Chris van der Heijden
Verhaaltjes of angst
Wie ooit Orwell's 1984 gelezen heeft, vergeet één passage nooit meer. Die over kamer 101. Daar wordt Winston Smith een kooi met ratten over het hoofd gezet. Hongerig springen de beesten tegen de tralies. Na een eenvoudige beweging van O'Brien zullen ze zich door zijn wang, neus en ogen naar binnen vreten. Er staat Winston maar één mogelijkheid open om zich te redden: liefde aan Big Brother te betonen door degene die hij ‘eigenlijk’ liefheeft te verloochenen. En dat doet hij dan ook.
Ratten! In het najaar van 1907 kreeg Freud een patient die deze kwelling alleen in gedachte doormaakte. Van een vriend had hij het verhaal van een chinese martelmethode gehoord: uitgehongerde ratten in een kooi werden aan het achterwerk van het slachtoffer vastgemaakt; gillend en vechtend vraten de beesten zich door de anus. De man had er een - wat heet - obsessionele neurose aan overgehouden door zich voor te stellen dat mensen, die hem dierbaar waren, iets dergelijks moesten ondergaan.
Ratten! Ze zijn op de achtergrond van de grootste ramp die Europa in 2000 jaar getroffen heeft: de 14de eeuwse pest, de Zwarte Dood; die ondergang, waarbij mensen volgens Boccaccio niets anders overblijft dan het vertellen van en luisteren naar verhaaltjes. Ze zijn er in de pest van Camus, niet alleen op de omslag. Ze zijn in de Spaanse huizen waar Orwell vocht.
Ratten! Een geur van pis en rottend vlees. Riolen, armoede, dood. Ratten horen op een schilderij van Jeroen Bosch, op de Triomf van de dood van Pieter Breughel of in de 19de eeuwse fantastische kunst à la Böcklin. Bij ratten hoort De Schreeuw van Munch. Bij ratten hoort angst!
Het is een onzin, die laatste zin. Om twee redenen. Ratten zijn heel anders dan dit verhaaltje wil. Ik heb er ook eens een bezeten. Hij piste braaf in de houtskrullen, sliep op mijn bed en had als enige zwakke eigenschap een voorliefde voor boeken over klassieke filosofie (misschien omdat ze onderaan stonden). Bovendien: een mens kan geen angst hebben voor aanwijsbare zaken, aldus de existentie- en andere filosofen. Angst is levensangst, Angst zum Tode, angst na de verdrijving uit het paradijs enzovoort. Je bent bang voor muizen, leeuwen en ook ratten: daartegen kan je tenslotte iets doen. Tegen de dood, dat je eenzaam of wanhopig bent, sta je machteloos. Daaruit kan angst voorkomen. Het zinnetje ‘bij ratten hoort angst’ klopt dus om twee redenen niet. En toch...
‘Herinner jij je’, zei O'Brien,' Het moment van paniek dat telkens weer in je dromen voorkwam? Er was een muur van duisternis voor je en een brullend geluid in je oren. Er was iets verschrikkelijks aan de andere kant van de muur. Jij wist dat je wist wat het was, maar je durfde het niet tevoorschijn te sleuren. Ratten waren het, daar aan de andere kant van de muur’.
Winston droomt van ratten aan de andere kant van de muur. Je hoeft geen groot psycholoog te zijn om de geldigheid en symboliek van zo'n droom in te zien: het gaat niet om ratten, het gaat om de andere kant van de muur. Het gaat om een denkbeeldig moment dat het ergste van het ergste zal brengen. Een sfeer als een nachtmerrie, die als een waas over 1984 hangt. O'Brien weet hoe hij die sfeer moet oproepen. Hij weet hoe hij Winston Smith kapot moet maken. Ratten. Wat mij betreft is het niet slecht gevonden...
Ik zie mezelf deze zomer op een brug over de Genil-rivier in Granada staan. Beneden, in de diepte, een spoor van ratten. Bruine, grijze. Ze kruipen over het vuil, bepissen elkaar, drinken het vuile water. Ik fantaseer die details, want zoiets doen beesten natuurlijk niet. Maar toch is dàt het beeld dat me nu nog voor ogen staat. Begrijpelijk, want over die herinnering ligt een droom, die ik dezelfde nacht in Granada had. Een droom over de rattenkoning, een woord dat ik alleen maar uit de literatuur kon kennen en dat niets voor me betekende. En toch droomde ik over een onontwarbare kluwe etter, haren en tongen in smerig water. Een dag en een nacht van mijn vacantie werden erdoor verpest.
