Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
G.F.H. Raat
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
een vierkanten arduinen blok tegen mijn slaap, mijn oor wordt verpletterd (p. 121). Mon scheldt de onbesuisde schutters uit voor ‘gek’ (p. 121) en ‘zenuwgek’ (p. 9). In beide gevallen wordt gerept van aangifte bij de politie. ‘Als die smerige broer van je niet uitscheidt met zijn gekke kuren, haal ik de politie uit de stad erbij, weet je?’ neemt Mon zich voor tegen Ana te zeggen, wier bijzondere relatie met haar broer hier al naar voren komt. Na de dood van Bennie besluit Mon de schuld op zich te nemen: ‘Ik zal mij morgen bij de gendarmes aangeven’ (p. 124). Nog een maal maakt de Metsiers-clan front tegenover de buitenwereld. Alle sporen van de aanwezigheid der Amerikanen worden uitgewist (p. 126). Aan de dood van Bennie mag geen buitenstaander te pas komen, zoals hij ook levend door allen werd beschermd (vgl. bijv. p. 55-56). Mon voelt zich verantwoordelijk voor Bennie, gelijk alle bewoners van de Metsiers-hoeve: ‘Wij willen allemaal de schuld dragen, plots...’ (p. 126). Terwijl hij het lijk van Bennie naar huis draagt, bedenkt hij dat hij zich eertijds beter in het moeras had kunnen vestigen dan op de boerderij van de Metsiers.Ga naar eind3. ‘Ik had mij een houten barak moeten bouwen, hier. Het bloed van Bennie's hoofd loopt in de plooien van mijn handen’ (p. 122). Nu kleeft er bloed aan de handen van Mon. Net als De hondsdagen (1952)Ga naar eind4. kent De Metsiers een cyclische bouw. Wat is nu de betekenis ervan dat het einde van De Metsiers reeds in het begin ligt besloten? Naar mijn mening wordt daardoor de onafwendbaarheid van de gebeurtenissen geaccentueerd. Inderdaad lijkt de handeling te worden gestuurd door ‘een absurd noodlot’ (Weisgerber 19702, p. 20).Ga naar eind5. Op diverse andere manieren wordt nog de aandacht gevestigd op het noodlottige karakter van het handelingsverloop. Al in het eerste hoofdstuk denkt Mon: ‘Er zullen vreemde dingen gebeuren in de toekomst, als het zo verder gaat’ (p. 13). Vier regels lager komt ‘het einde van de wereld’ ter sprake. Duidelijker worden de indicaties, als Jim voor het eerst de Metsiers-hoeve ziet, waar hij zich wil laten inkwartieren, het verzet van Ana en Jules ten spijt (p. 75-76). Het huis is een donker blok, als een der honderden puinhopen in Normandië, die langs alle kanten opgesteld stonden en plots een egelpositie vormden met zware mitrailleurs (p. 77). Na de invasie in Normandië trekt Jim Braddok dus wederom vijandelijk gebied binnenGa naar eind6.. Hij staat tegenover een tegenstander die zich omringd weet door vijanden (‘egelstelling’): de Metsiers staan op voet van oorlog (vgl. bijv. p. 11-12 en 48) met vrijwel iedereen buiten de boerderij.Ga naar eind7. Deze tegenstander is daardoor uiterst gevaarlijk, naar Jim zich realiseert. En hun stronthof loop ik binnen, bewust trap ik midden in hun addernest. (...) Het hele hof moet een valstrikzijn. (...) Ik ga niet weg, (...) ik ga jullie hinderlaag binnen (p. 78). De inkwartiering veroorzaakt een stijging van de spanning. Verschillende betrokkenen uiten zich in onheilspellende bewoordingen: ‘Maar die twee hier, (...) het is de duivel, die hen zendt, om mij te beproeven’ (Jules over de onwelkome Amerikaanse gasten- p. 94); ‘De Moeder wordt wild met die Amerikanen, die om haar heen draaien’ (Mon - p. 112); ‘Zij behoren hier niet, dat is het, en daarom laat ik hen hier toe, wij hebben hen niet gevraagd, en het zal onze schuld niet zijn, als het komt’ (de Moeder over de eruptie van geweld die door de komst van de Amerikanen onvermijdelijk is- p. 106). Dat een gewelddadige afloop onontkoombaar is, zal de lezer(es) ook afleiden uit de wetenschap dat Bennie, zoals trouwens de meeste figuren uit de roman, niet terugdeinst voor geweldpleging, en zeker niet als zijn vereerde zuster Ana in het geding is. Zij informeert hem over de slechte bedoelingen van Franse Miet (p. 85) en Bennie besluit haar te straffen. Aan het begin van zijn strafexpeditie wordt gezinspeeld