| |
| |
| |
[Nummer 113]
Hugo Claus met zijn vader, grootvader en overgrootvader.
| |
| |
| |
Freddy de Vree
Hugo Claus: Een dubbele chronologie
Wie de gepubliceerde biografische schetsen van Hugo Claus kent, weet dat de biografische gegevens snel samenvallen met de bibliografische.
De bibliografische gegevens daarentegen moet men, om ze enigszins te overzien, opsplitsen in genres, want in elk genre bleek de auteur uitermate bedrijvig.
Dit alles kan enige drempelvrees opleveren voor wie naar een globaal inzicht zoekt.
Daarom heb ik enkele data vermeld in chronologische volgorde, en in omgekeerde orde, van 1983 naar het debuut terug, enkele titels van publikaties, films, toneelstukken... uitgekozen, en met enige citaten, anecdotes en biografische verwijzingen toegelicht.
Daarbij herinnere men zich de uitspraak van Hugo Claus dat op zeventienjarige leeftijd vastligt wat de schrijver ooit zal verwerken, en citeer ik een uitspraak omtrent Het jaar van de kreeft:
Het boek is een verhaal over een verhouding zoals die tussen Kitty Courbois en mij, maar het heeft niets te maken met die verhouding. Nogmaals, ik schrijf nooit zomaar iets op dat geënt is op personen in plaats van op personages. Ik ben een maniërist, ik refereer altijd, en ik vind mijzelf niet interessant genoeg om mij onder te brengen in een roman. Het autobiografische in elk boek ligt vervat in de gelijkenis tussen de verteller en mijzelf. Verder is er geen verband. Hoofdpersonages zowel als nevenpersonages zijn altijd afsplitsingen van de auteur. Als Büchner het over de Franse revolutie heeft, en daarvoor zijn geschiedenisboekje overschrijft, doet hij dat op een manier die hem méér reveleert dan als hij een essay over zichzelf had geschreven.
Hugo Claus is de zoon van Jozef Claus en Germaine Virginie Vanderlinden, die beiden uit een kroostrijk gezin stammen. De ouders wonen in Kortrijk, maar omdat een van pa's nichten, zuster Alphonse, in Brugge tewerkgesteld is in het Sint-Janshospitaal, gebeurt de bevalling dààr.
5 april 1929, geboorte van Hugo Maurice Julien Claus om 21.00 uur. Teken van de Ram. Keizersnede (symbolisch: moederbinding en tegenzin om op de wereld te komen). Naar verluidt zou de geneesheer, Dr. Verstraete, zijn studenten hebben gevraagd de toepassing van de keizersnede bij te wonen, maar vader Claus zou de aandacht hebben afgeleid door luid toeterend met zijn Chenal-Walker, een sportwagen, de binnenplaats op te rijden. (Symbolisch een vader die steeds de aandacht op zichzelf wil vestigen, en van zijn zoon afleiden).
Plaasteren ram voor Thyestes, Roel d'Haese, 1966.
Omslag van ‘De Verzoeking’
Het ziekenhuis in kwestie werd gekozen omwille van de tante die non was; een andere tante zal hem in de geneugten des vlezes inwijden.
1930, oktober: het gezin verwacht een tweede kindje, en omwille van de zwangerschap van zijn moeder wordt Hugo ondergebracht in een pensionaat in Eke (bij Deinze).
In 1931 komt broer Guido ter wereld (keizersnede), nog gevolgd door Odo (1934) en Johan (1938).
29 september 1933 tot augustus 1939: verblijf in het Pensionnat Saint-Joseph van de Zusters van Liefde in Aalbeke, nabij Moeskroen, bij de Franse grens.
De kinderen spraken afwisselend een dag Frans en een dag Nederlands - Vlaams. In een brief aan de eerste biograaf van Claus, Johan De Roey, schrijft de 75-jarige zuster Gabrielle-Marie:
Hij was uitstekend in taalkunde en opstellen. Hij verstond en sprak goed de Franse taal. Hij had een zeer getrouw geheugen en kon zijn handboek van geschiedenis in het zesde leerjaar bijna letterlijk opzeggen. Hij kende en begreep zeer goed de formules over de oppervlakte en het volume van de meetkundige lichamen en kon ze ook goed vervormen en toepassen. Er zat ook reeds een tekenaar in hem. (Hij was populair en) op een St. Jozefsfeest hebben ze hem als hun burgemeester gehuldigd en rondgevoerd.
In feite kwam Hugo in de finale uit tegen de zoon van de burgemeester van Aalbeke. Hij werd verkozen, gelauwerd en in een geitekar rondgereden.
Op vierjarige leeftijd zou hij, met bijzondere toestemming van Mgr. Lamiroy, bisschop van Brugge, zijn Eerste Communie doen (de normale leeftijd hiervoor is zeven jaar). Hugo Claus meent dat hij omwille van de komst van Guido in het eerste pensionaat belandde, en daarna in Aalbeke op kostschool werd geplaatst omwille van de positie van zijn grootvader, inspecteur van de katholieke scholen. ‘Altijd gebeurde iets met mij om redenen van praktische aard.’
14 september 1939: Sint-Amandscollege, Kortrijk (zevende studiejaar). In 1940 beseft hij dat hij niet in God gelooft.
16 september 1941 tot 15 juli 1944: Koninklijk Atheneum, Kortrijk. Zakt voor wiskunde en natuurkunde, wegens puberale troebelen. Valt herhaaldelijk flauw.
Uit ‘De patisserie’ (1958) uit de bundel De Zwarte Keizer:
Hoe rechtop hij zich ook boven de grond trachtte te houden, hoe hard hij ook trachtte te rijden, hij zakte steeds verder met fiets en zadel en stuur naar de aarde. En zat plots op de grond met zijn moeders fiets die in tweeën was doorgebogen. (...)
(een jaar later:)
Ik kan nu niet langer doorzakken, toeterde het in hem, ik loop, Dames en Heren, kijkt toe, ik loop op twee benen op gladde, effen stenen! Toen plooide hij door zijn knieën. Stond even zo gehurkt in de hete namiddagstraat en keek verdwaasd naar de jagende mensen langs hem, die hem niet zagen. Niemand hoort of ziet mij, dacht Groenals. Hij knielde midden op het voetpad. Ik wil u niet aanbidden, dacht hij en viel voorover en gleed uit de wereld die tolde.
In 1944 herbegint hij de vierde (= derde klas gymnasium) in het Sint Hendrikscollege van Deinze, daarna wisselt hij snel van instituut: het Koninklijk Atheneum van Gent, het Provinciaal Taal- en Handelsinstituut van Gent (september-oktober 1945), de Toneelschool van Gent, en de Koninklijke Academie eveneens van Gent.
De schilders Antoon De Clerck en Roger Raveel lezen bij toe- | |
| |
val een gedicht van Hugo Claus, geschreven in het ‘poëziealbum’ van een vriendinnetje. Zij zoeken hem op. En een jaar later, in 1946, woont Hugo Claus in St-Martens-Leerne, waar hij samen met De Clerck een hoevetje huurt om er te schilderen en te schrijven. Tevens woont hij in die periode bij zijn grootmoeder in Astene, bij Deinze.
Hij werkt als gevelschilder in Gent, en vervaardigt ook landschapjes in reeksen voor een meubelmaker, die deze doeken als premie aanbiedt bij salonstellen.
