen in 1930, toen Empson pas 24 was. Een jaar later
vervolg op pag. 68