op zijn onvrijheid. En alle bomen raken mekaar beter in de winter. Je ziet waar de takken in mekaar zitten. Het is als een keten, waarin ik omsloten zit (...) (p. 96; zie ook p. 97).Ga naar eind8. Bennie schiet op een reclamebord van Miets café en mist de eerste maal (p. 99); ook Jim Braddok zal hij niet treffen.Ga naar eind9. Ook op subtieler wijze wordt Bennies handelwijze aangekondigd, tijdens de jacht aan het slot van de roman. (Bennie is in het navolgende fragment de verteller.) Vlak voor mij, langs Ana's kleed met de rose strepen, loopt er een mier, scheef, recht, en dan weer scheef, maar altijd blijft de mier in de witte streep. Ik blaas er op, de mier waait weg. (...) ‘Daar zit de mier weer,’ zeg ik, en verpletter het beestje tussen mijn vingers (p. 23). Bennie verdraagt de ‘schending’ van zijnzuster niet. Weer faalt hij in eerste instantie, als hij daartegen iets onderneemt. De handeling in De Metsiers ontwikkelt zich onstuitbaar naar een moorddadig eindpunt. Dit wordt vooral ook onderstreept doordat de verwikkelingen in het heden, met bepaalde verschillen, een herhaling vormen van het verleden dat Jules, Mon en de Moeder nog steeds bezighoudt. Zo vond de eerste aanslag op Metsiers, de wettige echtgenoot van de Moeder, plaats tijdens een eendenjacht (p. 71). Toen Mon zich aanmeldde op de hoeve, was hij in het dorp niet langer welkom (p. 70), zoals de Amerikaan Braddok daar eveneens impopulair is (p. 39). Het is bijgevolg vermoedelijk meer dan een futiliteit dat de Moeder Jim Braddok bij de eerste ontmoeting verwisselt met Mon. ‘Hij komt onmiddellijk achter Ana, hij vult de hele deuropening. Eerst dacht ik dat het Mon was (...)’ (p. 79). Een verschil is dat in het heden een aanslag beraamd wordt op de nieuw gekomene, de indringer,Ga naar eind10. in het verleden daarentegen op de eigenaar van de hoeve, Metsiers. De laatste werd ten slotte vergiftigd (p. 54-55), voornamelijk door toedoen van de Moeder, die een soortgelijk einde voor Jim Braddok in petto heeft: ‘Je bent hier nog niet, kerel, ik zou je van de eerste week rattenvergift geven’ (p. 80). De aanwezigheid van de Amerikanen is voor de Moeder even onverdraaglijk als voorheen die van Metsiers na de komst van Mon (P. 105 en 56). In beide gevallen vormt Bennie de inzet. Als Metsiers aan de buik van de Moeder luistert, zwanger van Bennie, en zegt iets te horen, denkt zij: Jaja, hoor hem, hoor hem, schaap, maar het zal ophouden, voor hem of voor jou, een van de twee, ik moet het doen ophouden, Mon, Mon, huilde ik, maar geen klank kwam uit mij, Mon, trek hem weg, verpletter zijn kop, trek hem bij zijn haren weg, maar laat mij alleen (p. 56).Ga naar eind11. De goede verstandhouding tussen Jim en Bennie, terstond na hun kennismaking, roept in de Moeder eveneens een moordlustige reactie op. Ik moet het aanzien hoe zij beiden staan te lachen naar elkaar. Bennie: vertrouwend, zonder dat hij iets weet, (...) De vreemde uit berekening. (...) Ik moet het aanzien. Ik zal je haten, Vreemde, tot je eraan bezwijken zal. Je lacht Bennie uit voor mijn ogen en ik verroer niet (...) ik zal je vergif geven (p. 82). Zoals bekend poogt niet de Moeder Jim daadwerkelijk te vermoorden, maar Bennie, een willoos werktuig in de handen van Ana. Zij vergelijkt zichzelf met de Moeder, als zij besloten heeft Braddok uit de weg te ruimen. En er is voor mij nog een uitweg over, ik zal plaats maken rondom mij, ik moet ademen, het zal worden: oog om oog. Ik hoop in het voorgaande afdoende geadstrueerd te hebben dat het handelingsverloop in De Metsiers, culminerend in de dood van Bennie, een noodlottig karakter draagt. Met zijn overlijden valt het bindmiddel van de clan weg. Navrant genoeg was het Bennie die, vanzelfsprekend onbewust, kort tevoren de kracht van de kleine geïsoleerde gemeenschap bezong, toen hij dronken thuis kwam. ‘Er is geen club in Vlaanderen, die de onze kan verslaan!’ zingt hij, zijn armen zwaait hij over en weer. (...) ‘Het zal niet gaan!’ zingt Bennie verder, maar het liedje breekt af (P-81). Jim Braddok zat op dat moment al binnen.