Eerste gedichten en verhalen. Illustreert de bundel Loutering van E. Rinaka, een uitgave van Drukkerij Aurora, Moes-kroen, gedreven door zijn vader. Signeert als Hugo C. van Astene.
Zelfportret in de bundel ‘Loutering’ van E. Rinika.
Werkt aan een roman over Zannekin. Eerste gedichten, gebundeld: 1947: Kleine Reeks (Aurora, Moeskroen).
Hierover schrijft hij als inleiding op Het oponthoud in Kahareh, met kenmerkende verkeerde datering:
In 1946 was ik zeventien jaar oud en een auteur. Lange haren, schichtige blik, een bruinfluwelen jasje geknipt uit mama's gordijnen, een bundel in eigen beheer. Ik ging naar de Poëziedagen van Merendree die zomer waar de promotor, Pastoor Basiel de Craene, mij de hand drukte en zei: ‘Welgekomen, jonge vriend.’ (...) Toen men mij vroeg wie ik was, noemde ik mijn pseudoniem Hacé van Astene (het dorp waar mijn grootmoeder woonde) en zei dat ik de hoofdredacteur was van het binnenkort te verschijnen tijdschrift voor letterkunde Tramontane; toen nieuwe welbekende dichters in het café verschenen werd ik voorgesteld als De man van Tramontane.
Even verder een voor de lezer van Het Verdriet van België vertrouwde scène:
Daarop schreef ik in de volgende maand een honderdtal pagina's van een historische roman over de Vlaamse vrijheidsstrijder Zannekin om de prijskamp voor historische romans van Het Laatste Nieuws te winnen en om met de eerste prijs van 20.000 F naar een beeldschone en van alles op de hoogte zijnde hoer te gaan zoals zij beslist in Brussel te vinden waren voor 20.000 F per nacht. Mijn moeder keek op een namiddag mijn manuscript in en las er uit voor aan tafel 's avonds, iedereen had tranen in de ogen van het lachen. Waarop ik alles verbrandde.
Oktober tot december 1947: seizoenarbeider in Chevrières (Frankrijk). Dit verblijf levert materiaal op voor een novelle en een toneelstuk beide getiteld Suiker.
Met de kerst van 1947 in Parijs waar hij grote sier maakt met de centen verdiend in de bietenteelt. Hij bezoekt de Bar Vert in de rue Jacob, een artiestencafé druk bezocht door o.m. de vrienden van Raymond Queneau en Jacques Prévert. Daar ziet hij in nog levende lijve Antonin Artaud die 4 maart van het volgende jaar overlijdt. Artaud komt voor in de poëzie van Hugo Claus, en wel zeer snel als geestelijke vader aanroepen in de bundel die kort daarop verschijnt:
1948: bundel Registreren, uitgegeven door Carillon in Oostende, bij vader Claus. Zoon heet op papier directeur te zijn en woont in die functie in de stad vergaderingen van drukkers en uitgevers bij, een vakman wiens optreden niet ongemerkt voorbijgaat (H.C. verft soms zijn haren). Drie belangrijke ontmoetingen: Dries Masure, auteur-uitgever die hem aanzet tot het schrijven van wat De Metsiers wordt. Elly Overzier, die kort daarna actrice wordt en in 1955 de echtgenote van de auteur. En de Hongaarse vrouw van de eigenaar van het Hôtel de Londres in Oostende, die zich kort daarna uit een trein werpt. Uit een soort piëteit neemt de eigenaar de dichter als het ware op, althans verschaft hem gratis logies op de bovenste etage van zijn hotel, met uitzicht over de vissershaven. Daar maakt Hugo Claus zijn eerste collages en tekeningen in een stijl verwant aan die van Cobra.
Hij zendt De eendenjacht (eerste titel van De Metsiers) in voor de Leo J. Krijnprijs. Hij stelt ten toon in de boekhandel van Henri Vandeputte in Oostende en komt zodoende in kontakt met Christian Dotremont, die hem ‘inlijft’ bij de Cobragroep.
1949: Hugo Claus beschouwt zichzelf in de eerste plaats schilder. Toch smeedt hij literaire plannen. Hij maakt kennis met Jan Walravens die hem betrekt in de plannen voor een tijdschrift, Janus, dat niet verschijnt. Wèl opgericht wordt Tijd en Mens met Louis Paul Boon, Remy C. Van de Kerckhove, Hugo Claus en Jan Walravens. In het eerste nummer (15 september 1949) staan ‘Drie blauwe gedichten voor Ellie’. Binnen de Cobrafamilie kennismaking met Karel Appel, Corneille, Pierre Alechinsky.
April: vangt militaire dienst aan, als redacteur van het weekblad Soldatenpost, blad waarin hij grondige veranderingen aanbrengt door een kulturele kalender op te stellen, en waarin hij een eerste opstel publiceert over de schilders Roger Raveel, Jan Burssens en Pierre Vlerick. Haalt daarin diverse grapjes uit, bijvoorbeeld door onbestaande jazzgroepen te bespreken. Maar het is een onvrijwillige domheid die de redactie dreigt in de tuchtcompagnie te doen belanden- de bijdrage van een nieuwbakken redacteur over de nieuwe minister van Defensie Devèze. Dit nummer is uit de archieven verdwenen en vervangen door een gewijzigde editie.
Hugo Claus:
De nieuwe redactionele kracht was een hoofdman van de kajotters, de Katholieke Arbeiders Jeugd. Over de nieuwe, socialistische minister had hij enkel negatieve informatie nagetrokken en het artikel zat vol alluzies op politieke kronkels, gekonkelfoes, compromissen, coalities en dit allemaal op de eerste pagina. Catastrofe!
In dit jaar komt de letterkundige Reimond Herreman in naam van de jury van de Krijnprijs een ‘kruisverhoor’ afnemen van de auteur van De eendenjacht. Men wil zich ervan vergewissen dat hij niet een Amerikaanse roman heeft nageschreven. Al eerder had een leraar Nederlands Claus met een nul in opstel bedacht, de tekst was te goed, dus afgeschreven. Zie Het Verdriet van België.
Hugo Claus, schrijver en schilder, interesseert zich voor film. Voor Soldatenpost brengt hij verslag uit over het Eerste Experimentele Filmfestival gehouden in Knokke. (Op het Vierde Experimentele Filmfestival creëert hij in 1967 Masscheroen). Kennismaking met Jacqueline Audry, die een jaar later een rol zal aanbieden aan Elly, aanleiding voor beiden om naar Parijs te vertrekken.
1950: vertrek naar Parijs, na beëindiging van militaire dienst
| |
| |
De redactie van Soldatenpost, 1949
Uit de tentoonstelling ‘De Spelen van Hugo Claus’: Apollo in kleine Terts; foto Malfait
Uit de tentoonstelling ‘De Spelen van Hugo Claus’: Incident in de tempel; foto Malfait
| |
| |
eind maart. Heeft inmiddels de Leo J. Krijnprijs ontvangen en loopt rond met ideeën voor experimentele, surrealistische films. Schrijft bij gebrek aan een camera ‘scenario's’ als Melk en Bloed en Zonder Vorm van Proces (dit verschijnt als Cobra-uitgave met illustraties van Pierre Alechinsky. De redactie van Tijd en Mens vond het te licht. Het is de periode waarin Jan Walravens het ethisch en politiek engagement van de kunstenaar predikt. Hugo Claus bekeert er zich (even) toe in de jaren zestig. Walravens is dan overleden.)
