Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 112]Bruno van Ravels
| |
[pagina 4]
| |
lingen, met name Duitsers. In de kennissenkring namen vooral Jan en Annie Romein en hun kinderen een belangrijke plaats in. De oude Vanter had de historicus Jan Romein op de redactie van de Tribune leren kennen. De twee mannen alsmede hun gezinnen zijn zolang Karel zich dat kan herinneren bevriend geweest. Ik keek heel erg tegen Oom Jan op, omdat ik een klein intellectueeltje was en hij de enige intellectueel die ik toen kende.Ga naar eind2. Het was al met al een omgeving waarin een ‘kleine intellectueel’ enigszins aan zijn trekken kon komen. Gerard van het Reve, de twee jaar jongere broer van Karel, heeft heel andere herinneringen aan zijn jeugd. Hij herinnert zich zijn jeugd in Betondorp als een grote verschrikking. Zijn ouderlijke woning heeft hij beschreven als ‘een gevechtspost in de strijd van het internationale proletariaat’ en de communisten ziet hij als een stelletje gekken en bochelaars. De relatie tussen de twee broers was kennelijk zeer moeizaam. In interviews vertelt Gerard dat zijn ‘geleerde broer’ hem vroeger ‘verschrikkelijk geterroriseerd’ heeft.Ga naar eind3. Of het werkelijk zo is toegegaan als Gerard zegt weten we niet. Karel zegt dat hij het waarschijnlijk verdrongen heeft, want hij kan het zich niet meer herinneren. Hij wijt de problemen o.a. aan het leeftijdsverschil. | |
IIZijn eerste stukje voor een landelijke krant schreef Karel van het Reve toen hij nog op de lagere school zat. Het was het eerste deel van een verslag van een pionierskamp in Amersfoort waar hij in de zomer geweest was. De titel van dit stukje was: ‘De Roode Kampecho’.Ga naar eind4. Het verslag bestond uit drie of vier stukjes die in de nazomer van 1932 in de kinderrubriek van De Tribune verschenen. De stukjes verschenen onder het door Tribune-redacteur Jef Swart verzonnen pseudoniem Karel Beton. ‘Beton’ sloeg op Karels woonplaats Betondorp. Na de lagere school, Rozenburgschool geheten, bezocht Karel van het Reve het Vossiusgymnasium in Amsterdam-Zuid. Leraren waren daar o.a. de literator D.A.M. Binnendijk en de historicus Jacques Presser. Voor een portret van deze school, haar leraren en leerlingen, leze men de roman Moeder en Zoon van Gerard Reve. Hij beschrijft daarin de leerlingen van de school als kinderen van ‘hogere academici, een ambitieuze middenstand en een van verlossing uit de zinkput dromend proletariaat.’Ga naar eind5. Gerard leed onder de sfeer op school die ‘iets overspannens’ had: ‘ze moest en ze zoude “iets worden”, die jeugd.’ Hij haakte na vier jaar teleurgesteld af, terwijl Karel zich in de enigszins elitaire, literaire en intellectuele sfeer van de school meer thuisvoelde. Karel beschrijft zichzelf en zijn vrienden van die tijd als verschrikkelijk hautain. We keken verschrikkelijk neer op die andere lui die niet wisten wie Ter Braak was of wat hij geschreven had, met die mensen praatte je niet. Ja in zekere zin hoorde dat ook wel bij de opvoeding die ik thuis kreeg. Iemand die een citaat van Heine niet kon herkennen, die verachtte ik al toen ik veertien was. David Copperfield moest je kennen. En Gorter natuurlijk, wie Gorter niet kon citeren vond ik een sufferd en diep in mijn hart vind ik dat nog steeds.Ga naar eind6.
Karel van het Reve en schoolvriend Bastiaan Franke (±1936). Op Karels borst een fietsbelastingplaatje.
Vossius-gymnasium.
Op het Vossiusgymnasium verschenen in die tijd twee schoolkranten: een legale (het nog steeds verschijnende Vulpes) en een illegale (De Ventilator). Van de officiële schoolkrant was Karel korte tijd hoofdredacteur, van het illegale blaadje was hij redacteur. De Ventilator was een gestencild blaadje dat Karel samen met zijn vrienden David Koker, Philip de Vries, Jan Erik Romein (zoon van Jan en Annie Romein) en Jaap van Schaik (zoon van Jeanne van Schaik-Willing) had opgericht. Er verschenen slechts enkele nummers van, maar de inhoud was van uitzonderlijk hoog niveau, zeer erudiet voor jongens van die leeftijd. De Ventilator bevatte veel opstellen over literaire onderwerpen, vooral over bewonderde schrijvers als Ter Braak, Du Perron en Slauerhoff, maar er stonden ook opstellen in over uiteenlopende onderwerpen als de Spaanse burgeroorlog, het esperanto en joodse vluchtelingen. Ook op andere Amsterdamse scholen werd het blaadje kennelijk gelezen. Van het Barlaeus-gymnasium bereikte de redacteuren een brief van ‘een zekere W.F. Hermans’, die verklaarde hun optreden ‘kranig’ te vinden. Karel van het Reve herinnert zich zichzelf als een luie leerling, die zijn lessen slecht leerde en daarom in de voortdurende angst leefde een beurt te krijgen. Maar zo'n slechte leerling als hij zichzelf herinnert kan hij toch niet geweest zijn. Op zijn eindexamenlijst prijkt weliswaar een vier voor wiskunde, maar voor de alpha-vakken staan er hoge punten. Voor de vertaling uit de ‘Hoogduitsche taal’ had hij zelfs een negen. In dat vak had hij dan ook een ruime ervaring. Hij had in 1934, toen hij vanwege een infectie aan zijn voet rust moest houden, een roman van de Russische schrijver Konstantin Paustovski uit het Duits vertaald. Veertien jaar oud was Karel toen hij deze roman, De baai van Kara Boegas, vertaalde. Twee jaar later verzorgde hij de Nederlandse versie van de roman Kolchis - Het land der nieuwe Argonauten, ook van Paustovski.Ga naar eind7.
Klassefoto Vossius-gymnasium (±1937). Rechts achter naast Erasmusbeeld Karel van het Reve, zijn elleboog rust op de schouder van Philip de Vries; midden voor het beeld Frederika Samson; links leraar Jacques Presser.
| |
[pagina 5]
| |
IIINa het behalen van het gymnasiumdiploma ging Karel van het Reve in 1939 samen met o.a. zijn vriend David Koker en zijn oud-klasgenote Jozina Israël sociografie studeren. Deze studie en vooral de hoogleraren die het vak onderwezen bevielen hen echter niet. Ze besloten daarom met sociografie te stoppen. Om te kijken wat ze dan wel wilden studeren gingen ze in verschillende vakken colleges lopen. Zo volgden ze o.a. de colleges van de econoom Sam de Wolff, de historicus Jan Romein en van de filosoof H.J. Pos. Bij de laatste zat in die tijd ook de latere politicus Joop den Uyl in de collegebanken.
Portret uit 1939 gemaakt door Jan Erik Romein.
David Koker besloot ten slotte geschiedenis te gaan studeren. Hij heeft die studie echter niet kunnen voltooien. Als slachtoffer van de jodenvervolging overleed hij aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het dagboek dat David Koker tijdens zijn verblijf in het concentratiekamp Vught had geschreven werd in 1976 door Karel van het Reve uitgegeven onder de titel Dagboek geschreven in Vught.Ga naar eind8. In zijn voor- | |
[pagina 6]
| |
woord bij dit dagboek haalt Van het Reve herinneringen op aan zijn vriend. Het had jaren geduurd voordat Karel van het Reve zich zover had kunnen krijgen het dagboek uit te geven. Het voorwoord is een van de weinige geschriften waarin hij zich enigszins emotioneel blootgeeft.
