[Vervolg Voor en tegen 3]
vervolg van pag. 36
wetenschap ophoudt. De wetenschap komt niet verder dan de reconstructie van de skeletten, van de gestolde, ‘dode’ tijd. Voor de dichter liggen de zaken anders. Hij kan met een beroep op de verbeelding de iguanodons wel weer aan het kriepen en knarsen krijgen en zo de 120 miljoen jaar overbruggen. In de slotafdeling keert de zoon dan ook terug om zich met jeugdig gemak van zijn levenwekkende taak te kwijten:
Een jongen wil pistolen, messen, pijlen,
een groot gevecht in kampen en in struiken.
En dan de beesten, levend, buitenstappend.
Stof en roepen, staren naar iets kleins,
iets onbevattelijks, dat danst en schreeuwt
en commandeert. En dan, de oude kreet
van het herkennen. Vriendschap tussen koud
en warm, de jongen die de beesten liefheeft,
die ze bewondert en ze buitenlokt.
Jongens weten zelfs in de grote stad nog prairies te vinden waar zij indiaantje kunnen spelen, dus waarom zouden zij niet met een kudde dinosaurussen op stap kunnen gaan? Uiteindelijk zullen ook zij sterven, stelt Van Istendael in het relativerende slotgedicht, en zullen ‘nieuwe mieren/hun gangen graven in nog volle schedels/en jongensdroompjes even in de lucht/ontsnappen en onmiddellijk verdwijnen’, maar degene die die ‘jongensdroompjes’ te boek heeft gesteld, heeft zich wel even aan de tijdstroom ontworsteld.
Net als sommige schilderijen moet je De iguanodons van Bernissart op afstand beschouwen. Zitje er te dicht op dan zijn bepaalde partijen slechts klodders, vegen en strepen; opeens vallen je de soms te nonchalante verstechniek, de wat al te dik aangezette contrasten en de met een teerkwast aangebrachte beeldentaal negatief op. Maar doe een paar stappen terug en alles vloeit harmonieus ineen. Van Istendael is een dichter die iets te vertéllen heeft en hij doet dat, onbekommerd, barok en hartstochtelijk, in een gedicht dat het tegendeel is van bloedeloos. Dat is in een tijd dat de poëzie steeds vaker alleen nog over de poëzie zelf lijkt te gaan en achter haar eigen taligheid aanholt als een kat achter haar staart een aangename verandering van spijs. Leve Iguanodon.
Noten
Benno Barnard, Klein Rozendaal. Gedichten |
Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, 58 p., f24,50 |
Geert van Istendael, De iguanodons van Bernissart |
Amsterdam 1983, De Arbeiderspers, 54 p., f24,50 |