[Vervolg Voor en tegen 2]
vervolg van pag. 92
hoop toch nog een enkeling over de streep te trekken schrijf ik tot slot ‘Jeremia 12:9’ geheel over. Het is niet het meest overrompelende, maar wel het meest stemmige gedicht uit de bundel.
De vogelen zijn rondom tegen haar.
Ze heft haar handen tegen hun gekweel,
ze zwiert met haar haar, maar het helpt niet veel.
Dood is ze als een pier, en doet nu maar
alsof ze bedreigd wordt door lijfsgevaar.
Misschien heeft ze gelijk, hoort dit krakeel
tot een eschatologisch eindoordeel.
Het is een leven dat ik je bespaar.
Ik moet bekennen dat ik van haar houd.
Ik heb haar nooit gekend. Dat kan ook niet;
al springt ze hoog en laag, ze is niet koud
of warm geworden, ze heeft nooit bestaan.
Er staat iets geschreven, zoals je ziet.
Het geldt voor haar, voor mij, voor jou voortaan.
JAN KUIJPER, Bijbelplaatsen. Sonnetten
Amsterdam 1983, Querido, 35 blz., f 17,50