Karel van het Reve (links), Femke Last (midden), Hans van Norden (rechts) in Parc de Vincennes op 1 aug. 1937 tijdens fietstocht naar Frankrijk.
Nadat ze met hun eerste studie gestopt waren besloten Karel van het Reve en Jozina Israël slavistiek te gaan studeren. De voornaamste reden voor deze keuze was, dat ze bij het zoeken naar een leermeester onder de indruk waren geraakt van de colleges van de uit Rusland afkomstige historicus-slavist Prof. Bruno Becker. Inmiddels was in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uitgebroken. Vader Van het Reve was aan het begin van de oorlog om nog steeds niet opgehelderde redenen uit de partij gezet. Het gevolg was dat, behalve de latere hoofdredacteur van De Waarheid A.J. Koejemans, geen enkele kameraad meer iets met de Van het Reves te maken wilde hebben. Dat was erg moeilijk toen de oude Vanter na de Duitse inval in Rusland in de zomer van 1941 door de Sicherheitsdienst werd gezocht en moest onderduiken: zij hadden bijna geen niet-communistische kennissen. Om het nog moeilijker te maken had de partij het op niets berustende gerucht verspreid dat Gerard Vanter NSB-er geworden was. Dat was een slag voor Karel: Ik voelde me op tweeërlei wijze verneukt: in de burgerlijke wereld was ik dus dat communistje en in de communistische wereld was ik de zoon van een vijand des volks.Ga naar eind9. Ondanks deze onheuse bejegeningen door de communisten waren de Van het Reves tijdens de oorlog nog steeds gelovige kameraden. Ze bewaarden een portret van Stalin en een rode vlag met een sikkel en een hamer er op gestikt. Met behulp van deze attributen vierden ze in 1941 de verjaardag van de Russische revolutie. Aan het einde van de oorlog hebben Karels moeder en zijn broer nog bulletins van de illegale Waarheid aangeplakt.
Karel van het Reve in 1944, lezend op het plat van de familie Samson in de Beethovenstraat.
Karel van het Reve in Mook, augustus 1941, tijdens kampeertocht met David Koker.
Nadat het vader Van het Reve uiteindelijk toch was gelukt om onder te duiken, moesten ook de andere Van het Reves elders een onderkomen zoeken. Karel en zijn moeder verhuisden voor enkele maanden naar de Beethovenstraat waar zij bij een oude schoolvriendin van Karel, Frederika Samson, onderdak vonden. Gerard zat ondergedoken bij een vriend. Toen ze in oktober 1941 weer terugkeerden naar hun huis aan de Jozef Israëlkade werden Karel en Gerard door de S.D. opgepakt en overgebracht naar het Gestapobureau aan de Doelenstraat. Na drie dagen te zijn vastgehouden mochten zij weer naar huis, omdat er tegen hen persoonlijk niets in te brengen was. De S.D. moest hun vader hebben. De in beslag genomen Russische studieboeken van Karel bleven echter op | |
[pagina 7]
| |
het bureau van de Gestapo. Dat was een probleem, omdat hij ook tijdens de oorlog zijn studie voortzette. Aan het begin van de oorlog volgde hij de colleges die Prof. Becker af en toe aan huis gaf. Deze colleges werden indertijd ook gevolgd door de onlangs door haar posthuum uitgegeven geschriften bekend geworden Etty Hillesum. Verder vertaalde Karel in die tijd o.a. twee drama's in verzen van Poesjkin: Boris Godunov en De Stenen Gast. Omdat hij overdag de Amsterdamse Grafische School bezocht, kon hij zich echter minder intensief met de slavistiek bezighouden dan voor en na de oorlog. Karel was naar de Grafische School gegaan om een ‘echt vak’ te leren. Hij dacht dat hij als slavist nooit zijn brood zou kunnen verdienen. Karel verdiende tijdens de oorlog enig geld door het geven van Russische les. Een van zijn leerlingen was oud-wereldkampioen schaken Max Euwe. Aan de bemiddeling van Euwe had Karel van het Reve zijn eerste reis naar Rusland te danken. Hij zorgde er in 1948 voor dat Karel naar Moskou kon als vertegenwoordiger van de Amerikaanse schaakbond in de jury van een schaaktoernooi. Aan het einde van de oorlog heeft Karel van het Reve aan enige illegale activiteiten deelgenomen. Hij maakte deel uit van een kleine organisatie die zich bezighield met hulp aan onderduikers: bonkaarten en persoonsbewijzen naar onderduikers brengen e.d. Tot die groep behoorden o.a. Robert van Amerongen, Femke Last en Jozina Israël. Vlak na de oorlog, op 11 juli 1945, trouwde Karel van het Reve met Jozina Israël. Ze kregen twee kinderen, Jozina in 1947 en David in 1950. In de roman De Avonden van Gerard van het Reve, die in de naoorlogse jaren speelt, figureren Karel en zijn vrouw als Joop van Egters en zijn vrouw Ina. | |
IVNa de oorlog begint Karel van het Reve zich geleidelijk een reputatie als Ruslandkenner te verwerven. In 1946 publiceerde hij een Nederlandse bewerking van een Duits leerboek Russisch. Het jaar daarop volgde een Russisch lees- en themaboek van zijn hand.Ga naar eind10. In het najaar van 1948 werd hij benoemd tot medewerker van het mede door hem opgerichte Rusland Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Deze functie stelde hem in staat zich nog meer in Russische zaken te verdiepen. Nadat Karel in 1947 zijn kandidaatsexamen gedaan had, moest hij twee doctoraalscripties schrijven. De eerste scriptie ging over Heine en Poesjkin. Prof. Becker was over deze scriptie zo geestdriftig dat hij er zijn vriend Jan Romein op attendeerde. Romein, die in die tijd redacteur was van De Nieuwe Stem, vroeg aan Karel of hij de scriptie gedeeltelijk mocht publiceren. Vol trots gaf Karel zijn toestemming.Ga naar eind11. Het was zijn eerste gepubliceerde essay van enige lengte, echter niet zijn eerste na-oorlogse publicatie. Eerder waren er korte artikelen van zijn hand in De Vrije Katheder verschenen. De Vrije Katheder was een politiek-cultureel tijdschrift waarin communisten en niet-communisten samenwerkten. Het redactionele beleid dat gericht was