Christopher Caudwell (1907-1937)
Eigenlijk had een geheel nummer van BZZLLETIN aan Caudwell gewijd kunnen worden. Niet zozeer omdat hij van de schrijvers van de ‘Auden Generation’, degene was, die over de meeste esthetische, sociale en politieke kennis beschikte, maar omdat hij als intellectueel dermate begaafd was dat zelfs Auden niet in zijn schaduw had kunnen staan als Caudwell maar langer geleefd had. In tegenstelling tot de meeste andere leden van de ‘Auden Generation’ ging Caudwell (in feite heette hij Christopher St. John Sprigg) als lid van de International Brigade in Spanje echt tegen Franco vechten na eerst een ambulance voor het Republikeinse leger door Frankrijk te hebben gereden en afgeleverd. Pas twee maanden later, in februari 1937, is hij achter zijn machinegeweer gesneuveld. Al zijn belangrijke werken zijn postuum verschenen. Dit zijn: het meesterwerk Illusion and Reality (1937), over de poëzie en vooral over de bronnen (psychologische, maatschappelijke) daarvan; en Studies in a Dying Culture, I en II, (1938 en 1949), zijnde marxistische essays over schrijvers als de Lawrences (zowel D.H. als die heel andere figuur T.E.), Shaw, Wells en Freud... waarin hij allerlei uitingen (godsdienst, psychologie, esthetica, filosofie) van de burgerlijke kuituur onder de loep nam.
Van deze heel merkwaardige man (die niet naar Eton of Harrow, en niet naar Oxford of Cambridge ging) zijn echter ook verschenen: studieboeken over vliegtuigbouw, zeven detective-romans (tussen 1933 en 1939), een roman This My Hand (1935), een wetenschappelijk werk over natuurkunde en Poems (1965).
Zoveel prestaties van een man die niet ouder dan 29 jaar werd, zijn op zichzelf al heel bijzonder, maar wat Caudwell tot een werkelijk grote figuur maakt, is zijn intellect. Dit wordt direkt duidelijk zodra men zijn Illusion and Reality openslaat. Terecht begint een inleidende ‘biographical note’ met: ‘This is one of the great books of our time. It is not easy reading.’
Men kan inderdaad heel eenvoudige uitspraken in het boek tegenkomen, zoals bijvoorbeeld ‘poetry is written by poets’ of ‘poetry is difficult to translate’. Dit zijn echter maar de simpel geformuleerde stellingen van een wetenschapper, die op basis van een uitgebreide kennis en een grote belezenheid, gepaard aan een buitengewoon penetrant en synthetiserend denkvermogen, de meest ingewikkelde argumenten kan ontplooien.
Op deze wijze wordt de poëzie in verband gebracht met allerlei andere takken van menselijke kennis. Na de 298 pagina's van zijn studie, waarin hoofdstukken voorkomen met titels als ‘The World and the “I”’, ‘The Psyche and Phantasy’ en ‘Poetry's Dream-Work’, volgt een bibliografie met niet minder dan 500 titels, waaronder bijvoorbeeld werken als: Mendel's Principles of Heredity, La migration des symboles, The Neurotic Personality, Grundlagen der Geometrie, Assurian and Babylonian Literature, Aspects of Dialectical Materialism enz., enz.
Caudwell, die een overtuigd communist was, was van mening (zoals zovelen in Rusland en elders) dat de ‘bourgeois culture’ zijn einde naderde en onvermijdelijk door een nieuwe proletarische kuituur zou worden vervangen. Zinnen op zijn allereerste bladzijden als: ‘It is a common assumption of literary criticism that the sources of literature are irrelevant or unimportant, and that literature can be completely criticised in terms of literature’ (wat hedentendage een al te bekende overtuiging is geworden) leiden tot zinnen op zijn allerlaatste bladzijde als: ‘In bourgeois art man is conscious of the necessity of outer reality but not of his own, because he is unconscious of the society that makes him what he is. He is only a half-man. Communist poetry will be complete, because it will be man conscious of his own necessity as well as that of outer reality.’
Vandaag zullen die woorden heel vreemd in de oren klinken en men zal zich zeker geneigd voelen om te vragen: Wat bedoelt Caudwell dan met ‘communist poetry’? Het antwoord luidt: zeker niet de propagandistische poëzie van de communistische staten die wij tegenwoordig kennen. Zijn ‘communisme’ was nog steeds een idealistisch, nog steeds niet bestaand begrip, waarin de mens meer inzicht zou hebben gekregen in de krachten die de samenleving en ook hemzelf schiepen, een inzicht dat een bevrijding zou betekenen.
Als Caudwell over het ‘proletariaat’ schrijft, is die groep van de bevolking van de westerse landen in de jaren dertig zeer zeker niet meer vergelijkbaar met de welgestelde arbeidersklasse van onze tijd. (Toen ikzelf als jonge ambtenaar in Londen ging werken, leek mijn salaris uiterst bescheiden - ongeveer veertig gulden in de week. Maar dat was toen viermaal zoveel als hetgeen een werkloze met vrouw als uitkering ontving... en er waren in die dagen meer dan drie miljoen werklozen in Groot-Brittannië.)
Het belangrijke van Illusion and Reality lag echter niet in deze economische omstandigheden, maar in de wijze waarop Caudwell onze wetenschappelijke kennis op allerlei gebied, en vooral op het gebied van de psycho-analyse, op de begrippen ‘poëzie’ en ‘dichter’ toepaste.
Samuel Hynes citeert in het tijdschrift New Verse Audens oordeel over het boek: ‘the most important book on poetry since the books of Dr. Richards’ - dat was I.A. Richards, auteur van de beroemde studie The Principles of Literary Criticism -dat de bijbel van de nieuwe dichters werd. Auden vond ook dat: ‘left poetry had long needed a theoretical (mijn cursivering, J.B.) defence against the Agitprop mentality’ - en die verdediging had Caudwell met zijn boek geleverd. De Marxisten waren er niet blij mee.
Hoewel van nogal eenvoudige afkomst, behoorde Caudwell niet tot het proletariaat. Hij werd verslaggever en later redakteur van een technische uitgeverij. Hynes vindt zijn gedichten traditioneel wat de vorm betreft, en vaag waar het om hun politieke inhoud gaat. Hij schrijft ook dat de ‘detective-novel’, waarvan Caudwell (onder de naam Sprigg) er maar liefst zeven schreef, ‘the most middle-class of literary genres’ is.
Dat lijken mij maar bijzaken. Het belangrijke van Caudwell ligt in stellingen als ‘history is made bij man's actions... but the results... are by no means willed by any men.’ Een ieder die de wereld in 1945 kende en de wereld zoals zij er nu uitziet gadeslaat, zal beseffen hoe juist en veelzeggend zo'n stelling is.
Hynes memoreert dat Caudwell de belangrijkste rol in de samenleving aan de kunst toekende. Ikzelf wil hier eindigen door te wijzen op woorden van deze merkwaardige mens die mij nog méér zeggen. Ze luiden: ‘...art tells us the significance and meaning of all we are.’ Slechts een heel erg klein, haast onzichtbaar deel van de mensheid heeft dàt tot nog toe beseft.