Manuel van Loggern
Utopia en Despondia
De uitersten van de toekomstverbeelding bij Bellamy en Orwell
I
De toekomstverbeelding is een zaak van een ver verleden. Mensen met fantasie hebben zich altijd voorgesteld hoe het zou zijn als het niet zo was als het nu is. In het begin kende hun verbeeldingskracht geen grenzen. Mensen vlogen naar de maan in een voertuig getrokken door een koppel sterke ganzen of voeren in een luchtballon naar zusterplaneten. Ze wisten dat het onzin was maar ze schreven sprookjes en daarin mag alles gebeuren wat de lezer bereid is te geloven terwille van het plezier dat een lichte verschuiving in de alledaagse werkelijkheid hem verschaft.
In ons land is die ontwikkeling van onmogelijke naar mogelijke toekomstverbeelding al vroeg begonnen. In 1813 publiceerde de dichter mr. Willem Bilderdijk Kort verhaal van eene aanmerkelijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking, waarin hij een ballontocht beschreef waarbij nieuwe planeten werden ontdekt. Bilderdijk moest toen al op de hoogte zijn geweest dat planeten op die manier niet voor het grijpen lagen. Hij liet zijn fantasie even doorschieten en maakte een aardig boekje van een verbeelding die nergens op sloeg.
Maar een tijdgenoot van Bilderdijk vatte de toen nog niet onder die naam bekende science fiction ernstiger op. Arend Fokke Simonsz (1755-1812) is een zeer vroege pionier van de wetenschappelijke toekomstverbeelding. Zijn korte roman Het toekomend jaar 3000, uit 1798 is een samenspraak tussen de schrijver en geleerden uit de verre toekomst. Zo ontmoet Arend een wijsgeer die een vergrootapparaat heeft uitgevonden waarmee kleine diertjes in een waterdruppel kunnen worden waargenomen. Arend wist dat Anthonie van Leeuwenhoek al veel vroeger microscopen met een vergrotend vermogen had gemaakt maar de geleerde uit het jaar drieduizend toont hem een druppeltje zenuwvocht en legt hem uit dat daardoor de wetenschap al ver gevorderd was met de ‘verklaaring van het wezen der ziele’. Hij vertelt ook dat telescopen de verste uithoeken van het heelal kunnen doorvorsen. Er is een Hoofdstelselzon ontdekt ‘om wie alle mooglijke stelselen en melkwegen draaijen.’ ‘Er zijn ook Aërostatische Machinen in gebruik, iets wat wij vliegtuigen noemen, waarmee men heel snel alle mogelijke plaatsen op aarde kan bereiken.’ In de Electriciteit en magneetkunde hebben wij reuzen schreeden gedaan, en zijn bijna gevorderd om het waare wezen der Electrieke stof en der magneetkragt te ontdekken. Dit stuk houdt thands onze natuurkundigen bijkans alleen geheel onledig,’ legt de wijsgeer uit. Ook in sociaal opzicht zijn er grote verbeteringen te bespeuren. ‘Wij zoeken onzen rijkdom niet meer in ellendig poppengoed van goud en zilver, maar in kennis en genoegen. Waar het verstand verlicht wordt verminderen allengs de misdaaden.’ Hier komt onze Fokke al dicht bij het ideaal van de utopisten. Hij is zeer onder de indruk.
‘Gelukkig en gezegend moet uw land zijn, waarin zulke hevige middelen als straffen ontbeerd kunnen worden.’
Fokke Simonsz was een, te onbekende, pionier van de toekomstverbeelding. Maar hij hield zijn verbeelding nog niet streng genoeg in bedwang.
Pas bij Jules Verne komt de moderne science fiction aan bod. Toen hij een reis naar de maan beschreef gebruikte hij werktuigen die nog niet bestonden maar wel konden bestaan. Hij liet zijn helden in een raket vertrekken en hij had gelijk. Dat weten we nu. Hij kon het nog niet weten maar hij kon het vermoeden. Sinds Verne is toekomstfantasie geen loze verbeelding meer. Schrijvers proberen nog steeds de wetenschapsmensen een stap voor te zijn, maar ze zijn meestal geen bizarre fantasten. Ruimtereizen, het gebruik van kernkrachten, het scheppen van kunstmatig leven en mechanischedenkwezens bevolken ons wereldbeeld als mogelijkheden.