op het in stand houden van deze samenwerking, mocht echter niet meer baten toen de Koude Oorlog haar hoogtepunt bereikte. In 1950 bezweek De Vrije Katheder aan de conflicten tussen de C.P.N. en de communisten in de redactie. Omdat Karel van het Reve na de oorlog een van de weinige Ruslandkenners in Nederland was, werd hij door de Vrije Katheder-redactie gevraagd om beschouwingen over Rusland te schrijven. In de artikelen die hij voor dit blad schreef weerspiegelt zich de ontwikkeling van communist naar anti-communist, die hij in de jaren na de oorlog doormaakte. Twijfels aan de communistische leer had Van het Reve van kindsbeen af eigenlijk wel gehad; twijfels die o.a. waren ingegeven door de studie, door de boeken van Ter Braak, Du Perron en Presser (m.n. Napoleon) en door de artikelen van Jan Romein over de Trotskistenprocessen in Rusland, maar ook door kleinere dingen, bijvoorbeeld doordat de communisten de pionierskreet ‘Wees bereid’ aan Lenin toeschreven en niet wilden toegeven dat de kreet van de padvinders gepikt was. Toch was Karel tijdens de oorlog en kort na de oorlog nog een uitgesproken aanhanger van het communisme en stemde hij in 1948 nog C.P.N. In de loop van de jaren 1948, 1949 waren de twijfels aan de leer echter zo groot geworden dat geloven aan die leer niet meer mogelijk was. In de eerste artikelen die Van het Reve in De Vrije Katheder schreef kan men zien hoe hij moeite doet om de Sovjet Unie voor te stellen als iets moois, een staat die men in het Westen altijd verkeerd beoordeeld heeft. Onomwonden prees hij ‘de planmatige productie, die de Sovjet-Unie op zo eervolle wijze van de rest dezer wereld onderscheidt’.Ga naar eind12. Later, tegen het einde van 1946 toen de geestdrift in het Westen voor de Sovjet-Unie wat bekoeld was en de periode van de Koude Oorlog aanbrak, ziet men dat Van het Reve in zijn lof wat terughoudender wordt. In juli verscheen het eerste artikel waaruit men zou kunnen opmaken dat Van het Reve met het communisme en de Sovjet-Unie gebroken heeft. In dit artikel, ‘Alexander Poesjkin, de Grote Dissident’, pleit Van het Reve ervoor Poesjkin te herdenken als een ‘veelzijdige figuur’, wiens werken hem steeds ‘redden van iedere poging hem in een bepaald kamp binnen te halen’, dus ook van de pogingen van de laatste officiële Russische Poesjkinherdenking om Poesjkin te ‘annexeren’ door hem als een soort brave communist avant-la-lettre voor te stellen.Ga naar eind13. Op dit artikel verschenen enkele woedende reacties, die kenmerkend zijn voor de extreme verscherping van de Oost-West tegenstelling in die tijd. Fanatieke communisten als Theun de Vries, Marcus Bakker en Ger Harmsen beschouwden dit ‘smerige stukje’ als verraad aan de Sovjet-Unie.Ga naar eind14. Van het Reve publiceerde na dit artikel nog een bijdrage in De Vrije Katheder. Niet lang daarna bezweek het blad aan de conflicten. De kwestie van het Poesjkinartikel is Van het Reve blijven bezighouden. Zowel in zijn tweede doctoraalscriptieGa naar eind15. als in zijn dissertatie kwam hij er op terug. Ook het proefschrift, waarop hij op 6 juli 1954 bij Prof. Becker promoveerde, handelde, zij het in een groter verband, over het onderwerp dat Van het Reve in zijn Poesjkin-artikel had aangesneden, namelijk de ‘Sowjet-annexatie der klassieken’, dat wil zeggen de wijze waarop het Russische Marxisme ‘een mooi kunstwerk heeft getracht te beschouwen als iets dat niet alleen mooi is, maar ook “goed” in een sociale, politieke en morele zin’.Ga naar eind16. De titel van dit zeer leesbare en lezenswaardige proefschrift luidt: ‘Goed en schoon in de Sovjetcritiek. Beschouwingen over de aesthetica van het Sovjetrussische marxisme’. Het proefschrift kreeg goede kritieken o.a. van Prof. Geyl in Critisch Bulletin. Een zeer negatieve kritiek schreef de al eerder genoemde Ger Harmsen. Hij omschreef de visie van Van het Reve als ‘De filosofie van het sleutelgat’.Ga naar eind17. Na zijn promotie vertrok Karel van het Reve in oktober 1954 voor een jaar naar de Verenigde Staten om aan de Columbia University in New York onderzoek te doen naar de tijdgenoten van Poesjkin. Voor dit onderzoek kreeg hij een beurs van de Rockefeller Foundation. Van november 1954 tot augustus 1956 was Karel van het Reve ‘Bijzonder medewerker’ van het Vrije Volk, toen nog de officiële partijkrant van de PvdA. De artikelen die hij voor deze krant schreef handelden vrijwel uitsluitend over Russische aangelegenheden. Hij vertaalde in die tijd bovendien de romans van de Russische schrijver Ivan Toergenjev. Deze vertalingen verschenen in twee delen, respectievelijk in 1955 en 1958, als onderdeel van de Russische Bibliotheek van Van Oorschot. Vijfentwintig jaar later, in 1979, kreeg Van het Reve o.m. voor deze vertalingen de Nijhoffprijs. Nadat Van het Reve in 1955 uit Amerika was teruggekeerd ontstond er in communistische kringen enige deining, omdat, zo schreef De Waarheid: van bepaalde zijde pogingen ondernomen (werden) om een verklaard vijand van de Sovjet Unie tot hoogleraar in de Russische geschiedenis, taal- en letteren van de Amsterdamse Stedelijke Universiteit benoemd te krijgen. In de vacature die ontstaat door het pensioneren van de 70-jarige prof. dr. B. Becker zou men van die zijde dr. K. van het Reve willen aanstellen.Ga naar eind18. De communisten konden echter gerust zijn. Van het Reve werd niet benoemd. Hij bleef nog tot 1957 bibliothecaris van het Rusland Instituut. In dat jaar werd hij benoemd tot hoogleraar in de Slavische letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Op 18 oktober 1957 hield hij zijn inaugurele rede ‘De “ouderwetse” roman in Rusland’.Ga naar eind19. | |
[pagina 8]
| |
Karel van het Reve in zijn studeerkamer in de Sarphatistraat, ±1959.