Het is verre van mij te betogen dat Hugo Claus nooit iets gavers geschreven heeft dan De Metsiers. Zijn prozadebuut kleven bepaalde onvolkomenheden aan, waarop is geattendeerd door Rodenko (1951) en de wat kwaadwillige De Witte (1971). Om aan hun voorbeelden een eigen toe te voegen: de hond Tanno bereikt een onwaarschijnlijk hoge ouderdom. Meer dan twintig jaar (vgl. p. 112 en 11). Toch blijft De Metsiers een knap en interessant boek, ook als de aanvallige leeftijd waarop de auteur het schreef - hij was iets jonger dan Tanno: negentien jaar - niet in aanmerking wordt genomen. Een goed deel van de thematiek die het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
oeuvre van Hugo Claus beheerst, kan er al in worden herkend. In een overzichtsartikel schrijft Paul Claes (1982): In het jeugdwerk overweegt de familiethematiek. In de novelle De Metsiers en de verhalenbundel De zwarte keizer zijn al de motieven aanwezig die in het latere werk bijna obsessioneel zullen terugkeren. Die motieven zijn de onvolwassenheid van de mannelijke hoofdpersoon, de aantrekkingskracht van de - toch ook schrikwekkende -moeder en de afwezigheid van de ideale vader. Hoewel die elementen zó in te passen zijn in een Oedipale driehoeksstructuur, lijken ze hier nog niet Freudiaans geïnterpreteerd, zoals dat in het volgende werk het geval zal zijn (p. 10-11). Ook afgezien van Claus' vroege poëzie, waarin Oedipus moeilijk valt te negeren, lijkt het mij een onhoudbare bewering dat de Freudiaans opgevatte Oedipale problematiek niet in het jeugdwerk voorkomt. De novelle ‘Het mes’, in hetzelfde jaar ontstaan als De Metsiers, heeft een onmiskenbaar Freudiaans Oedipaal substraatGa naar eind12. en ook de genoemde roman is daar niet geheel vrij van.Ga naar eind13. Om dit aan te tonen ga ik de motieven langs die Claes (1982) opsomt. Het ligt voorde hand bij ‘de onvolwassenheid van de mannelijke hoofdpersoon’ te denken aan Bennie. Toch pleit er naar mijn mening meer voor deze kwalificatie op Mon te betrekken, hoe merkwaardig dit op het eerste gezicht ook mag lijken. Mon, en niet Bennie, is nl. de mannelijke figuur die in de door Claes (1982) beschreven ambivalente verhouding staat tot de vrouw die ook hij voortdurend de Moeder noemt. Haar duidt hij aan als ‘de teef, aan wie ik vastgeketend ben, vooraltijd, tenminste voor mijn hele leven, en alle kwaad, vanwaar het ook komt, komt van haar’ (p. 10). Jegens de echtgenoot van de Moeder kent Mon, zoals het een ‘zoon’ betaamt, gevoelens van wedijver. ‘Ik heb Metsiers' plaats benijd, betracht met alle middelen. Ik heb hem vervangen’ (p. 19). Het laatste zinnetje bevat meer autosuggestie dan waarheid, zoals enkele regels verder blijkt. Daar komt zijn afhankelijkheid van de dode vaderfiguurGa naar eind14. aan het licht. ‘Ik moet vanmorgen weer aan Metsiers denken, ik kan hem niet verdringen, het is alsof ik bij de steendode Metsiers om raad moet gaan’ (p. 19). Op Mon, die niet voor niets Verkindere heet, is van toepassing wat Claes (1981) in zijn dissertatie schrijft: ‘De minnaar van de moeder speelt soms een zoon-rol’ (p. 238). Als ‘een mooi en verraderlijk dier’ wordt de moeder door haar zoon gezien in ‘Het mes’ (p. 99).Ga naar eind15. Het is een karakteristiek die van Louis Seynaeve uit Het verdriet van België afkomstig had kunnen zijn. Hij onderkent in zijn moeder een combinatie van schoonheid en verraderlijkheid. Zij is ‘de verachtelijke mooie vrouw’, die hem tot slachtoffer maakt van ‘haar slijmerige netwerk van verklik kerij en verraad’ (p. 427).Ga naar eind16. De zonen in het werk van Claus worden heen en weer geslingerd tussen aantrekking en afstoting, waar het de moederfiguur betreft. Zij krijgt soms goddelijke dimensies, zoals de gestorven moeder uit Omtrent Deedee (1963), voor wie de familie Heylens jaarlijks bijeenkomt (cf. Claes 1981, p. 92-93). Dit geldt ook voor de Moeder uit De Metsiers. ‘Zij kent de macht over dood en leven, zij kent de gang van winter en zomer, van paren en sterven,’ (p. 15) overweegt Mon, die zich machteloos aan haar overgeleverd weet. De dominerende moederfiguur uit De Metsiers heeft zelfs al veel weg van de Moedergodin uit de vegetatiemythologie. -Toespelingen op de vegetatiemythen, door James George Frazer (1854-1941) onderzocht in The Golden Bough, komen vanaf 1951-1952 in het werk van Hugo Claus voor (Claes 1981, p. 103).- Ook zij beheerst immers ‘geboorte, vruchtbaarheid, liefde en dood’ (Claes 1981, p. 104). De Moeder weet bijv. dat het de koe van MoermansGa naar eind17., die moet kalveren, slecht zal vergaan. Het dier zal sterven, het kalf is al dood. De Moeder legt verband met de zwangere Ana (zie p. 16-17), ook door haar voor ‘kalf’ uit te maken, wat voor Ana uiteraard niet veel goeds beduidt. Volgens Weisgerber (19702) bestaat de thematiek van Claus' oeuvre behalve uit de familiale problematiek van vader, moeder en zoon - kortweg: de mythe van Oedipus - uit de problematiek van de inwijding in onbekende levensgebieden en het aldus ten koste van ontluistering en bezoedeling opdoen van kennis - kortweg: de bijbelse mythe van Adam en Eva (p. 42-44). Bij de inwijding zijn in het werk van Hugo Claus doorgaans kinderen en geestelijke onvolgroeiden betrokken. Zij representeren vooral in zijn vroege geschriften frequent de zuiverheid en ongebondenheid van voor de initiatie. Claus' contacten met experimentele schilders als Appel en Corneille, voor wie de ongereptheid van het kind nauw verbonden was met de door hen nagestreefde bevrijding van het instinct, passen uitstekend in dit kader.Ga naar eind18. Sluiten de Metsiers tegenover de buitenwereld de rijen, in het bijzonder rond het ‘vacuüm van onschuld’ (Rodenko 1951, p. 368) dat Bennie is, intern zijn de spanningen niet van de lucht. Deze worden o.a. veroorzaakt door de tegenstelling tussen de kinderen Ana en Bennie, hecht verbonden door de onmogelijke liefde, waarop het motto van de roman zinspeeltGa naar eind19., en de volwassenen. Bennie vertegenwoordigt de kinderlijke onschuld. In zijn achterlijkheid is hij onaantastbaar voor alle slechtheid die hem omgeeft. ‘Al deed hij de smerigste dingen, hij kan geen kwaad doen,’ oordeelt Jules (p. 93). Zo zuiver is Bennie dat hij de dorpshoer Miet zonder schroom in de kleren van de Moedermaagd wil laten meelopen in de processie (p. 63). Van wat de sexualiteit behelst, die markering van de grens tussen jeugd en volwassenheid, heeft hij geen benul, ondanks de voorlichting van zijn moeder en zijn bezoeken aan de zojuist genoemde Miet (p. 56 resp. 85). Ana kwelt zich met gedachten aan deze bezoeken. Ik durf hem niet vragen, of hij met Miet dat gedaan heeft. Ana is feitelijk al ingewijd in de volwassen levenssfeer. Zij is zwanger van het ‘varken’ (p. 89) Vette Smelders en heeft zich gegeven aan Jim Braddok. Zowel dooreen abortus probeertzij deze initiatie ongedaan te maken, als door zich vast te klampen aan Bennie (zie Wildemeersch 1973, p. 27). Hun innige band ‘heeft niets meer gemeen met de Metsiers’ (p. 87). Ana droomt ervan met Bennie de te ontvluchten om in de stad een nieuw leven te beginnen. Zij beseft evenwel dat haar belofte op dit punt aan Bennie niet ingelost kan worden. Maar het is onmogelijk, ik kon hem evengoed een vliegtuig beloven, of een auto, of het kasteel van Baron Vervinck. Bennie gelooft dat het waar kan zijn, omdat ik het hem heb beloofd. In bedekte termen, en voor Bennie onnavolgbaar, schetst Ana hier haar eigen situatie. Net als de, vrouwelijke, spinis zij van de mogelijkheid beroofd haar plaats te verlaten en lijdt zij daaronder. Dit inzicht in haar hopeloze positie brengt Ana er niet toe te berusten. Hierin stemt zij overeen met Andrea uit Een bruid in de morgen (1955), wat begrijpelijk is, daar Hugo Claus dit toneelstuk heeft bestempeld als: ‘Eenextensie van De Metsiers. Alleen in de stad gebracht (...)’ (D'Oliveira 1965, p. 138). Andrea kiest voor de dood, als de verhouding met haar geestelijk onvolwaardige broer Thomas door de buitenwereld onmogelijk wordt gemaakt. De gedachte aan zelfmoord is Ana evenmin vreemd. In de wachtkamer van de engeltjesmaakster Madame Sassen ziet zij op een schilderij het beroemde passagiersschip Titanic vergaan: ‘het schip ligt half onder, velen springen in het water, dat wit ziet van het schuim’ (p. 24). Misschien mede onder invloed van deze voorstelling staat de zwaar beproefde Ana 'savonds op het punt zich te verdrinken. Doorweekt van de stromende regen en eenzaam denkt zij: Eigenlijk zou ik willen: niet leven, niet te horen, niet te voelen, een slak te zijn, of een steen, nooit een arm of een borst om tegen te leunen. Een koude steen in de regen (p. 36). Het langskomen van Jim Braddok, die haar plan raadt, leidt tot een verijdeling van haar wanhoopsdaad. Later geeft zij tegenover hem impliciet toe zich van het leven te hebben willen bero- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ven (p. 40-41). Haar overweging ‘Zou ik naar de moerassen lopen?’ (p. 89), weer later en voorkomend in een passage waarin zij angstig de uitzichtloze toestand overdenkt, waarin zij zich bevindt, moet opnieuw begrepen worden als een suïcidale impuls.Ga naar eind20. ‘En morgenmiddag moet ik naar mevrouw Sassen,’ denkt Ana in de slotzin van de roman, met de dode Bennie naast zich in bed. Het is nauwelijks mogelijk zich als lezer(es) niet de sombere voorspelling van de Moeder voor de geest te halen m.b.t. de koe van Moermans. Ana wil zich reinigen van de bezoedeling door Vette Smelders. De soldaat Jackie, over wie Jim Braddok vertelt, verdronk zichzelf, omdat hij er niet in slaagde zich te zuiveren van het bloed dat na de oorlog aan zijn vingers kleefde. Ana geeft zich aan Jim, opdat hij ditzelfde moordenaarsbloed kan wegwassen (p. 52). Voor haar betekent deze geslachtsdaad geenszins een zuivering. Zij heeft tot gevolg dat Jim bij de Metsiers intrekt en het enige aantast wat in Ana's bestaan de onschuld representeert: haar relatie met Bennie. ‘Niemand is ooit zo ver gedrongen. De Moeder zelfs niet. Nooit heb ik iemand zover laten dringen’ (p. 110). Door de bedreiging die hij vormt voor de onbezoedelde verhouding tussen Ana en Bennie gaat Jim Braddok behoren bij de smerige wereld der volwassenen. Hij is net zo goed een varken als Vette Smelders. Nadat Ana hem opgezet heeft tegen Jim Braddok, neemt Bennie zich voor: ‘Ik zal hem steken, zoals Lowie met de varkens doet, juist onder de kin, boven aan zijn keel’ (p. 117). De fatale afloop is dat Bennie zelf de dood vindt. ‘Hij ligt met opengespreide armen en benen, gekruisigd in het riet, het hoofd ver achterover’ (p. 121). Bennie wordt hier vergeleken met Christus, die eveneens schuldeloos stierf om te boeten voor de zonden van de anderen.Ga naar eind21. Jules probeerde Bennie te bekeren: ‘Bennie zal gered worden, ik zal hem helpen zalig te worden’ (p. 35). Woorden die na zijn dood een wrange smaak nalaten. Bij zijn bekeringsarbeid steunde Jules op een boek dat Govaart (1962) heeft gedetermineerd als De navolging van Christus (p. 144). Op de avond dat hij voor de eerste maal met Jules naar een godsdienstige bijeenkomst zal gaan, laat Bennie het afweten. Hij geeft de voorkeur aan de eendenjacht. Maar bij die gelegenheid volgt hij Christus tot in de dood na. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|