[Vervolg Isherwood en het oosten]
vervolg van pag. 50
Juist doordat Isherwood en Auden zoveel oog hebben voor de meest uiteenlopende aspecten van China 1938 waarmee ze op hun zo boeiend beschreven tocht te maken krijgen, ondergaat de lezer een gewaarwording van geestelijke ruimte. Honderden taferelen worden zo levendig voor hem neergezet dat hij er echt ‘bij’ kan zijn, maar hij wordt niet, zoals in zovele nieuwere Nederlandse publicaties, gedwongen partij te kiezen. Hij krijgt, net als bij Slauerhoff, en in details meer waarheidsgetrouw, een aangrijpend beeld van het ‘eeuwige’ China. Een schijnbaar romantisch cliché, maar wie iets van China heeft ervaren zonder dit meteen te willen vatten in vooropgezette westerse oordelen, weet dat dit kolossale land zich, in welke oorlogsof betrekkelijke vredessituatie dan ook, zal blijven onttrekken aan iedere simplistische kijk.
Van enige metafysische speculatie is in dit boek bij Isherwood nog geen sprake. Hij ondergaat, en noteert. Zijn aandacht is wijdgespreid en wakker. Misschien besefte hij toen nog niet hoezeer zijn open, ruimhartige instelling al beantwoordde aan de lering van de Zen-filosofie: het hieren het nu zo bewust en onbevooroordeeld mogelijk waarnemen. Dit ‘oosten’ moet Isherwoods toch al niet bekrompen visie op het bestaan op wezenlijke wijze nog hebben verruimd.
En ook hier nemen beide auteurs tenslotte duchtig afstand van hun eigen waarnemingen. Zij sluiten de kans niet uit dat zij zich af en toe hebben laten beetnemen door mogelijk onbetrouwbare, of alleen maar beleefde, of hen opzettelijk voor de gekhoudende informanten. Zij hebben alleen maar kunnen ‘registreren wat een bezoeker aan China mogelijk te zien, en mogelijk te horen’ zal krijgen.
Wel vinden zij achteraf dat zij zich teveel hebben laten meeslepen in de door sommige westerse journalisten verbreide propaganda als zou het Chinese communisme een onschuldige, een soort niet-totalitaire, landelijke democratie belichamen. In 1973 distantiëren zij zich van die mening, al blijven zij kritisch tegenover de politieke reacties van het westen.
Zoals zij ook afstand blijven nemen van het verschijnsel oorlog op zich. Een Chinese krantenman probeert hen de situatie uit te leggen met een kaart, en een potlood, en keurige tekeningetjes.
Alles was doorzichtig en netjes en vals... Maar oorlog, zei Auden later, is zo niet. Oorlog is het bombarderen van een al niet meer gebruikt arsenaal, dat mis je, en je doodt een paar oude vrouwen. Oorlog is in een stal liggen met een gangreen-been... Oorlog is een handjevol verloren en doodsbange mannen in de bergen, schietend op iets dat beweegt in het struikgewas. Oorlog is dagenlang wachten met niets omhanden; schreeuwen langs een dode telefoonlijn; het moeten doen zonder slaap, zonder seks, zonder je te wassen. Oorlog is slordig, ondoelmatig, duister, en grotendeels een kwestie van toeval...
Dat echter, in 1984, deze Reis naar een oorlog die in 1938 werd gemaakt, nog talloze punten van herkenning oplevert, voor wat ‘het eeuwige’ China betreft, wil ik tot slot illustreren met een kort gesprekje:
We kwamen langs een oever waar ze bezig waren met het aanleggen van een stuk rail. Dat, zei meneer Lioe tegen ons, is de geheime spoorweg. Wij waren zeer geïntrigeerd. Waarom is het geheim? Voor wie is het geheim? Hoe kun je een spoorlijn geheim houden? vroegen we. Het is geheim, antwoordde meneer Lioe.