| |
VIn 1959 verscheen Van het Reves eerste roman Twee minuten stilte. Deze roman bevat veel ingrediënten van een spannende detective: tijdens de twee minuten stilte van de traditionele dodenherdenking wordt er een bomaanslag gepleegd in het Instituut voor Oosteuropese Cultuurgeschiedenis; de directeur van het Instituut komt daarbij om het leven, er verdwijnen geheime documenten, men vermoedt dat een ‘vreemde mogendheid’ bij de aanslag en de diefstal betrokken is, de B.V.D. bemoeit zich met de zaak, er wordt een ingewikkeld correspondentiesysteem ontdekt en ten slotte is er nog een schietpartij waarbij de bibliothecaris van het Instituut, die als detective fungeert, bijna vermoord wordt. Toch zijn de meeste critici het erover eens dat deze roman als detective weinig geslaagd is. Het verhaal heeft een te zwakke ontknoping. Het boek verdient dan ook in de eerste plaats om andere kwaliteiten de aandacht. Allereerst is de roman een prachtige satire op de meest uiteenlopende onderwerpen. Beroemd is de beschrijving van de binnenkomst van de hoogleraren bij een promotie - ‘een stoet morsige kerstmannen’ - maar ook de communisten, de fellow-travellers, de moderne literatuur en de detective à la Sherlock Holmes krijgen er van langs. Twee minuten stilte is bovendien een sleutelroman. Min of meer verhuld kan men in de roman verschillende Amsterdamse slavisten aantreffen, bijvoorbeeld Prof. Becker (Prof. Van Bever) en de bekende vertaalster Aleida Schot (Dora Croll, ook wel Cora Droll genoemd). Aardig is in dit verband de volgende anekdote: Ik heb de detective Twee minuten stilte geschreven omdat ik graag een detective wilde schrijven. Dat ik er een heb geschreven over het instituut waar ik werkte en waarin mijn baas, een hoogleraar, vermoord werd, dat vonden sommige mensen niet verstandig. Mijn vrouw heeft mij f 1500 geboden als ik het [manus]script aan haar zou verkopen en het niet zou publiceren. Dat heb ik dus niet gedaan en ik heb die hoogleraar een gesigneerd exemplaar gegeven: ‘Voor de vermoorde’. Hij was er gelukkig tevreden mee.Ga naar eind20. De roman bevat vele typisch Reviaanse verwijzingen en toespelingen, waarbij de groep lezers voor wie de grap bestemd is soms groot, soms zeer klein is. De naamgrap ‘Agaat Kristel’ zal in een detective weinig lezers ontgaan, maar vele andere toespelingen, taalgrappen, stijlnabootsingen en citaten zullen alleen door zeer erudiete lezers en slavisten begrepen worden.Ga naar eind21. Een andere bijzonderheid die nog vermeld dient te worden is dat deze roman bij mijn weten de enige bestaande handleiding voor een universitaire promotie bevat. Evenals uit zijn geschriften tegen bijvoorbeeld het dialectisch materialisme, de literatuurwetenschap, de theorieën van Freud en de evolutieleer van Darwin, blijkt uit deze roman Van het Reves weerzin tegen voorstellingen en theorieën die de werkelijkheid tot iets banaals reduceren. Net zo min als het menselijk denken en handelen enkel uit de ‘maatschappelijke structuren’ valt te verklaren, en net zo min als een roman is terug te brengen tot ‘een uiterst flauwe en banale’ betekenis, bedoeling of boodschap, zo krijgt men ook met de methodes van Sherlock Holmes, ‘die als hij voor een probleem gesteld wordt niet anders doet dan de gegevens te bekijken en daaruit conclusies te trekken’Ga naar eind22. geen vat op het in de roman op te lossen mysterie. Het probleem is dat de werkelijkheid veel mysterieuzer, veel grilliger, veel subtieler is dan de werkelijkheid in de romans van Sir Arthur Conan Doyle, waarin ieder ‘gegeven’ zonder problemen kan worden ingedeeld bij een duidelijke categorie: ‘de feiten die terzake deden of irrelevante zaken’. Juist omdat hij volgens de methoden van Sherlock Holmes te werk gaat, wordt Lodewijk Prins, de detective, ‘de grote gek van de geschiedenis’. Als hij uiteindelijk de ware toedracht verneemt, overweegt Prins: ik heb het gevoel dat de gebeurtenissen zelve rijker en interessanter, zinvoller als het ware zijn dan enige systematische uiteenzetting ervan, dat mijn mening en de conclusies der deskundigen over de gebeurtenissen toch niet zo interessant zijn als de gebeurtenissen zelf.Ga naar eind23. In de twee jaar later verschenen roman Nacht op de kale berg zien we dit thema van de discrepantie tussen voorstelling en feit in andere vorm terugkeren. In deze roman wordt de nadruk gelegd op de menselijke neiging om meer door voorstellingen dan door feiten gegrepen te worden. In Nacht op de kale berg wordt de geschiedenis verhaald van twee jongemannen, een journalist en een socioloog, die binnen een jaar een miljoen moeten zien te vergaren. Ze doen dat door een religieuze beweging in het leven te roepen, daarbij listig speculerend op de menselijke neiging om geestdriftig te worden voor een geloofsleer, hoe vaag en onzinnig de stellingen van die leer ook zijn. Een van hen merkt op dat het niet zoveel uitmaakt of men nu het ene of het andere geloof aanhangt. Zowel bij het geloof aan zeg Jezus Christus of zeg aan het gemeenschapsbezit der productiemiddelen kan men van opium spreken. In beide gevallen kan iemand door zijn troostrijk en op alle kwellende vragen antwoord gevend geloof ervan weerhouden worden zijn verstand te gebruiken, iets te doen wat hij eigenlijk had moeten doen.Ga naar eind24. Ook tegen deze tweede roman had de kritiek het bezwaar dat het verhaal een te zwakke plot, een onbevredigende ontknoping had. Een van de critici schreef: ‘Van het Reve kan uitmuntend vertellen, maar hij kan geen verhaal maken.’Ga naar eind25. Van het Reve is op z'n best wanneer hij non-fiction schrijft, dat wil zeggen proza dat geen roman, verhaal of toneel is. De reisbeschrijving dus, de kritiek, het essay, de brief, de polemiek en de mémoires. Het schrijven van fictie, het verzinnen van een verhaal, dat kan hij eigenlijk niet zo goed. Uit zijn romans blijkt zijn onmiskenbaar talent voor het non-fiction genre. De romans moeten het niet hebben van de plot, maar van de kleinere onderdelen, met name van de stukjes beschouwend proza die de schrijver zijn helden voortdurend ten beste laat geven. Van het Reve heeft dit kennelijk zelf ook beseft. Na deze twee romans heeft hij, op één uitzondering na, geen enkele roman en geen enkel verhaal gepubliceerd. De enige uitzondering is het verhaal ‘Fascistoïde drek - Een ware geschiedenis’, dat verscheen in Propria Cures en in De Tweede Ronde.Ga naar eind26. Als non-fiction schrijver is Karel van het Reve vooral een denkbeeldenschrijver. Met gevoelens kan hij als schrijver, in tegenstelling tot zijn broer, minder goed uit de voeten. Gerard Reve heeft zichzelf eens beschreven als ‘een romanties, lyries, religieus en mythisch schrijver (...) geen rationalist en verre van “verlicht”, maar mijn taal is helder voor iedereen en deelt ondubbelzinnig mede, wat ik te beweren heb.’Ga naar eind27. Deze beschrijving zou wat het tweede gedeelte betreft ook op Karel van het Reve kunnen slaan. Ook hij doet eenvoudige, duidelijke, voor ieder verstaanbare mededelingen, zonder gebruik te maken van modewoorden en vastgeroeste termen. | |
[pagina 9]
| |
Hij weet de indruk te wekken dat hij op zijn gemak aan het praten is, en dat hij zijn woorden zonder achteraf beredenering en gladschuring op papier zet. Wat betreft het eerste gedeelte van de beschrijving is echter het tegendeel op Karel van het Reve van toepassing. Hij is het tegendeel van een romantisch schrijver. Bij hem geen ‘Weltschmerz’, geen ‘lijden aan de wereld’, geen ‘vlucht in de natuur’, geen ontleding van de eigen gevoelens, maar wel een overheersing van het verstandelijke, rationalisme en gelijkmatigheid. Zijn toon is niet lyrisch, maar juist broodnuchter en voortdurend ironisch. Hij is volstrekt a-religieus en zijn geschriften zijn eerder ontmythologiserend en ontmaskerend dan mythisch. Ten slotte zou ik nog willen wijzen op het polemische, het ‘dwarse’ karakter van zijn werk. Van het Reve schept er een groot genoegen in met anderen van mening te verschillen, en schuift zijn mening niet onder stoelen of banken. Opmerkelijk daarbij is dat hij bij voorkeur schopt tegen de schenen van het eigen milieu van PvdA-stemmers, Volkskrantlezers en VPRO-leden. Voorbeelden van deze ‘dwarsheid’ zijn o.a. zijn artikel in een jubileumboek van de Arbeidersvereniging Voor Lijkverbranding, waarin hij ingaat op de voordelen van het begraven worden, en het artikel uit het Dostojevski-herdenkingsjaar waarin Van het Reve zich presenteert als ‘secretaris van de anti-Dos-tojevskiclub’.Ga naar eind28. | |
VINaast de twee romans publiceerde Van het Reve in het begin van de jaren zestig nog drie andere boeken. In 1962 verscheen zijn eerste essaybundel Rusland voor beginners. Dit boek bevat tien opstellen over literatuur. Twee jaar later verscheen De literator en de holbewoner, een vertaling van de briefwisseling tussen de Russische schrijvers Toergenjev en Tolstoj. De brieven van Toergenjev waren vertaald door zijn vrouw. Hij zelf vertaalde de brieven van Tolstoj en voorzag de briefwisseling van commentaar. Het in 1966 verschenen Siberisch Dagboek had gedeeltelijk in vijf afleveringen in De Volkskrant gestaan. Het is een verslag van een reis met de transsiberische spoorweg van Moskou naar het 8500 km verder gelegen Chabarovsk.
