| |
| |
| |
George Orwell
Arthur Koestler
Een treffend kenmerk van de Engelse literatuur van deze eeuw is de mate waarin zij wordt gedomineerd door buitenlanders - Conrad bijvoorbeeld, en Henry James, Shaw, Joyce, Yeats, Pound en Eliot. Maar toch zul je zien, als je hier een zaak van nationaal prestige van wilt maken en je bekijkt onze verdiensten in de verschillende takken van literatuur, dat Engeland over het algemeen nog een tamelijk goede beurt maakt maar met uitzondering van wat je grofweg het politieke schrijven of de pamfletkunst zou kunnen noemen. Ik bedoel hiermee die speciale soort van letterkunde die is opgekomen uit de Europese politieke strijd sinds de opkomst van het Fascisme. Onder deze noemer kunnen romans, autobiografieën, ‘reportages’, sociologische verhandelingen en zuivere pamfletten allemaal samengenomen worden in deze zin dat ze dezelfde oorsprong hebben en in grote mate dezelfde emotionele atmosfeer ademen.
Enkele van de meest voortreffelijke figuren in deze school van schrijvers zijn Silone, Malraux, Salvemini, Borkenau, Victor Serge en Koestler zelf. Sommigen van deze auteurs gaan uit van de verbeelding, anderen weer niet, maar ze stemmen allemaal hierin overeen dat ze proberen om contemporaine geschiedenis te schrijven, maar dan de onofficiële geschiedenis, de soort geschiedenis die in de schoolboeken genegeerd wordt en waarover in de kranten wordt gelogen. Ze stemmen ook hierin overeen dat ze allemaal van het vasteland van Europa komen. Het is misschien wat overdreven, maar dan vast toch ook weer niet zo heel erg, om te zeggen dat als er in dit land een boek over totalitarisme verschijnt dat zes maanden na publicatie nog steeds de moeite van het lezen waard lijkt, dat zo'n boek dan vertaald is uit een vreemde taal. De laatste tien jaar hebben de Engelse schrijvers weliswaar een geweldige vloed politieke literatuur afgescheiden, maar daarbij was bijna niets van esthetische waarde en ook maar heel weinig van historische waarde. The Left Book Club, om maar iets te noemen, loopt nu al sinds 1936, maar van hoeveel van de door hen gekozen boeken kun je je tenminste de titel nog herinneren? Nazi-Duitsland, Sovjet-Rusland, Spanje, Abyssinië, Oostenrijk, Tsjechoslowakije - het enige dat deze en verwante onderwerpen in Engeland hebben opgeleverd zijn gladde reportages en oneerlijke pamfletten waarin een verzwolgen maar halfverteerde propaganda wordt opgespuwd, en verder dan een enkel betrouwbaar reisgidsje en studieboek. Er is niets dat lijkt op bijvoorbeeld Fontamara of Darkness at Noon, omdat er bijna geen enkele Engelse schrijver is die het totalitarisme ook van binnen heen leren kennen. Gedurende de laatste tien jaar zijn er op het Europese continent dingen gebeurd met de middenklasse die in Engeland niet eens de arbeidersklasse overkomen. De meesten van de Europese schrijvers die ik
hierboven noemde en tientallen anderen met hen hebben de wet moeten overtreden om hoe dan ook in de politiek betrokken te raken: sommigen van hen hebben bommen gegooid en op straat gevochten, en heel veel hebben in de gevangenis of het concentratiekamp gezeten of zijn de grens over gevlucht onder valse naam en met een vals paspoort. Men kan zich, zeg maar professor Laski, helemaal niet meer voorstellen als deelnemer aan dat soort activiteiten. Om die reden mist Engeland wat je de concentratiekampliteratuur zou kunnen noemen. De speciale wereld van geheime politie, censuur op de meningsuiting, marteling en schijnprocessen is natuurlijk wel bekend en wordt tot op zekere hoogte ook wel afgekeurd, maar zij heeft toch maar heel weinig emotionele uitwerking gehad. Een gevolg hiervan is dat er in Engeland nauwelijks enige literatuur bestaat die uiting geeft aan desillusie ten aanzien van de Sovjet-Unie. Men treft de houding aan van onnozele afkeuring en ook die van onkritische bewondering, maar daartussenin ligt bijna niets. De meningen over de Moskouse sabotageprocessen waren verdeeld, maar hoofdzakelijk verdeeld op het punt of de beschuldigden het nu gedaan hadden of niet. Heel weinig mensen hebben ingezien dat de processen, gerechtvaardigd of niet, een onuitsprekelijke verschrikking waren. En de Engelse afkeuring van de Nazi-razernij was ook al zo inwerkelijk, een kraantje dat open en dicht werd gedraaid al naar gelang het 't politieke opportunisme uitkwam. Om dergelijke zaken te kunnen begrijpen moet men zich in het slachtoffer kunnen inleven, en het zou dus voor een Engelsman even onwaarschijnlijk zijn dat hij Darkness at Noon schreef als voor een slavenhandelaar om De Negerhut van Oom Tom te schrijven.