Stelt ten toon met de Cobragroep in Brussel en Parijs. De Metsiers verschijnt. Conflict met de uitgeefster die hem wil dwingen tot een financieel uitermate ongunstige overeenkomst en de gelden van de prijs druppelsgewijs laat uitbetalen. Claus ontsnapt aan het contract daar hij nog minderjarig is.
1951: diverse publicaties in tijdschriften, kontakten met de Nederlandse Vijftigers en in Parijs met de bohème van die groep.
Met Elly, Parijs 1951
Met Gerrit Kouwenaar en Simon Vinkenoog in de rue Monsieur le Prince, 1952; foto Ad Windig
We korten de biografie nu in, slaan de meeste titels over en stippen aan:
1953: Elly en Hugo Claus verlaten Parijs voor Rome. Heeft reputatie als romancier bevestigd met De hondsdagen (1952), schrijft nu ook toneel. Een bruid in de morgen is af, maar vindt drie jaar lang geen regisseur of toneelgroep (creatie door Ton Lutz in 1955).
De koele minnaar, Viareggio, 1953
Beweerde al in Parijs zijn dagen in ledigheid te slijten, en in Rome zou hij niéts uitvoeren terwijl Elly met Anna Magnani in een reizende show optreedt. Er wordt integendeel hard gewerkt. Enige zelfpromotie wordt gevoerd. Elly legt albums aan met persknipsels; de auteur zelf schrijft kommentaar bij zijn verzen.
Over tancredo infrasonic:
Geen boodschap, geen problematiek, geen symbolen. De gedichten van Hugo Claus zijn uitingen in een harde en heldere lyriek van de weerstand die de dichter biedt tegenover elke vreemde aanwezigheid. Tegenover de liefde, de dood.
Over Een huis dat tussen nacht en morgen staat:
Gedichten waar het goede en slechte weder van de mensen in gedrongen is, waar de warme of de kille glans der liefde in schuilt. Gedichten waarin ik als in een zomerlandschap loop of in een regenmantel. Verzen over het donker licht dat ons beheerst, over een geheime zee. Soms zijn de woorden helder en hard.
In 1955 keert Hugo Claus terug naar Vlaanderen. In ‘Drie steden’ (bundel Natuurgetrouwer) leest men met enige verbazing dat de stad waarheen hij terugkeert (‘Ik was drie jaar weggeweest en eergisteren teruggekeerd’) niet Oostende is, maar Gent. Een café (in feite 't Galgenhuis) genaamd De Hel fungeert als huis voor de dichter die hartelijk wordt verwelkomd:
‘Ah, de verloren zoon,’ riep de baas. En ik, die wou zeggen: ‘ah, teruggevonden vader’, ik stokte. De mensen in het café (Vier uur. Werklozen, steuntrekkenden, invalides namen er hun zoveelste glaasje) keken naar mij. Want wie niet antwoorden kan als men hem toespreekt is geen man, geen vriend, men heeft medelijden met zo iemand, hij kan het niet helpen, maar hij is niet een der onzen.
Op 26 mei treedt Hugo Claus met Elly Overzier in het huwelijk. Twee dagen later wordt dit met de artistieke vrienden gevierd
| |
| |
in het Brussels café van Geert van Bruaene.
Met Elly, Italië, 1954
Met Guido Claus dirigeert Hugo een zoveelste drukkerij, Bredero. Pas in 1978 merkt men enige activiteit van deze firma met de druk van Cobra revisited.
In Gent een bestaan in het drukke teken van de kunst. Groeiende bezigheden in de toneelsector na het succes van Een bruid in de morgen. Ontwikkelt de theorie dat elk nieuw werk in kontrast moet staan met het vorige. Zo wisselen lyriek en spot, barokke poëzie en realistische taal elkaar af in... zegge respectievelijk Het lied van de moordenaar, De koele minnaar, twee vertalingen van Dylan Thomas en het toneelstuk Suiker.
Gent, 1959 in fauteuil aangeboden door de Bezige Bij t.g.v. dertigste verjaardag; foto Philip Mechanicus.
Schildert veel, stelt ten toon, en begint, nu hij een vaste woonst heeft, te verzamelen.
1959: wordt dertig en gevierd door de Bezige Bij.
Een beurs van de Ford Foundation voert hem naar de Verenigde Staten, met Fernando Arrabal, Claude Ollier, Italo Calvino, Claude Simon en Charles Tomlinson. Diverse tochten door Amerika bevestigen zijn opinie dat men dit beter kan bekijken in de bioscoop op panoramisch scherm. Schrijft in New Orleans het filmscenario Het mes, reist door naar Mexico. Elly moet in zijn afwezigheid de belastingaangifte invullen en verwijst in alle onschuld naar de boekhouding van zijn Nederlandse uitgever. Dit luidt een periode in van rampzalige betwistingen met fiscale inspectie. Steeds meer betrokken bij scenario's en verfilmingen.
Politieke thema's komen meer en meer boven (in diverse vormen) in zijn werk: op nieuwjaarsdag 1962 leest hij het bekende gedicht ‘Bericht aan de bevolking’ voor, een mes tegen de keel houdend. Dat jaar voltooit hij de derde versie van het complexe meesterwerk De Verwondering.
Bericht aan de bevolking, hotel Krasnapolsky, 1 januari 1962; foto Ed van der Elsken
Op 6 oktober 1963 wordt een zoon geboren: Thomas Pieter Achilles. Beweerde altijd geen essay te kunnen schrijven, maar levert tweemaal kort na elkaar het bewijs van het tegendeel met een boek over Karel Appel en een uitvoerige beschouwing over Louis Paul Boon.
1965: verlaat Gent, vestigt zich in een grote hoeve te Nukerke nabij Ronse. Is niet voor het eerst eigenaar van een huis, maar wel betrèkt hij voor het eerst een aangekocht huis.
Voor dit huis tekent de dichter-architect Albert Bontridder een bouwplan in harmonie met de vier elementen (dus met een bron die door de werkkamer van de dichter stroomt). Volgt deze raadgevingen niet op, maar krijgt te kampen met ontzettende problemen in het realiseren van simpele huiselijkheid (living met vloer in wit marmer). Terugkijkend op de verbouwingen: ‘Voor hetzelfde geld had ik Frank Lloyd Wright en al zijn helpers kunnen laten overvliegen om een ander huis te zetten.’
Periode van volgehouden creativiteit, diverse prijzen, eerste eigen film (eigen scenario, eigen regie) met De vijanden. Kort moment van financiële rust. Nukerke als centrum van allerlei vergaderingen en feestjes. Elly als keukendame, en de beste restaurants van de omstreken zorgen voor diverse gastrono- | |
| |
mische en sociale gezelligheden.