Karel van het Reve en zijn vader, ±1961.
Van augustus 1967 tot augustus 1968 verbleef Karel van het Reve als correspondent van Het Parool in Moskou. Hij had daar, ondanks het verbod van de Russische autoriteiten, regelmatig contact met Sovjet-burgers, vooral met intellectuelen. Hij leerde daar bijvoorbeeld de bekende dissident Andrej Amarik, de latere auteur van Haalt de Sovjet Unie 1984? kennen. Hij kwam in die tijd ook in aanraking met de Samizdat, de ondergrondse doe-het-zelf uitgeverijtjes waarvan de Produkten in intellectuele en kunstenaarskringen van hand tot hand gingen. Van het Reve wist in die tijd verschillende manuscripten naar het buitenland te krijgen, zonder overigens ooit met de Russische autoriteiten in conflict te komen. Zo publiceerde hij als eerste het bekende memorandum van Nobelprijswinnaar Andrej Sacharov in het Westen. Nadat hij zijn correspondentschap in augustus 1968, enkele dagen voordat de Russen Tsjecho-Slowakijke binnenvielen, had beëindigd, bleef Van het Reve regelmatig in Het Parool publiceren, een krant waarbij hij ook zitting nam in het stichtingsbestuur. In 1970 verscheen de bundel Met twee potten pindakaas naar Moskou. Dit boek bestond uit enkele wat minder tijdgebonden artikelen die Van het Reve in Moskou geschreven had, een lang opstel over de Russische revolutie en twee artikelen over Russische dissidenten. In datzelfde jaar kreeg hij voor zijn artikelen in Het Parool de prijs van het Lucas Oomsfonds in de categorie politieke journalistiek.
Karel van het Reve in Leningrad, 1961.
Na zijn terugkeer in Nederland richtte Van het Reve in 1969 samen met enige anderen de Alexander Herzenstichting op. Deze stichting is naar Alexander Herzen (1812-1870) genoemd, omdat hij de eerste Russische schrijver was, die in het Westen ongecensureerde boeken en tijdschriften publiceerde. De stichting legt zich toe op het uitgeven van geschriften die door de in Rusland bestaande censuur niet in Rusland uitgegeven kunnen worden. Van het Reve is secretaris-penningmeester van de stichting. In die functie haalde hij in 1970 | |
[pagina 10]
| |
de wereldpers; bladen als de New York Times, Newsweek, Die Welt en de Pravda besteedden aandacht aan de stichting en haar secretaris. De Pravda schreef: ‘Karel van het Reve: een gifzwam, die tot leven is gewekt om de ideologische ondermijning van het socialisme te bewerkstelligen.’ | |
VIIAls men Karel van het Reve zou willen plaatsen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, dan biedt zijn betrokkenheid bij de tijdschriften Tirade en Hollands Maandblad een goed uitgangspunt. Deze tijdschriften maken er geen geheim van dat ze een personalistische literatuuropvatting huldigen en ze beschouwen zichzelf min of meer als opvolgers van het vooroorlogse tijdschrift Forum. Van het Reve publiceert in beide bladen, maar hij voelt zich met Hollands Maandblad het meest verbonden: Met H.M. voel ik me enigszins verbonden omdat Poll mij in zekere zin ‘ontdekt’ heeft: hij is de eerste geweest die mij gevraagd heeft over niet-Russische onderwerpen te schrijven. Zonder hem was ik misschien een soort Charles B. Timmer geweest.Ga naar eind29. Karel van het Reve was, en is nog steeds een van de vaste medewerkers van Hollands Maandblad. Vanaf het begin van de jaren zestig tot aan zijn vertrek naar Moskou in 1967 heeft hij samen met Dick Hillenius enige tijd gefungeerd als een soort officieuze redactieraad van H.M. Poll, sinds de oprichting de enige redacteur van H.M., Hillenius en Van het Reve kwamen eens per maand samen om de copy - die er meestal nog niet was - door te nemen. Men doet er echter verkeerd aan Van het Reve te beschouwen als lid van een samenhangende groep van schrijvers rond Hollands Maandblad. De Hollands Maandblad-schrijvers zien zichzelf immers het liefst als ‘ondogmatisch gestemde individuen (...) enkelingen die hun lidmaatschap van verschillende groepen wel toegeven, maar er niet bijzonder mee ingenomen zijn (noch dat van anderen ambiëren).’Ga naar eind30. In een in het voorjaar van 1959 verschenen prospectus van Hollands Maandblad worden de namen van de Forum-redacteuren Ter Braak en Du Perron met enige nadruk als voorbeeld genoemd. H.M. wilde bewust de Forum-traditie van gewoon doen, van verzet tegen aanstellerij in de literatuur en daarbuiten, voortzetten. Zowel bij Forum als bij H.M. bestaat de verbinding tussen literatuur en politiek en een grote aandacht voor het essay. Er zijn ook verschillen. H.M. is veel minder programmatisch dan Forum, en ook minder polemisch. K.L. Poll zei over dit verschil: Forum was veel serieuzer dan het Hollands Maandblad, zwaarwichtiger; als je bv. de stijl vergelijkt van Karel van het Reve met de verhoudingsgewijs zwaarwichtige stijl van Ter Braak en Du Perron, dan krijg je een nieuw soort ironie, een ironische stijl, die veel lichtvoetiger is dan die van Forum.Ga naar eind31. In het nu volgende zal ik enige aandacht besteden aan de globale overeenkomsten en verschillen tussen de literatuuropvatting van Ter Braak en Du Perron enerzijds en Karel van het Reve anderzijds om zodoende een indruk te geven van Van het Reves ideeën over literatuur. Allereerst ziet men zowel bij de Forum-redacteuren als bij Van het Reve een grote bewondering voor ‘voorlopers’ als Multatuli en Willem Elsschot, beiden schrijvers die ‘zonder versiering’ schrijven. Multatuli was de eerste Nederlandse schrijver die aanspoorde tot zelfstandig nadenken en brak met de verheven domineestaal, die tot dan toe in de Nederlandse literatuur gebruikelijk was. Hij pleitte voor een sober, helder en duidelijk taalgebruik, een ‘levend Hollandsch’ zonder obscuur, pretentieus of modieus woordgebruik. Men kan Multatuli, Ter Braak, Du Perron en Van het Reve plaatsen in de uit de achttiende eeuw stammende traditie van het rationalisme; rationalisme niet in strikt filosofische zin, maar in de zin van het bestrijden van bijgeloof en het zoeken naar waarheid, waarbij de rede de basis is van het denken en niet een bepaald geloof. Alleen de feiten beslissen over waarheid of onwaarheid, niet de autoriteit of de traditie. Het rationalisme gaat vaak gepaard met een zeker geloof in ‘eeuwige’ waarden. Ook bij Van het Reve: Hij gelooft, om maar eens iets te noemen, niet dat men begrippen als waarheid, recht, fatsoen, redelijkheid, ‘dynamisch’ of ‘in hun historische ontwikkeling’ of ‘in hun geografische bepaaldheid’ moet zien.Ga naar eind32. ‘Westerse waarden’ als de parlementaire democratie, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van wetenschap vinden