Freddy de Vree
Oswald Spruyt
In het voorjaar van 1955 versloeg Hugo Claus voor de socialistische krant Vooruit het proces van Oswald Spruyt die op 8 november 1953, hij was toen negentien, zijn ouders vermoordde.
Spruyt was als kind lui hoewel verstandig, had een moeilijk karakter, leefde in een wereld van fantasie en grootspraak, was nukkig en koppig. In de scholen die hij het laatst bezocht werd hij telkens betrapt op kleine diefstallen. Overal werd hij weggestuurd. Schoolkameraden noemden hem omwille van zijn snoeven en aanstellerij de ‘baron’.
In gezelschap van zijn vader was het altijd de zoon die het hoogste woord voerde. Met zijn moeder, een zenuwachtig, prikkelbaar maar toegeeflijk type, had hij dikwijls ruzie.
Op vrijdag 6 november brengt hij in de namiddag een bezoek - zijn tweede bezoek - aan het cabaret La belle chaumerière; na een paar uren vertier biedt hij zich, zoals in die periode aan hem opgelegd, aan in het psychomedisch centrum. Hij ontvreemdt er een betrekkelijk kleine som (540 F) uit de handtas van een verpleegster. Daarna keert hij terug naar het cabaret. De direkteur van het centrum brengt moeder Spruyt op de hoogte van het gebeurde. De vader berispt op zaterdag zijn zoon en dreigt de Procureur des Konings op de hoogte te brengen.
Op zondagochtend (moeder en dochter, het kind Myriam, wonen de mis bij) komt het twistgesprek tussen vader en zoon opnieuw op dit onderwerp. Oswald grijpt een op het atelier van zijn moeder (zij is modiste) rondslingerende staaf, slaat zijn vader de schedel in, maakt hem af met een dolk.
Als zijn moeder terugkeert slaat hij haar neer met dezelfde staaf, snijdt haar de keel over en smijt het lijk op dat van haar echtgenoot. Hij grijpt zijn zusje (acht jaar) bij de keel, maar zendt haar ten slotte naar haar kamer om haar koffertje te pakken (zij was interne op kostschool en was in het Institut de Kerckhove van Gent, zoals in het gezin, in het Frans opgevoed). Ondertussen doorzoekt Oswald het huis en steekt geld, cheques en juwelen op zak.
In de auto van zijn vader rijdt hij met zijn zusje naar het buitengoed van de familie in Sint-Denijs bij Gent. Van daaruit rijden ze naar Sint-Martens-Latem waar ze filet-américain-frites (frietjes met tartaar) eten in La Bécasse. Oswald speelt een paar spelletjes kaart met zijn zusje, informeert bij de directie of hij in het buitenland een cheque zou kunnen innen, telefoneert, kortom gedraagt zich rustig, hoewel het meisje even in huilen uitbarst. Hij brengt haar ten slotte naar haar pensionaat, en overhandigt haar nog een medaille met zijn naam, en een scapulier (Onze-Lieve-Vrouwe medaille) alvorens haar bij de direktie af te leveren.
Dan gaat hij naar Le Cygne, een café dat hij sinds zes, zeven jaar frekwenteert. Hij is bevriend met de dochter des huizes, Marie-Louise Bové, die hem weliswaar voor de rechtbank zal omschrijven als ‘lichtzinnig en blufferig’. In dit café toont hij zich zenuwachtig, en hij haalt bij een apotheker in de buurt een kalmerend middel.
's Avonds trekt hij dan naar La belle chaumière waar hij tot de sluiting blijft (drie uur 's nachts) en 10.000 F spendeert aan champagne (een krant kostte toen 2 F). Naar eigen zeggen - een verklaring die hij later zal herroepen- heeft hij dan sexuele betrekkingen met de jongste van de drie entraïneuses, de dienster Nelly De Schepper.
Hij zou zelf niet veel hebben gedronken, mogelijk want hij rijdt die nacht naar Brussel en houdt stil in Sint-Jans-Molen-beek waar hij in de auto wat slaapt. Een politieagent op ronde interpelleert hem, maar Oswald verklaart kalm zonder benzine te zijn geraakt, zonder geld te zitten, en nu op de morgen te wachten om bij een tante zo'n honderd frank te gaan halen.