Koestler's publikaties concentreren zich in wezen rond de Moskouse processen. Zijn voornaamste thema is de verwording van revoluties ten gevolge van de corrumperende uitwerking van macht, maar daarbij heeft het bijzondere karakter van Stalin's dictatuur hem teruggebracht naar een positie die niet meer zo heel ver verwijderd is van het pessimistisch Conservatisme. Ik weet niet hoeveel boeken hij in totaal geschreven heeft; als Hongaar schreef hij zijn vroegere boeken in het Duits, en vijf van zijn boeken zijn in Engeland uitgebracht: Spanish Testament, The Gladiators, Darkness at Noon, Scum of the Earth, en Arrival and Departure. Al deze boeken hebben een gelijk onderwerp, en geen ervan ontkomt voor langer dan een paar pagina's aan de nachtmerrie-achtige atmosfeer. Bij drie van deze vijf boeken vindt de handeling geheel of grotendeels plaats in de gevangenis.
Arthur Koestler
In de eerste maanden van de Spaanse Burgeroorlog was Koestler correspondent van de News Chronicle in Spanje, en in het begin van 1937, toen de fascisten Malaga bezetten, werd hij gevangen genomen. Hij werd bijna op staande voet neergeschoten, bracht vervolgens enkele maanden in gevangenschap door in een fort waarbij hij elke nacht het razende
| |
| |
geweervuur hoorde waarmee onophoudelijk groepen republikeinen werden geëxecuteerd, en verkeerde daarbij meestentijds zelf ook in acuut gevaar te worden geëxecuteerd. Dit was niet een toevallig avontuur dat ‘iedereen had kunnen overkomen’, maar sloot helemaal aan bij Koestler's levensstijl. Een politiek niet geïnteresseerde persoon zou in die tijd niet in Spanje zijn geweest, een iets voorzichtiger waarnemer zou Malaga verlaten hebben voor de aankomst van de fascisten, en een Britse of Amerikaanse journalist zou met meer consideratie behandeld zijn. Het boek dat Koestler hierover schreef kent zeker opmerkelijke passages, maar daar staat tegenover dat het, nog afgezien van het fragmentarische karakter dat gebruikelijk is bij reportages, op sommige plaatsen bepaald onjuist is. In de gevangenisscènes roept Koestler met veel succes de nachtmerrie-achtige atmosfeer op waar hij, om zo te zeggen, patent op heeft, maar de rest van het boek is te veel gekleurd door de toenmalige orthodoxie van het Volksfront. Van een of twee passages zou je zelfs haast gaan denken dat ze speciaal uitgedokterd zijn met het oog op het streven van de Left Book Club. Koestler was in die tijd of althans tot kort daarvoor nog lid van de Communistische Partij, en de complexe politieke situatie van de Burgeroorlog maakte het voor elke communist onmogelijk om eerlijk over de interne strijd binnen de regering te schrijven. Vanaf 1933 en daarna heeft bijna de hele linkervleugel zich er aan bezondigd dat men anti-fascistisch wilde zijn zonder anti-totalitaristisch te zijn. Koestler wist dit al in 1937, maar hij voelde zich niet vrij om het ook te zeggen. Hij kwam veel dichter bij deze uitspraak - in feite deed hij die ook, hoewel hij daarvoor een masker opzette - in zijn volgende boek, The Gladiators, dat een jaar voor de oorlog werd uitgebracht en dat om de een of andere reden heel weinig aandacht kreeg.