in Van het Reve een vurig verdediger. Een volgend gemeenschappelijk kenmerk is het individualisme, door Ter Braak omschreven als ‘verzet’, ‘verzet tegen het versteende, verzet tegen het gedachteloos aanvaarde, verzet tegen het onpersoonlijke.’Ga naar eind33. Hoewel Van het Reve in zijn boekbesprekingen vaak aan Forum herinnerende subjectieve termen gebruikt als ‘ridderlijk’, ‘beschaafd’, ‘aristocratisch’, ‘edelman’, ‘gentleman’, ‘open mindedness’, ‘de moed om zichzelf te zijn’, ‘eerlijkheid’ e.d., is hij ten aanzien van de persoonlijkheidseis van Forum - de persoonlijkheid als eerste en laatste criterium bij de beoordeling van de kunstenaar - voorzichtig. Hij relativeert de tegenstelling ‘vorm of vent’. De kwestie of men nu het primaat aan de vent of aan de vorm moet toekennen vindt hij niet zo interessant. Een boek van een grote persoonlijkheid, dat slecht geschreven is, is naar zijn mening een slecht boek, terwijl een goed geschreven boek van een kleine persoonlijkheid een goed boek kan zijn. In een essay over Der Zauberberg noemt hij Thomas Mann, iemand ‘die alleen maar een beschaafde, aangenaam plaudernde heer is’,Ga naar eind34. terwijl hij grote waardering voor zijn roman heeft. Bij Du Perron zou zoiets - klein als mens, groot als schrijver - onmogelijk zijn. Niet de persoonlijkheid is voor Van het Reve het ‘eerste en laatste criterium’ bij de beoordeling van een geschrift, maar het onderhoudende. Literatuur moet leesbaar zijn, vermaken en amuseren. ‘Alleen het onderhoudende van een geschrift (kan) de schrijver aan de verdoemenis ontrukken’.Ga naar eind35. Een tekst moet, wil hij onderhoudend zijn, een gevoel van herkenning geven, ‘het gevoel: dat heb ik zelf ook wel gevoeld en gedacht en meegemaakt, en nu zie ik het voor het eerst zwart op wit’.Ga naar eind36. De lezer heeft volgens Van het Reve een ‘natuurlijke behoefte’ aan dingen die ‘echt’ zijn, die enigszins lijken op de dingen die hij in het werkelijke leven tegenkomt - mensen, gebeurtenissen, ervaringen, beweringen, ontroeringen. De common reader wil wel eens (iemand) bijvoorbeeld op de tram zien staan zoals hij zelf ongeveer op de tram staat: niet gehinderd door Anna Blaman, Freud of Simon Vestdijk.Ga naar eind37. Aan de andere kant - en dan blijkt dat Van het Reves criterium niet zo ver van het persoonlijkheidscriterium afligt - eist Van het Reve dat een schrijver persoonlijke en originele beweringen doet, beweringen die de lezer nergens anders gelezen heeft. Hij vindt bijvoorbeeld Isaiah Berlin niet zo'n goede essayist, omdat hij ‘toch nergens echt origineel of interessant is’, er ‘komt geen enkele regel in voor: zo had ik het nog nooit bekeken.’Ga naar eind38. Ook de Sovjetschrijver Michajl Sjolochov vindt hij geen goede schrijver: Niet omdat hij over kozakken schrijft en dampende paarden en van grote gebeurtenissen verzadigde jaren, maar omdat hij zo weinig interessants over die kozakken en die paarden en die jaren vertelt.Ga naar eind39. Grote waardering heeft hij daarentegen voor Rudy Kousbroek: Men kan in dit boek verschillende originele denkbeelden aantreffen en dat is meer dan men in de meeste boeken vindt. Kousbroek verstaat de kunst om van een zaak die hij bespreekt een bepaalde zeer interessante kant naar voren te brengen die anderen niet opmerken.Ga naar eind40. Daarnaast is Van het Reve van mening dat een schrijver zich zo min mogelijk moet aantrekken van de in zijn tijd heersende literaire mode. In elke tijd heerst er wel een bepaalde opvatting over de taak van de schrijver, zijn er bepaalde dingen die een schrijver wel en niet mag doen en is er een bepaald genre canoniek. In de tijd van Voltaire en Heine was de tragedie in verzen het gecanoniseerde genre en in onze tijd is volgens Van het Reve de roman canoniek.Ga naar eind41. Hij vindt dat het voor een schrijver pleit als hij zich niets aantrekt van de hem opgelegde taak en zich niet stoort aan geboden en verboden. | |
[pagina 11]
| |
Het vervelende van Anna Blaman en Simon Vestdijk vindt hij, dat zij zich conformeren aan de modeneiging om in romans ‘iemands daden met een pseudo-wetenschappelijke franje van psychologische beweringen te omhangen.’Ga naar eind42. Het aardige van Anton Tsjechov en Maarten Biesheuvel vindt hij daarentegen, dat zij zich niets aantrekken van het in hun tijd geldende verbod om clichés te gebruiken. Literatuur moet geen buiten de kunst gelegen doel dienen, maar dient ‘om zichzelfswille’ gemaakt te zijn. ‘De taak van de schrijver is het vervaardigen van leesbare teksten, niet het beschrijven van de menselijke ziel’.Ga naar eind43. Ten slotte wil ik nog wijzen op de voorkeur voor ‘het gewone woord’, die Van het Reve in zoverre met de Forumredacteuren gemeen heeft, dat zij beiden een afkeer hebben van het ‘schilderen met woorden’. Het is opmerkelijk dat Van het Reve een aantal van de geschriften van Ter Braak zelf onleesbaar vindt. Wel leesbaar vindt hij Ter Braaks polemische geschriften ‘Man tegen Man’ en ‘In gesprek met de vorigen’: De polemiek en later de krantenrecensie dwong hem tot verstaanbaarheid, tot een eigen stijl, die veel beter is dan het kunstproza, mengsel van Nietzsche en Bolland, waar die andere boeken in geschreven zijn.Ga naar eind44. Van het Reve verlangt van een schrijver dat hij redelijke, eenvoudige en begrijpelijke mededelingen doet. Alles wat niet zo geschreven is dat het door een kind van twaalf jaar begrepen kan worden is naar zijn mening slecht geschreven.Ga naar eind45. De opvatting dat een literaire tekst geïnterpreteerd dient te worden, dat de woorden iets meer betekenen of iets anders betekenen dan er staat acht hij onjuist. Ook van andere kunstvormen verlangt hij eenvoud en begrijpelijkheid. Hij houdt niet van abstracte schilderkunst, wel van figuratieve. Carel Willink prefereert hij boven Karel Appel, en hij houdt van ‘neuriebare’ muziek van voor 1820, niet van muziek die je ‘vaak moet horen om haar te leren mooi vinden’. | |