Mensen leven in gemeenschappen en de aard van de samenleving verandert. Ook met die veranderingen houden de toekomstschrijvers zich bezig.
In deze sociale science-fiction hebben na Fokke Simonsz zich twee schrijvers met een in datum vastgestelde voorspelling bezig gehouden. Edward Bellamy koos het jaar 2000 uit omdat hij een rond getal mooi vond en George Orwell stelde 1984 vast voorde nieuwe toekomst. Waarschijnlijk heeft hij het jaar waarin hij zijn boek schreef (1948) van omgedraaide eindcijfers voorzien om zich vast te leggen.
Bellamy is op het ogenblik vergeten, Orwell is actueel.
Toch heeft Bellamy in zijn tijd een grotere invloed gehad dan Orwell nu. In vele landen van Europa bestond een afdeling van de Internationale Vereniging Bellamy, in ons land zelfs tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Edward Bellamy werd in 1850 te Chicopee-Falls in de Verenigde Staten geboren en stierf in 1898. Hij was een verlate tijdgenoot van Karl Marx en ook diens tegenstander. Hij zette zijn stelsel op volgens de regels van het gezond verstand en niet volgens de kromme gedachtespinsels van Hegel waaraan Marx zijn inspiratie en zijn grote en noodlottige fouten ontleende. Bellamy kende geen, religieus-aandoende, noodzakelijkheid van de historie, hij kende geen uitverkoren klasse om het ideaal met geweld aan de mensheid op te dringen en zijn economische wetten komen ons nu heel wat geloofwaardiger voor dan de germaanse krampachtigheid waarmee Marx voorspelde wat nooit is uitgekomen.
Bellamy was een utopist en dat is in de marxistische gedach-teleer een van de ergste scheldwoorden.
In zijn boek Looking Backward (in nederlandse vertaling: Het jaar 2000) ontleedt hij de verschrikkingen van het toenmalige kapitalisme: de armoe, de werkeloosheid, de afhankelijkheid van de macht van het geld en de heerschappij van de rijken over de armen. Hij deed dat in de vorm van een roman. Iemand uit zijn tijd valt in slaap en droomt van een ideale samenleving. Hij wordt wakker in een sociaal paradijs. De gelukkige mensen daar leggen hem uit hoe ze deze staat van volmaaktheid hebben bereikt. Deze uiteenzettingen vormen het theoretische stelsel dat Bellamy voor ogen stond als enige mogelijkheid om de idealen van het utopisch socialisme te verwezenlijken.
Bellamy zag duidelijk in wat we nu als waarheid erkennen. Tecnhische vooruitgang zou de mensheid in staat stellen in overvloed te leven. Er zouden genoeg voedsel en gebruiksvoorwerpen voor iedereen zijn en daardoor zou de mensheid het geluk, waarvoor hij was geschapen, ook kunnen genieten.
Het enige dat ons in de weg stond was de macht van het onverstand, maar die zou worden opgeheven, want mensen hadden het vermogen tot logisch denken ontwikkeld en de onzin van een verziekte samenleving zou daarmee spoedig verdwijnen.
‘Al Uw ellende kwam voort’, schreef hij, ‘uit Uw ongeschiktheid tot samenwerking, die een gevolg is van het individualisme, waarop Uw gehele maatschappelijk stelsel berustte. Uit Uw onbekwaamheid om in te zien dat gij tienmaal meer voordeel zoudt plukken van het elkaar helpen dan van het elkaar bestrijden. In Uw dagen bestond er geen algemeen beheer van kapitaal of van arbeid en van beide bleef een belangrijke hoeveelheid zonder nut. De ledigheid van het dode kapitaal, als gevolg van de vrees der bezitters, betekende natuurlijk werkloosheid voor de arbeiders in overeenkomstige mate. In stille tijden groeide dit leger aan tot een schare, zo groot en tot zulke uitersten gedreven dat de vastigheid der regering er door gevaar liep.’