The Gladiators is in verschillende opzichten een onbevredigend boek. Het gaat over Spartacus, de Thracische gladiator die een slavenopstand opzette in het Italië van rond 65 voor Christus, en elk boek over zo'n onderwerp is bij voorbaat al gehandicapped door de onvermijdelijke vergelijking met Salammbô. In deze tijd zou het niet mogelijk zijn om een boek als Salammbô te schrijven, ook al heb je het talent. Het geweldige van Salammbô, belangrijker nog dan al zijn fysieke details, is de uiterste meedogenloosheid van het boek. Flaubert kon zich in de ijzige wreedheid van de oudheid indenken omdat men in het midden van de negentiende eeuw daarvoor nog de geestelijke rust had. Men had de tijd om het verleden in te gaan. Tegenwoordig zijn het heden en de toekomst te angstaanjagend om er ook maar een ogenblik aan te kunnen ontsnappen, en als men zich al om het verleden bekommert dan is dat alleen maar om daarin moderne betekenissen te vinden. Koestler maakt van Spartacus een allegorische figuur, een primitieve versie van de proletarische dictator. Waar Flaubert in staat is geweest, door een niet aflatende inspanning van de verbeelding, om zijn lijfeigenen werkelijk voor-christelijk te laten zijn, daar is Spartacus een opgedirkt modern individu. Dit zou nog niet zo erg zijn geweest als Koestler zich maarten volle van de betekenis van zijn allegorie bewust was. Revoluties lopen altijd mis - dat is het hoofdthema. Maar op de vraag waarom ze mislopen laat Koestler het afweten, zijn onzekerheid sluipt het verhaal binnen en dit maakt de centrale figuren raadselachtig en onwerkelijk.
Een aantal jaren achtereen blijven de opstandige slaven onveranderlijk succesvol. Hun getal groeit aan tot honderdduizend, ze stropen grote delen van Zuid-ltalië af, ze verslaan de ene strafexpeditie na de andere, ze worden bondgenoot van de piraten die in die tijd de Middellandse Zee beheersten, en ten slotte gaan ze aan het werk om een eigen stad te bouwen, een stad die de naam ‘City of the Sun’ zal dragen. In deze stad zal elk menselijk wezen vrij en aan alle anderen gelijk zijn, en bovendien zal hij er gelukkig zijn: geen slavernij meer, geen honger, geen onrecht, geen afranselingen, geen executies. Het is de droom van de rechtvaardige maatschappij die de menselijke verbeelding onvermoeibaar en door alle tijden heen schijnt te achtervolgen, of deze nu het Koninkrijk der Hemelen of de klasseloze maatschappij genoemd wordt, of ook wanneer deze wordt gedacht als de Gouden Eeuw die eens, in een ver verleden, heeft bestaan en waaruit wij zijn gedegenereerd. Onnodig te zeggen dat de slaven er niet in zijn geslaagd dit tot stand te brengen. Zij hebben zich nog niet in een gemeenschap verenigd of hun manier van leven wordt al gekenmerkt door onrecht, zwaar werk en angst, net zo goed als in elke andere samenlevingsvorm. Zelfs het kruis, symbool van slavernij, moet opnieuw worden ingesteld voor de bestraffing van misdadigers. Het keerpunt wordt bereikt wanneer Spartacus zich genoodzaakt ziet om twintig van zijn oudste en meest getrouwe volgelingen aan het kruis te laten slaan. Vanaf dat moment is de City of the Sun verdoemd, de slaven raken onderling verdeeld, gaan uit elkaar en worden stuk voor stuk uitgeroeid - de laatste vijftienduizend man worden in één keer gevangen genomen en gekruisigd.