De redactie van Randstad, 1964; foto's Philip Mechanicus
Marina Schapers en Jerome Reehuys in Masscheroen, Knokke 1967; foto Jean-Marie Bottequin
Huurt december 1967 in Knokke ruime villa waar Masscheroen wordt geschreven, toneelstuk voor Marina Schapers en de Heilige Drievuldigheid (Hugues C. Pernath, Bob Cobbing en Freddy de Vree). Schandaal, proces, veroordeling. In 1968, schuldig bevonden aan zedenschennis, toename van geëngageerde teksten: Hyperion & het geweld/Morituri met Bruno Maderna, in juli van dat jaar Reconstructie met Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Peter Schat, Jan van Vlijmen en Harry Mulisch. Toneelmanifest T 68 met Alex van Royen en Carlos Tindemans. Tweede bezoek aan Cuba. Een van zijn vele ooms, directeur van de gevangenis van Brugge, stelt hem in staat materiaal te verzamelen voor Vrijdag, dat in 1969 in Amsterdam in première gaat in eigen regie. De ‘mengtaal’ van dialect en Nederlands kent haar eerste grote succes.
Hugo Claus met Thomas en Elly in Nieuwkerke, 1967.
1970: in het enthousiasme van wat men noemt ‘mei 68’ waarbij wordt verwezen naar de Mei-opstand in Parijs (Hugo Claus was er getuige van en beschreef hem in de inleiding tot Schola Nostra), naar de culminatie van de Amerikaanse universitaire rebellie (bezetting van San Jose, Berkeley, protestactie in het Pentagoon, rellen van Chicago, etc.), de glorieuze nabloei van
| |
| |
Provo in Amsterdam - met in België een lachwekkende censuur, verhevigd toegepast door de socialistische minister van justitie Adolf Vranckx- in dat enthousiasme wordt Hugo Claus in enige mate meegesleurd; in hoge mate wordt zijn faam erin betrokken en hij wordt in Nederland gehuldigd als zowat de enige integere Belg. Op het hoogtepunt van zijn roem en succes, in die periode tussen 1968 en 1973, een breekpunt. Maart 1970 huurt Hugo Claus een flat in Amsterdam, Vondelstraat 9 bis, één hoog. Het wordt de periode van de in Het jaar van de kreeft omschreven amour fou, met Kitty Courbois, én van een periode van afreageren van monogame impulsen.
Reconstructie, 1968
Hugo Claus en Sylvia Kristel, 1975. Foto: Paul Huf.
In 1971 verhuist de auteur naar de Raamgracht, waar hij twee huizen heeft aangekocht: de acceleratie in de immobiliënsector is begonnen. Nummer zeven wordt verbouwd, vier diepe etages in een pakhuis. Ellen Jens, jarig op dezelfde dag als Thomas Claus, wordt op haar verjaardag aangenomen als secretaresse op voorstel van Cees Nooteboom. Ellen vangt de klap op van de breuk met Kitty:
Toen ik kwam werken, zag ik het kinderfietsje nog in de gang staan, hij had dat huis verbouwd voor Kitty. Hugo was erg in de war, gekwetst, maar hij liet er niets van merken en dook in zijn werk.
Maar het jaar daarop loopt het succes van Claus in Nederland
| |
| |
terug. Hij wil nummer 7 van de hand doen en nummer 5 verbouwen, maar dit huis is gekraakt. Er verschijnt een schotschrift van krakers tegen hem. Hef jaar van de kreeft doet Amsterdams Links geen plezier: in de roman herkent men wat tè pijnlijk de figuur van Rik van Bentum, vriend van Kitty, die zich uit het raam wierp in het midden van het familiale drama èn die van de militant-feministisch geworden Marina Schapers die vier jaar geleden in Masscheroen optrad; maar bovenal: Links Amsterdam in zijn geheel wordt er in met teveel precisie beschreven èn een fragment uit de roman wordt gepubliceerd in De Telegraaf.
In 1972 bewerkt Hugo Claus nog L'inserzione van Natalia Ginzburg voor Kitty Courbois onder de titel Teresa. De cryptische roman Schaamte verschijnt. Claus overweegt uit de overgebleven produktie van tekeningen en schilderijen nog maximaal zeshonderd exemplaren over te houden. Maakt in augustus een selectie en vernietigt een groot deel.
In het late najaar installeert zich op de eerste etage (een verdieping doorlopend voorbehouden aan logé(e)s) een meisje met connecties in de modewereld en ambities in de filmwereld: Sylvia Kristel. Zij zoekt het hogerop, niet alleen in de filmwereld maar ook in het door Edo Spier verbouwde grachthuis waar de auteur op de vierde etage troont.
In 1973 bloeit de idylle, op het einde van dat jaar begeleidt Hugo Claus Sylvia naar Bangkok waar Emmanuelle wordt verfilmd, na de premières van zijn toneelstukken Pas de deux en Blauw-blauw. Verhuizing naar Parijs met behoud van een huurhuis in Amsterdam, diverse uitstapjes, enige bibliofiele edities, wat tekeningen. In 1975 wordt op 10 februari Arthur geboren, hun zoon. In Antwerpen is een huis aangekocht door Claus en Kristel die hiervoor een N.V. hebben opgericht met de man die de verbouwingen verricht, deze blijkt oneerlijk. Maar het huis staat er wel en is belastbaar, Emmanuelle is een kassukses maar de vedette verdient er geen percentage op, Hugo Claus schrijft in drie weken tijd de vijf afleveringen voor de televisiereeks over Pieter Pauwel Rubens, een goedbetaalde opdracht welke echter eveneens belastbaar is. In Nederland en België gaat de fiscus voor het volle pond achter de auteur aan, Sylvia krijgt (na een inbraak in de flat aan de rue Dante) de Franse belastingen op bezoek.
In 1977 woont Hugo Claus in Gent; Sylvia Kristel in Londen. In Gent uit fiscaal oogpunt slecht overwogen aankopen van drie opeenvolgende huizen, met drie flats goed voorzes verhuizingen tot 1982. Meest waardevolle schilderijen uit verzameling Claus beschadigd, drie gestolen tijdens verhuizing.
Signeren van ‘Het verdriet van België’, Athenaeum Boekhandel, april 1983. Foto: Ewout de Kat.
Zoon met filmster, 1975; foto vader
Hugo Claus zeer aktief, deels als schilder, vooral als schrijver en regisseur, realiseert ook de film Vrijdag, maar hij werkt vooral aan Het verdriet van België, waarvan twee eerdere versies worden vernietigd. Het boek is af 30 december 1982.
Op zijn vijftigste verjaardag werd hij inmiddels in Hasselt gehuldigd met een retrospektieve van zijn kleine tekeningen en aquarellen.
1983: Het Verdriet van België verschijnt in de maand maart, wordt goed onthaald door de pers en verkoopt redelijk- vijftigduizend exemplaren in enkele maanden. Claus zet zich aan de regie van de televisiereeks annex afzonderlijke film De Leeuw van Vlaanderen (ruwe montage zonder muziek is klaar eind september), schrijft diversen waaronder een toneelstuk voor drie actrices, Serenade, neemt zich voor in 1984 nog enkel te doen wat hem zint.
Op het eind van 1983 kiezen meer dan tien Vrij Nederlandcritici Het Verdriet van België als een der beste boeken van het jaar. In de Vlaamse Academie geeft de 85-jarige Gerard Walschap spontaan uiting aan zijn grote bewondering voor het meesterwerk.
De auteur leeft inmiddels in Gent in een huurflat met tuin, in de roddelpers claimen diverse dames in Nederland en Vlaanderen de exclusiviteit op zijn affectie.
| |
| |
| |
In omgekeerde richting
Anecdotische bibliografische gegevens omtrent enkele werken:
Het Verdriet van België, aangekondigd als een grote familieroman, bevat minder autobiografische elementen dan kan worden verwacht uit de aanzet, die de periode oproept doorgebracht in het pensionaat van Aalbeke.