VIIIIn 1969 verscheen Het geloof der kameraden - Kort overzicht van de communistische wereldbeschouwing. Voor dit boek kreeg Van het Reve in 1974 de vierjaarlijkse dr. Wijnaends Franckenprijs voor het essayistische genre. Van het Reve levert in dit boek, dat is ontstaan uit een serie colleges voor Leidse studenten, met veel humor kritiek op de belangrijkste leerstellingen van het marxisme-leninisme. Hij heeft er daarbij niet naar gestreefd de beginselen van de leer te beschrijven zoals ze beschreven zijn in de geschriften van de grondleggers van de leer: Marx, Engels en Lenin. Cultuurhistorici maken volgens Van het Reve de fout, dat zij ‘een in de samenleving werkzame denkrichting beoordelen naar de geschriften van hen die hun naam aan die denkrichting verlenen’. Naar zijn mening moet men ideeën die ‘invloed hebben bestuderen in hun werkelijke gedaante’. Wat de mensen beïnvloedt is niet wat Marx, Engels en Lenin gezegd hebben, maar wat zij dénken dat Marx c.s. gezegd hebben. Om die reden beschrijft hij in Het geloof der kameraden de leer zoals ze tussen 1960 en 1970 in de officiële Russische standaardwerken geformuleerd werd. Van het Reve beschouwt zichzelf samen met de Franse schrijver Julien Benda als grondlegger van deze vorm van wetenschap. Hij stelde voor deze wetenschap als ‘ideologische antropologie’ aan te duiden. Vooral het laatste hoofdstuk, ‘De voordelen van de leer’, van het boek is interessant. Hierin geeft Van het Reve op ironische wijze antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dat deze leer aanhangers heeft; hoe het mogelijk is, dat een leer waarvan een groot gedeelte ‘een mengsel van Binsenwahrheit en onzin’ is, dat een partij die ‘de indruk maakt van een mensonterend gekkenhuis’, en dat ‘een regiem dat repressiever is dan dat van Hitler’ en dat een cultureel klimaat schept ‘waarbij men tot de middeleeuwen terug moet gaan om een vergelijkbare toestand aan te treffen’, toch nog zoveel aanhangers heeft. Van het Reve noemt een tiental ‘voordelen’ van deze leer. Een van de belangrijkste ‘voordelen’ is dat de communistische leer inspeelt op een algemene menselijke behoefte. Evenals de religieuze beweging uit Nacht op de kale berg speculeert de communistische leer op de menselijke behoefte ‘aan oordelen die zo min mogelijk aan de ervaring worden getoetst’. De hoge dunk die men in het algemeen van de redelijkheid van de mens heeft is volgens Van het Reve ongegrond. De mens is in zijn ogen ‘een religieus dier’, een wezen dat een zeer grote behoefte heeft om aan iets te geloven, ‘iets voor waar te houden waarvan zij wel een beetje kunnen nagaan dat het niet waar is’.Ga naar eind46. De mens verdraagt geen onbeantwoorde vragen en daarom aanvaardt hij het eerste het beste antwoord dat zich aan hem voordoet. ‘Mensen zijn ontzettend blij met een antwoord, ook al hebben zij zich nooit in hun leven iets afgevraagd’.Ga naar eind47. De communistische leer is zo'n antwoord dat de mens verlost van ‘het moeilijke zelf nadenken’. Naast een religieus dier is de mens een ‘kuddedier’. ‘Hij kan uitsluitend in kuddever-band een mening uitspreken of van appreciatie blijk geven’.Ga naar eind48. Wat Van het Reve bepleit is dat de mens zich tegen zijn natuurlijke neigingen verzet door zelfstandig na te denken, door zijn gezonde, wantrouwende verstand te gebruiken en voortdurend voorstelling en feit te confronteren. Het zelfstandig nadenken zal volgens hem het best gedijen in een klimaat van scepsis, twijfel, ironie, ongeloof, tolerantie en aarzeling, niet in de sfeer van zekerheid, vertrouwen en geloof waarin de ‘kuddedieren’ en ‘vormingsleiders’ zich bewegen. Op een van de ‘voordelen’ van de leer dient hier nog iets uitvoeriger te worden ingegaan, omdat het in de verschillende polemieken die Van het Reve sinds 1970 heeft gevoerd een grote rol speelt, namelijk ‘dat de leer de voordelen van wetenschappelijke pretentie en onwetenschappelijkheid in zich verenigt’.Ga naar eind49. Het marxisme bestaat volgens Van het Reve voor een groot deel uit beweringen die wetenschappelijk niet interessant zijn. Wetenschappelijk gezien is dat een nadeel, maar voor de aanhangers van de leer is dat juist een uitkomst. De onjuistheid van de leer kan immers niet bewezen worden. Juist die eigenschap maakt de leer volgens Van het Reve onwetenschappelijk. De wetenschappelijkheid van een theorie hangt niet zozeer af van zijn juistheid, bruikbaarheid, adekwaatheid of hoe men het noemen wil - dingen die een theorie, wil zij goed zijn, natuurlijk wel moet hebben - maar van wat men noemt zijn ‘falsificeerbaarheid’, dat wil zeggen van de mogelijkheid zich een situatie voor te stellen, voor welke die theorie niet opgaat.Ga naar eind50. Van het Reve verduidelijkt deze falsificatietheorie soms met het volgende voorbeeld. Iemand beweert: ‘Alle alcoholisten hebben rood haar’. Die bewering kun je nooit bewijzen door met zoveel mogelijk roodharige alcoholisten aan te komen dragen. Je kunt die bewering wel weerleggen door met één enkele zwartharige alcoholist aan te komen. Deze bewering is dus ondanks haar absurditeit, wetenschappelijk interessant: er laten zich immers situaties denken waarvoor die bewering niet opgaat. Deze falsificatietheorie is een ontdekking van de filosoof Karl Popper, wiens naam in Het geloof der kameraden echter niet genoemd wordt. Van het Reve noemde deze niet omdat hij toen hij die bladzij schreef nog nooit iets van Popper gelezen had, en diens theorie alleen van horen zeggen kende. Omdat het boek moest worden ingeleverd had hij geen tijd meer om na te gaan wat Popper werkelijk gezegd had, en besloot daarom net te doen alsof de falsificatietheorie iets algemeens, bekends en aanvaards was.Ga naar eind51. Later is hij Popper zelf gaan lezen. Hij kwam daarbij tot de ontdekking dat men ‘gewapend met Poppers scheermes, hele vakken te lijf (kan) gaan door te vragen: welke feiten verbiedt dat vak?’Ga naar eind52. Verschillende takken van wetenschap, o.a. de psychologie, de sociologie, de literatuurwetenschap, de evolutieleer, werden vervolgens met behulp van Poppers criterium gewogen en te licht bevonden. In het artikel dat de meeste boze reacties uitlokte, de Huizingalezing ‘Het raadsel der onleesbaarheid’, schreef Van het Reve: Zoals er geen gedrag denkbaar is waarvan kan worden aangetoond dat de psychologie het voor onmogelijk houdt, zoals er geen maatschappelijke gebeurtenissen zijn waarvan de sociologie zegt dat zij niet kunnen plaatsgrijpen, zo is er geen verschijnsel waarvan de literatuurwetenschap zegt: dit kan in de literatuur niet voorkomen. Tegen de literatuurwetenschap had Van het Reve nog andere bezwaren. Hij verweet de beoefenaren der literatuurwetenschap ook dat ze zo onleesbaar schrijven, en dat ze zich wel met allerlei oninteressante zaken bezighouden, maar niet met de vraag waar ze zich eigenlijk mee zouden moeten bezighou- | |
[pagina 12]
| |
