Auden is Hardy's invloed altijd blijven erkennen. In zijn inaugurele rede bij het aanvaarden van zijn professoraat in Oxford in 1956 noemde hij Hardy uitvoerig:
Mijn eerste Meester was Thomas Hardy en ik geloof dat het een erg gelukkige keus was. Hij was een goede, misschien zelfs een groot dichter, maar hij was niet te goed. Hoeveel ik ook van hem hield, zelfs ik besefte dat zijn dictie vaak onhandig en geforceerd was en dat veel van zijn gedichten ronduit slecht waren. Waar een perfecte dichter me misschien tot wanhoop zou hebben gebracht, gaf Hardy me hoop. Hij was modern zonder al tè modern te zijn. Zijn ervaringswereld was voldoende aan de mijne verwant - merkwaardig genoeg leek zijn gezicht opvallend veel op dat van mijn vader - zodat ik mijzelf in mijn Hardy imitaties eerder vond dan verloor. Ik keek misschien nog door zijn bril, maar wist in elk geval dat ik zodoende mijn ogen vermoeide. En ten slotte bleken zijn metrische verscheidenheid en zijn voorkeur voor ingewikkelde versvormen van onschatbare waarde te zijn voor wie het vak wilde leren...
Auden was een weinig wraakgierig schrijver en op Leavis' verhitte verwerpen van vrijwel alles dat Auden gemaakt had staat in zijn ‘Last Will and Testament’ uit Letters from Iceland, dat hij samen met Louis MacNeice schreef, niet meer dan een nonchalant weerwoord:
Our powers of parrot memory we offer to assist
Examinees. Our humour, all we think is funny,
To Dr. Leavis and almost every psycho-analyst.
Al had Auden totaal geen oog voor de natuur waarmee Hardy zo vertrouwd was, zijn poëzie heeft met die van Hardy een afstandelijkheid gemeen die in de literatuur al gauw als intellectualistisch en koud afgedaan wordt en die onder andere geëngageerde gedichten als ‘Spain 1937’ en ‘September 1, 1939’ ver boven de berijmde journalistiek deden uitsteken. En uit het laatste gedicht spreekt wel degelijk een hevige emotie:
Circulate over the bright
And darkened lands of the earth,
Obsessing our private lives...
In 1940 schreef Auden nog dat hij in Hardy's werk zijn ‘hawk's vision’ het meest bewonderde, de manier waarop Hardy het leven bezag ‘from a very great height’. In verscheidene van Audens gedichten is deze bewondering terug te vinden. ‘Consider’ begint:
Consider this and in our time
As the hawk sees it or the helmeted airman...
De ‘hawk's vision’ staat prachtig verwoord in een van Audens bekendste gedichten, ‘Musée des Beaux Arts’ dat in de vertaling van Jan Emmens begint:
Wat lijden betreft, waren zij feilloos,
de oude meesters, zij begrepen volkomen
de menselijke staat, hoe het plaats vindt
terwijl een ander eet, een raam openzet, of alleen maar
Zij kenden de wijsheid de oude meesters,
Zij verloren nooit uit het oog dat het gruwelijk
lot van de martelaar, hoe dan ook,
voltrokken wordt in een uithoek...
Niet een belevenis op straat zette Audens verbeelding aan het werk, maar het kijken naar een schilderij dat op zijn beurt een mythe verbeeldt en betrekt in een groter geheel:
Op Brueghel's Icarus bijvoorbeeld keert alles zich op zijn dode gemak
af van de ramp, de ploeger zou
de plons kunnen hebben gehoord, de verzaakte schreeuw, maar voor hem
is het een mislukking van geen enkel belang...
Het intellect krijgt geen voetstuk in het gedicht. Auden schreef geen ‘geschiedenis ener intelligentie’, zoals Ter Braak in zijn Politicus zonder partij: hij was wel wijzer. In zijn ‘Commentary’ op de prachtige reeks van zevenentwintig sonnetten In Time of War was zijn oordeel vernietigend:
Never before was the Intelligence so fertile
The heart more stunted...
De sonnetten komen voor in Journey to a War waarin Auden en Isherwood hun reis naar China tijdens de Chinees-Japanse oorlog in 1938 vastlegden. Veel van de strijd kregen de vrienden niet te zien. Isherwood versloeg wat er direct was te verslaan en Auden schreef wat Samuel Hynes in The Auden Generation ‘a parable of the moral condition of man at this moment in his history’ noemde: abstraherende, sobere poëzie die aansloot bij zijn ‘Spain 1937’, bewogen bespiegelingen over de loop van de geschiedenis, over ‘oorlog’.
Het is niet moeilijk om Thomas Hardy terug te vinden in deze gedichten, de ontgoochelde Hardy van bijvoorbeeld ‘And There Was a Great Calm’, geschreven naar aanleiding van de wapenstilstand van 1918. Evenmin als Auden trok Hardy partij:
Pierced the thin peoples in a brute-like blindness,
Philosophies that sages long had taught,
And Selflessness, were as an unknown trought...
Het begin van de laatste strofe:
Calm fell. From Heaven distilled a clemency;
There was peace on earth, and silence in the sky...
zou, in zijn afstandelijke droge precisie, het gerekte ritme waardoor wordt ondersteept dat ‘peace’ geen wapperende vlag is, maar een tijdelijke vermoeide streep onder een rekening die niet is vereffend, niet misstaan in het werk dat Auden twintig jaar na Hardy's gedicht aan de oorlog wijdde. Het betrekkelijk strijdlustige refrein uit Audens ‘Spain 1937’: ‘But to-day the struggle’, heeft in In Time of War het veld geruimd voor de lakonieke constatering van het veertiende sonnet waarin de verschrikkingen van de gaandeen komende oorlog, van welke oorlog dan ook, voelbaar worden gemaakt:
Yes, we are going to suffer now; the sky
Throbs like a feveral forehead; pain is real;
The groping searchlights suddenly reveal
The little natures that will make us cry,
Who never quite believed they could exist,
Dat Auden het thema van oorlog, dreiging, angst ook een barokke, komisch-heroïsche vorm geven kon heeft hij onder andere laten zien in The Age of Anxiety. Dit lange ‘herdersgedicht’ dat zich afspeelt in een bar aan Third Avenue, New York, is Auden door lang niet iedereen in dank afgenomen. Er staan, ondanks de ‘vernietigende kritiek’ waardoor het bij zijn verschijnen werd getroffen, prachtige stukken in, vooral waar Rosetta, de joodse inkoopster van een groot warenhuis en één van de vier personages, aan het woord komt:
Lies and lethargies police the world
In its periods of peace. What pain taught
Is soon forgotten; we celebrate
What ought to happen as if it were done,
Are blinded by our boasts. Then back they come,
The fears that we fear...
Niet alleen koud intellectualisme is Auden bij herhaling verweten, maar ook, in direct verband daarmee, gebrek aan ernst, de