In Het Verdriet van België zijn alle onderdelen opgenomen in functie van de grote compostie van dit Boek der Boeken. De realiteit van Aalbeke zal men dan eerder vinden in de herinneringen van de jonge Philip in de roman De hondsdagen (publ. '52).
Het eerste deel van de roman bestrijkt de kinderjaren van de auteur beschreven door hemzelf in 1947. Niet uit de roman over Zannekin wordt voorgelezen voor de tantes door zijn moeder, maar uit zijn eigen tekst over haar (p. 677-681). Belachelijk gemaakt door het kommentaar, begint hij te bloeden ondanks krampachtig bedwingen (Tranen, niezen, zaad ophouden. “Toujours sourire” ’) (p. 680). Zijn moeder helpt de bloeding stelpen: ‘Hij beet inde zakdoek. Langs de top van zijn Seynaeveneus loensend zag hij de bijna onbewogen, wrede blik die zich in hem haakte, terwijl ze murmelde en hem tegen zich aanduwde. In geen jaren was hij zo dichtbij haar geweest.’ (ibid.) De verzoening met de moeder komt via het boek, via de kunst. Louis gaat naar zijn kamer, verscheurt zijn tekst, verbrandt de resten, legt zich te rusten, ontwaakt: ‘Hij werd wakker met een korst in de neusgaten. Hij pulkte. Begon aan een nieuw schrift. Mama was nog zo stom niet toen ze vroeg of zijn verhaal over het Gesticht van Haarbeke ging.’ En met ook iets van de mannelijke familietrekjes herbergint Louis: ‘Gejaagd als Papa, koud als Peter tijdens zijn leven (en zeker nu, grijnst Louis) schreef hij: “Dondeyne had een van de zeven Verboden Boeken onder zijn schort verstopt en mij meegelokt.” Hij schraapte het woordje mij en verving het door Louis.’ Dezezin op p. 681 is precies de eerste zin van de roman (p. 7).
In Het Verdriet van België verlopen alle relaties via boeken of andere uitingen van kunst: in de eerste zin gaat het om de Verboden Boeken, die de kinderen op kostschool koesteren. De roman als geheel kan men pas begrijpen wanneer men de twee helften als rasters over elkaar schuift en de verwijzingen van analoge situaties in deel één Het Verdriet en deel twee Van België laat samenkomen. In dezen verwijs ik naar mijn artikel over het boek in Hollands Maandblad van Maart 1983. Louis Seynaeve maakt kennis met de realiteit via boeken, maar hij komt ook in kontakt met kunst terwijl de realiteit zich opdringt. Een geannoteerde editie van de roman zou waarschijnlijk driemaal zoveel pagina's vereisen, maar we stippen hier enkele parallellen aan: op p. 8 haalt Louis zijn verboden boek boven over opstandige seminaristen die ‘komplotteren in het holst van de nacht, in een geheim verbond, de Swigende Eede.’ Op p. 547 hanteert Pa Seynaeve de uitdrukking De Swigende Eede als hij en Louis door Holst 's nachts worden toegelaten tot een stapelplaats waar zich door de Duitsers Verboden Boeken bevinden. Dit is een voor de roman typerende dubbelsituatie die ons meer leert over het boek dan de mededeling dat een soortgelijke scène zich inderdaad heeft voorgedaan. Maar in de roman maakt Louis kennis met afbeeldingen van Georg Grosz, Frits van den Berghe en Hans Bellmer in de kelder van een huis bewoond door Madame Laura, ingeefster van velerlei seksuele fantasieën, en dit terwijl hij moet aanhoren hoe in de nabijheid een man gefolterd wordt.
De mysterieuze regels die het Reglement uitmaken in het Gesticht staan opgetekend in een boek. Tante Nora verleidt Louis langs de ‘vette boeken’ om. Louis op zijn beurt citeert zinnen uit de rol van Middeleeuwse Ridder die hij zich aanmeet wanneer hij zijn vriendinnetje Bekka verovert. Het eerste Verboden Boek vernoemd in de roman is eigenlijk een weekblad, het blad van de socialisten, ABC - en dat weekblad droeg inderdaad die naam, maar dit doet niets af aan de symboliek van het alfabet en de verwijzingen naar de literatuur.
Andere dubbelsituaties liggen in de verzinsels van de kinderen (in deel één, over de nonnen, en de mysteries van het leven) en die van de volwassenen (de orale geschiedenis via de volksmond van de Tweede Wereldoorlog). Het wereldgebeuren als fabel.
De geheimzinnige non, zuster Sint Gerolf, en Madame Laura ontlenen hun aura een de verhalen en fantasieën van hun bewonderaars.
De grootste fantast blijkt Pa Seynaeve te zijn, een opschepper, verslaafd aan al het eetbare op aarde en door zijn vraatzucht een vaudevillefiguur, een père Ubu in Vlaanderen, laag, laf en charmant.
Het Verdriet van Duitsland: met pa over de grens; foto Johan Claus
De ware levensslogan van Louis is echter afkomstig van de moeder, als zij opgaat in het spektakel van Het land van de glimlach - het motto wordt ‘Toujours sourire’, een slogan ontleend aan een libretto.
Het autobiografische hanteert Claus enkel waar het functioneel is - men vergeté niet dat hij in het boek enig kind lijkt te zijn. In de symboliek van zijn boeken paste altijd goed de figuur van Jules Verdonck, religieus maniak en kwakzalver. Deze kwam al voorin hettoneelstuk Vrijdag als Jules de Douanier en daarvoor in de roman De Metsiers. De Krijnprijsjury dacht dat die moraliserende Jules overgeheveld was uit Steinbeck of Faulkner en zond Herreman af op Hugo Claus om een verhoor af te nemen, dat in Het Verdriet van België geparodieerd staat op p. 766 waar Herreman veeleer lijkt op Marnix Gijsen die cider verkiest boven champagne, mosselen boven oesters boven kaviaar. De feestmaaltijd bij de bekroning is een parodie van de lunch, in 1952, ter gelegenheid van de bekroning met de Arkprijs van het Vrije Woord.
Het Verdriet van België is een boek waarin vele verwijzingen voorkomen, onder meer naar vroeger werk van de auteur. Drie separate teksten ontstonden parallel aan de roman: De Verzoeking, in 1974 aangekondigd als hoorspel, waarvan de oorsprong teruggaat naar de reis door Mexico in 1960: toen had men daar in de hoofdstad ter gelegenheid van een pauselijk bezoek een stokoude non uit haar cel gehaald. De Verzoeking is een andere, lyrisch-erotisch-mystieke visie op het leven van de zusters in het Gesticht.
| |
| |
Een tweede tekst is het verhaal ‘Martha, Martha’ in 1979 gepubliceerd in Snoeck's 80, waarin Leevaert, auteur van Jenny een noodlot op bezoek gaat in een paar animeerbars. De animeerbars uit dit verhaal en uit de roman vormen het decor voor het toneelstuk Het haar van de hond, waarin door hun gelijkaardige ‘overmaat aan liefde’ een associatie wordt gelegd tussen de hoer Mira en Jezus Christus - het toneelstuk verloopt in veertien (kruisweg)staties. In dit stuk speelt een kunstcriticus voor pooier: beiden worden geassocieerd met impotentie. (Jenny herinnert ook aan de dienster opgeroepen in het proces Spruyt - zie elders).