De grootste zwakte van dit verhaal is dat de motieven van Spartacus nergens duidelijk worden gemaakt. De Romeinse rechtsgeleerde Fulvius, die zich bij de opstand heeft aangesloten en optreedt als kroniekschrijver, vertelt het bekende verhaal van het dilemma van doel en middelen. Je kunt niets bereiken tenzij je bereid bent om macht uit te oefenen en list toe te passen, maar zodra je dat doet perverteer je je oorspronkelijke doelen. Spartacus wordt echter noch voorgesteld als een machtswellusteling noch, aan de andere kant, als een ziener. Hij wordt gedreven door een obscure macht die hij niet begrijpt, en hij verkeert vaak in twijfel of het niet beter zou zijn om het hele avontuur maar op te geven en naar Alexandrië te vluchten nu het nog kan. In elk geval is het zo dat de slavenrepubliek eerder wordt ondermijnd door hedonisme dan door machtsstrijd. De slaven zijn niet tevreden met hun vrijheid omdat ze nog steeds moeten werken, en de uiteindelijke ineenstorting vindt plaats doordat de meer roerige en onbeschaafde slaven, in hoofdzaak Galliërs en Duitsers, doorgaan met zich als dieven te gedragen ook nadat de republiek is ingesteld. Dit zou heel wel een getrouw verslag van de gebeurtenissen kunnen zijn - men weet natuurlijk niet zo erg veel over de slavenopstanden uit de oudheid - maar als Koestler de City of the Sun laat verwoesten omdat de Galliër Crixus niet van plundering en verkrachting weerhouden kan worden, dan is hij blijven steken in twijfel tussen allegorie en geschiedenis. Als Spartacus het prototype van de moderne revolutionair moet voorstellen - en zo is hij kennelijk bedoeld - dan zou hij op het verkeerde spoor geraakt moeten zijn door de onmogelijkheid om macht met gerechtigheid te verenigen. Maar zoals het nu is, is hij een vrijwel passief figuur die eerder wordt gemanipuleerd dan zelf te handelen, en bij tijden is hij zeker niet overtuigend. Het verhaal is gedeeltelijk mislukt doordat het centrale probleem van de
revolutie is vermeden of tenminste niet is opgelost.
In het volgende boek, Koestler's meesterwerk Darkness at Noon, wordt dit probleem opnieuw vermeden maar nu op een subtielere manier. Het verhaal wordt hierdoor nu echter niet bedorven, omdat het gaat over individuen en een psychologisch belang heeft. Het behandelt een moment uit een episode die maar al te bekend is. Darkness at Noon beschrijft de gevangenschap en dood van een bolsjewiek van het eerste uur, Rubashov, die, na eerst te hebben ontkend, uiteindelijk er toe overgaat misdaden te bekennen waarvan hij heel goed weet dat hij ze niet heeft begaan. De volwassenheid, de afwezigheid van verbazing of aan-de-kaak-stellerij, en ook de compassie en ironie waarmee het verhaal wordt verteld, wijzen allemaal op het voordeel van het vasteland te komen wanneer men een dergelijk thema behandelen wil. Waar een Engelse of Amerikaanse schrijver hier hooguit een polemische verhandeling van gemaakt zou kunnen hebben bereikt het boek nu de hoogte van een tragedie. Koestler heeft zijn materiaal volledig verwerkt en kan het nu behandelen op esthetisch niveau. Tegelijkertijd heeft zijn behandeling ook een politieke implicatie die hier nog niet zo overheerst maar die in latere boeken wel wat zal gaan storen.