Het ergste dat bestaat! Een mooi thema voor moralistische dominees, kenners van de waarheid en ander gespuis. Een mooi thema voor literatoren ook, genoeglijk achter hun bureau mijmerend over... De dood natuurlijk. De individuele dood of - om het nog een beetje erger te maken: collectieve dood. De ondergang van de wereld... Kleuren en vuur, duivels die je in de bips prikken, kokende ketels, vierendelen, radbraken, olieslikken, haren eten, een wereldwijde watersnood. Een prachtige vlucht uit de werkelijkheid in het bizarre. Gepermitteerd door paus en priester lang voordat er van De Sade of andere vleeseters uit the romantic agony sprake was. De zwarte romantiek, oogluikend toegestaan in een hoekje van het christendom. Al twee millennia.
Iedereen kent ze, de warrige onheilsprofeten met crisisbaard en geitewollenharensokken. In een onverdacht hoekje grijpen ze je bij de schouder, kijken je standvastig in de ogen en vertellen wat komen gaat. Tenzij, tenzij... Nou ja, 2,50 en een badge van de vereniging ter bescherming van noemmaarwat. Ze zijn van alle tijden, in ieder geval zo oud als de christelijke geschiedenis en de voorhistorische mythes. Ieder jaar vergaat de wereld wel 100 keer en ieder jaar moeten de zwartgalligen weer etonnés zijn de se trouver ensemble.
Het westers model voor de ondergangsmythe is - afgezien van Deukalion, - Pyrrha en Noë - zonder twijfel het boek Openbaring, dat het Nieuwe Testament afsluit. Het is het werk van een groot dichter: een man die zijn taal beheerst en symbolen weet te gebruiken die nog steeds geldigheid hebben. Met een beetje fantasie en na een paar glaasjes alcohol kan je de rillingen nog steeds over de rug voelen lopen: ‘Bliksemstralen, geraas en donderslagen barstten los en een geweldige aardbeving brak uit...’. ‘De vierde engel goot zijn schaal leeg op de zon: het werd haar gegeven de mensen te blakeren met vuur...’. ‘Kwade en boosaardige zweren braken uit op de mensen, die het merkteken droegen van het Beest en zijn beeld aanbaden...’. Enzovoort.
In de bijna 2000 jaar dat dit bijbelboek nu al bestaat is er al heel wat over gediscussieerd. Over één ding lijken de theologen het in ieder geval eens te zijn: het was een boek dat de gelovigen een hart onder riem moest steken. Net als de onheilsprofeet bij ons op het hoekje sprak Johannes: degenen tegen wie hij sprak zouden gered kunnen worden, mits... Het waren de anderen die de rampen dienden te ondergaan.
Maar fata habent libelli. Zo ook dit boek. De theologen hebben daar weinig aan kunnen veranderen. Aanhoudend is het verkeerd uitgelegd: niet als een voorbode van het paradijs dat zou komen, maar van de hel die daaraan vooraf zou gaan. De beelden aan middeleeuwse kathedralen, de talloze verhalen over kometen, Savonarola's, Frederikken II, flagellanten, millenniaristen tonen dit. Zij duiken veel vaker in de geschiedenis op dan de bezonnen wijsgeren die weten dat na dat ene moment uiteindelijk rust in het paradijs zal aanbreken. Die (foutieve) lezing is enigszins te vergelijken met de interesse van vele marxisten in de jaren '20 en '30. Ze wisten wel dat de proletarische heilstaat na de ineenstorting van het kapitalisme zou komen, maar... Eerst kwam die ineenstorting. En sommigen onder hen waren daar zo mee bezig dat het paradijs in de mist verdween. ‘Gewiss muss die Tante erst sterben bevor mann sie beerben kann’ schreef de 20ste eeuwse filosoof van de hoop Ernst Bloch in die jaren. De dood van tante hield hem zeker zo sterk bezig als haar legaat. In ieder geval veel meer dan de titel van zijn magnum opus doet vermoeden. Gefascineerd en huiverend keek hij toe hoe het oude lijk rottend en etterend naar haar ondergang gleed. En in zijn meest sombere momenten won de huiver het van de verwachtingen. Zijn filo-