Met Dora van der Groen (De verzoeking), 1982
1978: Het Verlangen. Met materiaal doorspekt, opgedaan tijdens een reis met broers Guido en Johan naar Las Vegas. Zoals Het haar van de Hond en Vrijdag opgebouwd naar een aan de religie, in casu de Bijbel, ontleend stramien.
In 1977 verschijnt de roman Jessica! bij de Bezige Bij. De roman ontstond nà het voltooien van het toneelstuk met gelijknamige titel. De auteur vroeg incidenteel aan de toenmalige directie-secretaresse van de Bezige Bij, Marijke Borgart, of ze wel toneelstukken las - nee, maar wel romans. Vandaar de bewerking. De eerste exemplaren vlogen de deur uit, volgens Geert Lubberhuizen omdat het publiek hoopte een sleutelroman over Sylvia Kristel in handen te krijgen. Jessica! gaat daar echter niet over.
Van de oorspronkelijke tekst werd een uitgave in facsimile gebracht door uitgeverij Ziggurat, die ook een nieuw boek van Willem Frederik Hermans had uitgegeven, Bijzondere Tekens, waarvan Hermans op vier november het eerste exemplaar zou overhandigen aan Koning Boudewijn bij het in ontvangst nemen van de Grote Prijs der Nederlandse Letteren. Hermans woonde de première van Jessica! de avond tevoren bij, en, zoals hijzelf aanhaalt in zijn later kommentaar bij stuk en roman, zijn aandacht werd onmiddellijk gevestigd op enkele regels opgenomen in het programma: ‘Zij voelden het beiden, Datgene dat krioelt in de modder en het zand, Wat ritselt in de schichten van de aarde.’ Schichten? Schachten trof men in de aarde aan, schichten (van de bliksem) in de lucht. Het inspireerde Hermans tot een artikel waarin hij beide versies van Jessica! aan een onderzoek naar correctheid in taalgebruik onderwierp.
Hermans hekelt het afwisselend gebruik van u, jij, gij, en oordeelt dat een Belgische spreker consistent gij had moeten zeggen.
Twee punten waarop Claus het met Hermans nooit eens zal worden. In Vlaanderen bestààt inderdaad de consistentie in dezen niet, het afwisselen van zulke vormen is er in de spreektaal (wat toneel toch is) normaal. Overschichten enschachten zullen ze het ook nooit eens worden. De grondstelling van Claus is dat kunst dikwijls ontstaat uit verwarring, uit vergissingen, en in Het Verdriet van België leert de priester-leraar genaamd De Kei hoe ‘Michelangelo de profeet Mozes had afgebeeld, facies cornuta in plaats van coronata’. Gehoornd in plaats van gekroond.
In Natuurgetrouwer huldigt hij een voorouder langs moederszijde, Cyriac Vanderlinden, machtig man en hereboer uit Wortegem. Op een dag verliest de man have en goed bij het dobbelen in Oudenaarde en keert te voet berooid naar huis om met ‘een onwrikbaar geloof in zijn ster’ opnieuw een boerderij te beginnen in Wontergem.
Citaat: ‘Ik vind er een geloof in de woorden, in de klank der woorden, dat bergen verzet. Zelfs als zou blijken dat toevallig en inderdaad te Wontergem een uitstekende affaire te doen was met dat boerderijtje, dan nog behaagt het mij te veronderstellen dat Cyriac, steeds de speler, steeds de experimenteel, zijn leven verder op de kans van het woord heeft gezet, de even veranderde naam van zijn vroeger dorp. Wat is in een naam? Alles.’ (p. 99).
Met Karel Appel, New York, 1981, foto Freddy de Vree
1977: datzelfde jaar verschijnt de cyclus Het graf van Pernath, met zes per kleur-Xerox vermenigvuldigde fotomontages van deze dichter door Hugo Claus. Hugues C. Pernath (pseudoniem van Hubert Wouters, Antwerpen 15 augustus 1931) overleed op 4 juni 1975.
Claus kwam onmiddellijk over uit Parijs voor de begrafenis van Pernath, tot iedereens ontzetting kerkelijk georganiseerd. In de bundel vergelijkt Claus het tragische, plotse overlijden van de levensgenieter Pernath met het serene heengaan van Hans Andreus, die zich veroordeeld wist. Hij haalt diverse herinneringen op aan de persoon van Pernath, die soms zo hermetisch kon zijn als zijn verzen.
Enkele stadia in het artistiek samenkomen van hun levensloop: in mei 1965 sprak Pernath de openingsrede voor de tentoonstelling van de Dagboekbladen van Claus in galerie Kaleidoskoop te Gent, toespraak waarin hij opriep tot het steunen van de kandidatuur van Camille Huysmans, de Bertrand Russell in het Vlaams socialisme. Huysmans, opzij gezet door de socialistische partij, kwam als negentigjarige op met een aparte lijst.
In februari/maart '67 trad Pernath op als soldaat in de eerste film in eigen regie van Claus, De vijanden. Op het einde van het jaar was hij een van de naakte mannen van de Drievuldigheid in het stuk Masscheroen. Hij logeerde toen in de grote villa die Hugo en Elly in Knokke hadden gehuurd voorde duur van het festival. Er gebeurden toen wel meer rare dingen in het huis: Robbe de Hert en zijn broer schopten de glazen deur stuk omdat ze de sleutel vergeten waren, de Engelse dichter Christopher Logue keek twee dagen films van het Vierde Experimentele Filmfestival en schreef onvermijdelijk als kommentaar in zijn programma: ‘a bore, a commercial bore, a bare bore, the world's biggest dirty bore’, enzovoorts. De tweede avond verloor hij alweer bij het kaartspel, en keerde terug naar Londen. Pernath daarentegen formuleerde rond zekere middernacht het verlangen om te gaan zwemmen, en stapte inderdaad in badjas naar buiten, wat de aanwezigen vooreen grillig grapje namen. Drie kwartier later liepen ze allen in het donker
| |
| |
te zoeken naar de vermetele langs het strand. Deze kwam later toch, nat maar wel, terug. Hij vertolkte in Masscheroen ook de rol van Batman, overigens een idee van hem, door de auteur in het script ingelast.
Portret van Huques C. Pernath door Hugo Claus, Xerox kleurendruk, 1977.
Hugo Claus was getuige voor het tweede huwelijk van Pernath (met Myra) en tekende het omslag voor zijn bundel Mijn tegenstem, Pink Editions, 1973.
Het graf van Pernath omschrijft het verlies verhevigd door het besef dat de vriendschap niet ten volle werd benut. Het is een van Claus' mooiste cycli - twee jaar later zou hij ter nagedachtenis van Louis Paul Boon de cyclus Jan de Lichte voordragen in Aalst.
1973: werkt Hugo Claus aan Gekke Gerrit, een toneelbewerking van de film van Jean-Luc Godard. Het is een van zijn nietuitgevoerde projecten, en een goed voorbeeld van Claus' hang naar mengvormen in de kunst. Van verschillende eigen werken heeft hijzelf met hoge intensiteit varianten voor andere media ontworpen: Suiker, eerst novelle en tien jaar na de ‘gebeurtenissen’ toneelstuk is daar een eerste voorbeeld van. Andere voorbeelden: Het mes, Vrijdag, De dans van de reiger, Omtrent Deedee/Interieur... Van de film De vijanden maakt hij een ‘cinéroman’, mengvorm van scenario, beeldroman en dagboek.