Om negen uur op maandag biedt Spruyt op het Postchequeambt (Giro) te Brussel een cheque aan van 58.000F. Tot zowat tien jaar later was die centrale zetel der Postcheques het enige adres om geld van een rekening op te halen. De handtekening stemt niet overeen met het door de vader gedeponeerde model. Tweemaal nog herhaalt Spruyt zijn poging, telkens met een smoesje over zijn vader, maar de beambten houden voet bij stuk, Spruyt geeft de moed op en rijdt terug naar St-Denijs bij Gent waar hij de auto verkoopt voor 19.000F (tijdens het proces kwam aan het licht dat de opkoper de faktuur vervalste en op 29.000F bracht, maar zich onschuldig achtte, hij kon immers lezen noch schrijven!). Opnieuw trekt Spruyt naar La belle chaumière waar hij 12.000F uitgeeft aan Nelly (hij stelt haar voor met hem naar Frankrijk te reizen) en aan drank (een fles champagne kostte daar vijfhonderd F). Nelly slaat het aanbod af, Oswald wordt bedankt, waarop hij een taxi bestelt richting Kortrijk, van gedachten verandert en zich tot bij de Franse grens laat voeren. Nu zenuwachtiger, rookt hij de ene sigaret na de andere. De taxichauffeur had argwaan gekregen en opperde zijn vermoedens aan de tolbeambten. Spruyt was inmiddels in de nacht verdwenen, maar de Franse en Belgische douaniers troffen hem kort daarop wat verder aan langs de baan, liftend. Onmiddellijk ging hij tot bekentenissen over. In Rijsel verklaarde hij: J'avoue avoir tué mes parents dimanche matin, je suis resté jusqu'à ce matin dans un état de béatitude et je ne comprends pas comment j'ai pu commettre le crime. ‘(Ik geef toe dat ik mijn ouders zondagmorgen heb gedood, tot deze morgen bevond ik me sindsdien in staat van zalige tevredenheid, ik begrijp niet hoe ik de misdaad heb kunnen begaan).
De psychiaters merken bij de term béatitude, zaligheid, zalige tevredenheid op: ‘bedoelde hij niet hébétude, versuftheid’. In Gent verklaarde hij voor de onderzoeksrechter:
Waarom ik (mijn moeder) heb neergeslagen kan ik niet zeggen. Evenmin als voor mijn vader kan ik daarvoor een uitleg vinden. Waarom ik mijn zuster niet méér kwaad heb gedaan, kan ik moeilijk zeggen want ik meen wel dat ik op dat ogenblik iedereen zou kunnen vermoord hebben. Ik meen dat het de blik is die ze nog geworpen heeft, van schrik of van medelijden.
Hij tracht het zich dus niet ten goede te laten rekenen.
De ouders hadden het altijd lastig gehad met Oswald. Een psychiater beval heropvoeding aan in een tuchtgesticht, raad die ze niet opvolgden, want de zoon verzette zich tegen het idee. Uit de beoordelingen van Oswald als leerling van 1941 tot '44 (zeven tot tien jaar) kan men merken hoe hij stond aangeschreven in het Institut de Gand: ‘een goede verstandige leerling, maar van karakter plaagziek, vals, leugenachtig en zeer sluw’. Hij wendde gaarne allerlei ziekten voor, en in de scholen die hij nog zal doorlopen klinkt immer: ‘Het ontbrak hem alle ijver of werklust; daags voor een prijskamp kreeg hij hoofdpijn, maagpijn.’
Hij liet zich eens in de kerk tijdens het avondgebed in zwijm vallen met alle uiterlijke tekens van bewusteloosheid. Hij was zo bedreven in het simuleren dat hij uiterlijke ziekteverschijnselen kon oproepen om de omstaanders te dwingen zich met hem bezig te houden.
De Franse rechercheur die Spruyt ondervroeg verklaarde tijdens het proces:
Spruyt was kalm en onverschillig, bekende de misdaden op de meest gewone conversatietoon. Zijn houding was zo kalm en normaal dat het mij in die toestand abnormaal toescheen.
In 1955 kwam het proces. De persverslagen verschilden van toon van rechts naar links. De katholieke kranten blokletterden: ‘Oudermoordenaar Oswald Spruyt gunt zijn zusje Myriam zelfs geen blik’ (De Gentenaar) en Louis De Lentdecker, een soort Henk van der Meyden van de gerechtelijke verslaggeving, schreef in De Standaard: ‘Myriam Spruyt - een lief kin-