den, namelijk ‘welke eigenschappen van een tekst maken dat wij die tekst mooi vinden?’. Degenen die op Van het Reves aanvallen reageerden verweten hem in het algemeen twee dingen. Ten eerste verweten zij hem dat hij Poppers falsificatietheorie op een onjuiste wijze hanteert en ten tweede dat hij een vertekende voorstelling geeft van de zaken die hij aanvalt, dat hij gecompliceerde problemen te simpel voorstelt. Rudy Kousbroek, die in 1970 een uitvoerige en zeer lezenswaardige beschouwing aan Het geloof der kameradenGa naar eind53. wijdde, verwijt Van het Reve daarin, dat hij er nergens de aandacht op vestigt ‘dat er in het marxisme twee soorten onwetenschappelijkheid door elkaar lopen’. Er is de onwetenschappelijkheid, die ieder geloof eigen is, namelijk dat de geloofsleer beweringen doet waarbij er geen enkele reden is om aan te nemen dat ze waar zijn. Die onwetenschappelijkheid wordt in Het geloof der kameraden beschreven. Het niet beschreven gedeelte van de marxistische leer, de sociale theorie, is volgens Kousbroek onwetenschappelijk in de betekenis waarin alle zgn. wetenschappen van de mens onwetenschappelijk zijn. Uit hoofde van hun aard kunnen de menswetenschappen niet op dezelfde manier experimenteel zijn als de natuurwetenschappen. Het is daarom de vraag of het vereiste van falsificeerbaarheid, dat in de exacte wetenschappen een feilloos criterium is, dezelfde functie kan vervullen in de menswetenschappen. H.A. Gomperts had in zijn aan de Huizingalezing gewijde boek Grandeur en misère van de literatuurwetenschap gelijksoortige bezwaren tegen Van het Reves aanval op de literatuurwetenschap.Ga naar eind54. Een voorbeeld van het tweede bezwaar is te vinden in de beschouwing ‘Karel, Darwin en Chomsky’ van J. Koster.Ga naar eind55. Koster maakt daarin op overtuigende wijze duidelijk dat Van het Reve als hij de taaltheoriën van Chomsky aanvalt, een soort pseudo-Chomsky bestrijdt. ‘hij schrijft Chomsky opvattingen toe die precies het omgekeerde zijn van wat Chomsky in werkelijkheid heeft beweerd’. Opmerkelijk is dat vele critici, die het niet eens zijn met de ideeën van Karel van het Reve, grote waardering hebben voor zijn stijl. Ze prijzen hem vooral om zijn heldere manier van schrijven, zijn gewoonheid, zijn onnadrukkelijkheid, zijn humor en ironie. Exemplarisch is de reactie van Maarten 't Hart op Van het Reves aanval op de evolutieleer van Darwin:
Karel van het Reve en Andrej Amalrik, 1976.
Van het Reves strijdwijze is: met een voorbeeld een bepaalde theorie belachelijk maken (...). Maar de kwaliteit van de voorbeelden en de geestige manier waarop zij worden uitgewerkt mag ons niet blind maken voor het feit dat je zo de lachers wel op je hand krijgt, maar op een misleidende manier bezig bent een theorie te bestrijden (...) Van het Reves bundel is in ieder geval uitermate leesbaar (...) Zijn gouden stijl maakt dat zijn overlevingskansen groter zijn dan die van bijna alle andere hedendaagse essayisten. Met andere woorden: Van het Reve wordt dankzij die stijl over honderd jaar nog gelezen.Ga naar eind56. | |
IXVanaf 1970 tot op heden zijn er vier essaybundels van Karel van het Reve verschenen: Marius wil niet in Joegoslavië wonen (1970), Lenin heeft echt bestaan (1972), Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes (1979) en Freud, Stalin en Dostojevski (1982). Iedere bundel bevat een selectie uit de artikelen die Van het Reve in een bepaalde periode (resp. 1954-1969, 1970-1972, 1972-1979 en 1979-1982) schreef. Samen met zijn zoon David selecteert hij de stukken die voor bundeling in aanmerking komen. Elke bundel bevat een afdeling ‘fragmenten’, korte stukjes, in lengte variërend van enkele regels tot een bladzijde, waarin een inval, een herinnering of een anekdote beschreven wordt. Van het Reve heeft de gewoonte om de ideeën die hem invallen op te schrijven. Een deel van die aantekeningen verwerkt hij dan tot artikelen. Soms blijft zo'n aantekening echter op zichzelf staan. Een selectie uit die aantekeningen stuurt hij dan naar K.L. Poll om ze in Hollands Maandblad te publiceren. De eerste fragmentenreeks verscheen in 1965 in Hollands Maandblad. Ook andere H.M.-auteurs, bijvoorbeeld J.J. Peereboom, Nico Scheepmaker en Dick Hillenius, beoefenen dit genre, dat door Poll ‘een typische bijdrage van Hollands Maandblad aan de nationale literatuur’ werd genoemd. | |
[pagina 13]
| |
Naast de vier genoemde essaybundels publiceerde Van het Reve vanaf 1970 nog twee boeken, die vermeld dienen te worden. In 1976 verscheen Rusland hoe het was, een fotoboek, waarin de commentaren bij de oude Russische foto's door Karel van het Reve geschreven zijn. Twee jaar daarna verscheen Uren met Henk Broekhuis, naar de maatstaf van de H.P. boeken top-tien een bestseller. Dit boek bestaat uit een aantal columns, die Van het Reve eerder onder pseudoniem in het Cultureel Supplement van NRC-Handelsblad had gepubliceerd. De naam Henk Broekhuis, door zijn gewoonheid bijzonder geschikt als pseudoniem, was de naam van de eigenaar van een watersportbedrijf uit het Brabantse plaatsje Lith, bij wie Van het Reve in 1971 een zeiljachtje had gekocht. De Henk Broekhuisstukjes verschenen vanaf 28 mei 1971 in het NRC-Handelsblad. Tot 1976 bestonden deze wekelijkse columns uit een soort televisiebesprekingen. Ze weken echter van de in dat genre gebruikelijke besprekingen af, doordat de bespreking zich concentreerde op één bepaalde bewering of gebeurtenis, en geen overzicht van het hele programma gaf. Van het Reve heeft deze televisiebesprekingen nooit gebundeld. Wel bundelde hij in Uren met Henk Broekhuis de 38 columns die van oktober 1977 tot en met juni 1978 verschenen. In deze stukjes besprak Van het Reve algemene uitspraken, die in brede lagen van de bevolking voor juist worden gehouden. De methode waarmee Van het Reve deze uitspraken onderzocht is verwant aan de falsificatiemethode van Popper. Beweringen als ‘potloden zijn fallische symbolen’, ‘kunstenaars drukken gevoelens uit’ en ‘vergelijkingen dienen ter verduidelijking’ worden stuk voor stuk door middel van een tegenvoorbeeld weerlegd. | |
XIn 1982 ontving Karel van het Reve de Staatsprijs voor Letterkunde (P.C. Hooftprijs) 1981, voor zijn essayistisch oeuvre. De jury had deze keer - zeker nadat na de vorige toekenningen van de P.C. Hooftprijs al gesuggereerd was dat Karel van het Reve eigenlijk de prijs had moeten krijgen - weinig moeite om tot een unanieme beslissing te komen. In haar rapport bestempelde de jury de algemene strekking van zijn werk als ‘wantrouwen’: wantrouwen tegen elk geloof en iedere doctrine. Wantrouwen tegen alles dat niet teruggaat op eenvoud, op iets begrijpelijks, iets ongekunstelds, iets aantoonbaars, tegen alles dat zich voordoet als onduidelijk, hoogdravend en gewichtig (...) |
|