Gekke Gerrit werd niet gerealiseerd, evenmin als Stalinade, in 1971 afgewezen door de acteurs van het Rotterdams Toneel omdat het geen spektakel was maar een stuk voor stemmen met elektronische begeleiding. Stalinade, eerst in het Frans uitgewerkt met Jean-Clarence Lambert laat het zangertje Heintje de levensloop van vadertje Stalin oproepen.
1972 is het jaar van de zeer succesvolle roman Het jaar van de kreeft en het jaar van de creatie van een van Claus' mooiste vertalingen, De vossejacht naar Ben Jonson's Volpone, maar tevens het jaar van de publicatie van Schaamte, een uiterst maniëristische roman. Met Schola Nostra een van de kryptische teksten van Claus. Over het boek verschijnt een interessante tekst gesigneerd Paul Claes. Dit is een van de drie kommentaren waaraan Claus totnutoe waarlijk plezier heeft beleefd, na het kommentaar van Jean Weisgerber bij De Verwondering en dat van Julien Weverbergh bij Omtrent Deedee.
New York, 1981, foto Freddy de Vree
Het is tevens het derde boek waarin een tafereel voorkomt waarbij de Maagd die op een wagen in een processie of stoet wordt langsgereden, op een gril, naar weddingschap, wordt verleid. Analoge taferelen komen voor in het Mariken van Niemegen dat tot plot dient van Masscheroen en in Tand om Tand, de bewerking naar Tijl Uylenspiegel. Hugo Claus beleefde een soortgelijke weddingschap toen de eigenaar van het Oostendse Hôtel de Londres, voormalig criminoloog en SS-sympatizant, zo'n Maagdje op een kar zag voorbij komen in een processie. Hij zocht haar op, vroeg haar ten huwelijk en gebruikte haar als speel- en later animeermeisje ten behoeve van vrienden en klanten.
1970: première, onder meer, van twee toneelstukken, Tand om Tand en Leven en Werk van Leopold //.
Voorbeelden van de tijd die kan verstrijken tussen concept, uitvoering, publikatie. Tand om Tand is een werk dat eerst de duidelijke titel droeg: Tijl Uylenspiegel 1980 en werd geschreven in 1966, een jaar na de bewerking van de roman van Charles de Coster voor het Leids Studententheater. (De tekstuitgave van Tand om Tand bij de Bezige Bij draagt de datum 1964, maar dat komt doordat de auteur al in zijn adolescentie niet sterk was in natuur- en wiskunde). Tand om Tand was bestemd voor het Théâtre National maar werd door de Raad van Beheer van deze Franstalige instelling afgewezen omdat het stuk, gespeeld door Walen, als te hevig anti-Vlaams zou overkomen! Dit kwam een moedig man ter ore, Guido van Geluwe, die het stuk inschreef voor... de Guldensporenviering. Door het Guldensporencomité geschrapt, werd het met jaren vertraging opgevoerd, Claus' scherpste uitval tegen het Vlaamse nationalisme, in de slapste produktie ooit door regisseur Walter Tillemans op de planken geschoven.
Een andere uitval tegen het Vlaams-nationalisme was het pamflet gesigneerd 't Gemeen. 't Gemeen was het magere resultaat van een samenkomst, in 1968, van revolutionaire studenten (Walter De Bock, Paul Goossens, thans redacteurs van De Morgen) en enkele kunstenaars waaronder Hugues C. Pernath en Roel d'Haese. De tienduizend exemplaren van het krachtig manifest (opgesteld door Hugo Claus en uw dienaar) zouden per helicopter boven de IJzerbedevaartgangers worden uitgestrooid. In werkelijkheid werden van het pamflet
| |
| |
hooguit honderd exemplaren verspreid, door de moedige Pernath neergeworpen op 11 juli-vierders in de Antwerpse Stadsfeestzaal. De studenten zochten blijkbaar in eerste instantie geld, en brachten geen begrip op voor de humor van een artiest die hen in analogie met de thé dansants van universitaires voorstelde een Che dansant in te richten. In De landbouwmachines en de dichter beschrijft Hugo Claus nog een andere poging om zich in Vlaanderen als politiek activist op te stellen. Roel d'Haese stelde tijdens de eerste of tweede vergadering van 't Gemeen ook nog voor, het standbeeld van Leopold II te bekladden met rubber handschoenen gevuld met dierlijk bloed, ter herinnering aan de door de Belgen afgekapte handen van zwarten in Belgisch Congo.
Tegen de mishandeling van de negers in Congo ten tijde van Leopold II hadden onder meer Joseph Conrad (Heart of Darkness) en Mark Twain (King Leopold's Soliloquy) zich op literair niveau uitgesproken. Maart 1968 werd de tentoonstelling van Shinkichi Tajiri in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten ingehuldigd. Het gedicht voor de catalogus geschreven door Hugo Claus was gemaakt in villa Miramar tijdens de repetities voor Masscheroen door alle genodigden; zij schreven elk twee versregels naar beste kunnen, de dichter trok zich terug en vervaardigde binnen het half uur zijn vers ‘Ontmoeting met de grote dieren van Tajiri’. Tijdens de vernissage klampte Jerome Reehuys, toen werkzaam als acteur bij de BRT, Hugo Claus aan met het verzoek een geëngageerd stuk te schrijven voor een Vietnam-manifestatie. Claus, die net Morituri afgeleverd had, beklemtoonde het belang om een stuk te maken gericht op de koloniale politiek van België i.t.t. de imperialistische houding van de V.S. zo ver van huis. Hugo Claus stelde een bewerking voor van Mark Twain's alleenspraak. Tenslotte groeide uit dit alles het stuk over Leopold II, waarin Reehuys als geen ander de hoofdrol vertolkte, zij het dan twee jaar later, voor de Nederlandse Comédie in Amsterdam.
Fons Rademakers en Hugo Claus, Nukerke, 1966
1966: Op 2 april gaat in Brussel, in regie van Hugo Claus, het stuk Thyestes in première met Rudi van Vlaanderen in de hoofdrol, en in aanwezigheid van Willem Frederik Hermans die er niet over bericht. Thyestes is een eerste belangrijke bewerking van een tekst van Seneca (‘de Henk van der Meyden van Rome’ gekscheert Claus meer dan twintig jaar later als zijn Seneca-Phaedra wordt gecreëerd).
Thyestes is een goed voorbeeld van wat de auteur wel eens omschrijft als het lezen en ervaren van de klassieke auteurs als westerns en het vrij aanpassen van de teksten aan de eigen tijd en dramaturgie.
Thyestes is tevens een frappant voorbeeld van de principes van Artaud's ‘théâtre de la cruauté’ in een Clausiaanse versie. Thyestes wordt unaniem geloofd en is de eerste in een reeks van bewerkingen, in hoofdzaak in de Seneca-versie, van stukken uit de oudheid.
De meest spectaculaire van alle is Het huis van Labdakos, in zeven haasten en twee weken geschreven voor Franz Marijnen en zijn Ro-Theater nadat Marijnen een tijd had gemeend zelf orde te kunnen scheppen in deze familie van goden en halfgoden, in deze eeuw ondergeschikt aan de visuele associaties van de Italiaanse film. (Creatie 1977).
Voor Thyestes maakte Roel d'Haese een prachtig beeld, het hoofd van een ram, dat de auteur naar zijn vele locaties heeft vergezeld.
Een van de notities van Claus in de programmabrochure herinnert sterk aan de hoger geciteerde tekst bij de bundel tancredo infrasonic; die bij Thyestes luidt: ‘Geen dramatiek, geen karakter, geen doorlopende actie’. Oh, ja, 't kon niet anders: tijdens het stuk tikt W.F. Hermans onze auteur/regisseur op de schouder en fluistert hem toe dat de acteurs er allemaal een eigen uitspraak van de naam ‘Atreus’ op nahouden...
1962: De Verwondering verschijnt, en Het Teken van de Hamster wordt geschreven. In de roman gebruikt Claus het patroon van de afdaling in de hel naar Dante, waarbij de dich- | |
| |
ter (de leraar Engelse literatuur De Rijckel) door een schoolkind (Verzele = vervlaamsing van Vergilius) wordt geleid, en terecht komt in een maalstroom van associaties met de in de nazimythologie verzwolgen Vlaams-nationale leider Crabbe, om uitgespuwd te worden op de zeedijk in Oostende. Wie vertrouwd is met Het Verdriet van België herkent in De Verwondering de mengeling van literaire fictie (het Dantepatroon) en de queeste naar de Dame van het Kasteel, waarvan een glimp werd opgevangen tijdens een verkleed bal.
ue verwondering, Gent, 1955
Met Johan en Guido in Las Vegas, 1978
De Verwondering schetst meer het sinistere aspekt van de Vlaamse hang naar ‘begrip’ voor de bezettende macht dan Het Verdriet van België. De Verwondering hoort in deze omgekeerde chronologie thuis niet alleen omdat ze een, voorlopig gebleken, hoogtepunt in de romanpraktijk van Claus aangeeft, maar ook omdat ze geen enkele biografische verwijzing bevat, in tegenstelling tot Het Teken van de Hamster, praktisch een opsomming van gegevens van dien aard in verband gebracht met literaire en politieke citaten. Men vindt in dit lange gedragen gedicht al verwijzingen naar de kaartspelers die optreden in de eerste hoofdstukken van Het Verlangen, vijfentwintig jaar later. Een van de verwijzingen is naar de stichting Nicolaus Niembsch von Strehlenau, een van de vele pseudo-geheime genootschappen waartoe Hugo Claus behoorde of behoort (hij trad in oktober '83 op als beenhouwer in een toneelstuk van Pjeroo Roobjee, animator van een geheime Gentse Vereniging voor Onsterfelijken). Strehlenau of Lenau schreef een zeer door Hugo Claus bewonderde versie van Don Juan. Hij leed aan de ‘wandelziekte’, zoals Swift, ‘men zou hem een mannelijke Kleist kunnen noemen-’ voor verdere alluzies zie Het Verdriet van België.
| |
| |
1961: De gedichtenbundel Een geverfde ruiter verschijnt. Het eerste gedicht (‘Spreken, I’) vangt aan met:
Verwekt, veranderd in het haperend licht,
ontplant aan de vochtige korst,
en de eerste grijns en de schuldige schrei.
Tien jaar later merkt de auteur hierover op:
Het is weer net als in de aanzet van de Oostakkerse Gedichten, het gezeur over mijn geboorte, ‘verwekt in het haperend licht’, maar nu niet meer zo lyrisch me verzettend, maar gezien met een klinischer blik.
Ik noem mezelf ‘wat slijm en wat ei’, en dan in één keer: ‘de SCHULDIGE schrei’. Het gedoemde van de erfzonde en noem maar op. Dat is een bewust gehanteerd adjectief. Vijf jaar vroeger had ik geschreven: de ‘woedende’ schrei, of zoiets, dichter bij het naamwoord.
Ontwerp voor een stalen vlag, 1958; foto Johan Claus
1956: Hugo Claus stelt ten toon in galerie Taptoe. Hij heeft zich sinds zijn terugkeer in België weer aan het schilderen gezet, de Cobraperiode is voorbij maar hij maakt nu werken, uitlopers van ideeën in die periode op papier gezet (letterlijk). Zo tekende hij in '51/52 zachte ‘machines’ die enigszins lijken op de machines die Tajiri in de jaren zestig verzint en tentoonstelt in het Brussels Paleis voor Schone Kunsten in '68 met vernoemde inleiding van Hugo Claus - nu maakt Claus bijvoorbeeld een ‘zachte vlag’ door die te laten uitzagen in staal. Het werk van deze periode wordt later (1959) ook getoond in het Paleis voor Schone Kunsten van Brussel en in de Rotterdamse Kunstkring (onder de titel Kikkers en koningen van het gebergte).
1955: arriveert uit Rome in Vlaanderen, en behalve dat hij trouwt, ziet hij zijn Bruid in de Morgen opgevoerd, na drie jaar afwijzingen. Zoals hij vertelt in de voordracht ‘Toneelschrijver’ in Première (1958):
Omdat er een zelfmoord in kwam, zei de ene, omdat er een schaduw van een incest in voorkwam, zei de andere, omdat ik zou leren hoe moeilijk het was in het Nederlandstalig gebied, zei een derde, ging het niet. Tot Ton Lutz het met een zeker succes in Rotterdam bracht.
Tekening, 1956
Herman Teirlinck schrijft een voorwoord tot de tekstuitgave waaruit volgend citaat: ‘Zijn beelden zijn geen artistiek sieraad, maar een soort van zingend geheugen dat als aan een mysterie een beetje op afstand hangt. Zulks leent aan de tekst een oorspronkelijkheid, die hem ten overstaan van de oudere meesters volkomen onafhankelijk maakt.’ In Parijs wordt het werk bekroond met de prijs Lugné-Poe, nadat Sacha Pitouëff, Michèle Morgan en Gérard Oury (de maker van La grande vadrouille) het produceerden.
Jan Walravens schrijft over de in triomf naar Gent teruggekeerde auteur: ‘Het klinkt misschien ouderwets maar het wordt hoe langer hoe duidelijker - (het jaartal is 1955, -FDV) -dat Hugo Claus, die alles gelezen heeft, overal rondgezworven, alle stielen uitgeoefend en alle kunstvormen beoefende, hoe Claus tenslotte al zijn werken schrijft met een trillend, rusteloos, naar een paradijs hunkerend hart.’
In datzelfde jaar 1955 is de magistrale cyclus De Oostakkerse Gedichten verschenen. De Hondsdagen, gepubliceerd in 1952 verdient misschien binnen dit bestek nog enige anecdotische bemerkingen, bijvoorbeeld inzake de genaamde Hensen, een personage van twijfelachtig allooi, aldus genaamd naar de door Claus misprezen Vlaamse dichter-toneelschrijver Herwig Hensen, maar raken we nu niet al te dicht bij de opklimmende chronologische lijst, en is het niet de tijd om afscheid te nemen van de numerieke volgorde met verwijzing naar een van die opstellen waarmee hij nul zero nul op tien behaalde omdat zijn leraar hem verdacht van plagiaat...
... in 1944, in Kortrijk, vijftien jaar:
|
|