Het hele boek concentreert zich uiteraard op deze ene vraag: waarom bekende Rubashov? Hij is niet schuldig - dat wil zeggen, hij heeft zich nergens schuldig aan gemaakt behalve dan aan die essentiële misdaad om niet zo gesteld te zijn op het Stalin-regime. Het concrete verraad waaraan hij zou hebben meegewerkt is volstrekt imaginair. Hij is niet eens gemarteld, of in elk geval niet zo heel erg. Hij wordt afgemat door eenzaamheid, kiespijn, gebrek aan tabak, felle lampen die in zijn ogen schijnen en een onophoudelijk verhoor, maar dat alles is op zichzelf niet voldoende om er een geharde revolutionair mee klein te krijgen. Eerder hebben de Nazi's hem
| |
| |
erger behandeld zonder dat dit toen zijn weerstand brak. De bekentenissen die de Russische staatsprocessen kunnen opleveren laten drie verklaringen toe:
1. | de beschuldigden waren schuldig; |
2. | ze werden gemarteld en misschien ook gechanteerd met dreigementen betreffende familie en vrienden; |
3. | ze werden bewogen door wanhoop, geestelijk faillissement en de gewoonte om loyaal te zijn aan de Partij. |
Mogelijkheid 1 wordt uitgesloten door de bedoeling die Koestler heeft met Darkness at Noon, en hoewel dit niet de plaats is om in te gaan op de Russische zuiveringen moet ik toch even kwijt dat de weinige betrouwbare gegevens die erover bestaan alle suggereren dat de processen van de bolsjewieken schijnvertoningen waren. Wanneer men dus aanneemt dat de beschuldigden onschuldig waren - in elk geval onschuldig aan die bepaalde dingen die ze bekenden - dan ligt mogelijkheid 2 het meest voor de hand. Koestler houdt het echter op mogelijkheid 3, de mogelijkheid die ook wordt aangenomen door de trotskist Boris Souvarine in zijn pamflet Cauchemar en U.R.S.S. Rubashov bekent uiteindelijk omdat hij geen reden meer ziet om het niet te doen. Rechtvaardigheid en objectieve waarheid zijn begrippen die al lang geen betekenis meer voor hem hebben. Tientallen jaren is hij niets anders geweest dan een voortbrengsel van de Partij, en wat de Partij nu van hem vraagt is dat hij misdaden bekent die niet bestaan. Aan het einde, hoewel hij er eerst wel voor moest worden getreiterd en verzwakt, voelt hij zich zelfs wel een klein beetje trots op zijn beslissing om te bekennen. Hij voelt zich superieur aan de ellendige tsaristische officier die in de aangrenzende cel zit en die met Rubashov kan praten door op de muur te kloppen. De tsaristische officier is geschokt als hij verneemt dat Rubashov van plan is om te capituleren. Zoals hij het ziet, vanuit zijn ‘bourgois’ gezichtspunt, behoort men voet bij stuk te houden, zelfs al is men bolsjewiek. Eer, zegt hij, bestaat in het doen van wat je denkt dat goed is. ‘Eer is een mooi ding maar je moet je er niet te druk om hoeven maken’, klopt Rubashov terug, en met een zekere voldoening bedenkt hij dat hij met zijn knijpbril klopt terwijl de ander, overblijfsel uit het verleden, zijn monocle gebruikt. Net als Bukharin kijkt Rubashov uit op een zwarte duisternis. Wat is er
daarbuiten, om wille van welke code, loyaliteit, notie van goed en kwaad zou hij de Partij kunnen trotseren en verdere marteling kunnen verduren? Hij is niet slechts alleen, hij is ook uitgehold. Hij heeft ergere misdaden begaan dan die welke hem nu ten laste wordt gelegd. Als geheim afgezant van de Partei in Nazi-Duitsland heeft hij zich bijvoorbeeld van ongehoorzame helpers ontdaan door ze aan de Gestapo te verraden. Het is vreemd, maar als hij al enige innerlijke kracht heeft waaruit hij zou kunnen putten, dan is het die van de herinnering aan zijn jongensjaren, als zoon van een landeigenaar. Wanneer hij dan van achteren wordt neergeschoten is het laatste dat hij zich herinnert de bladeren van de populieren op de bezitting van zijn vader. Rubashov behoort tot de oudere generatie van bolsjewieken die bij de zuiveringen grotendeels is uitgebannen. Hij heeft zin voor kunst en literatuur, en ook voor de wereld buiten Rusland. Hij staat in scherp contrast met Gletkin, de jonge G.P.U.-er die het verhoor leidt, een typisch partijmannetje dat zich nooit iets afvraagt en dat niet de minste scrupules heeft, een wandelende grammofoon. Anders dan voor deze Gletkin is voor Rubashov de Revolutie niet het begin van alles. Zijn geest was geen onbeschreven vel meer toen de Partij er bezit van nam. Zijn superioriteit ten opzichte van de ander is in laatste instantie terug te leiden tot zijn bourgois afkomst.
Ik denk niet dat men kan volhouden dat Darkness at Noon zomaar een verhaal is over de avonturen van een verzonnen individu. Het is duidelijk een politiek boek, het is gebaseerd op de geschiedenis en biedt een interpretatie van omstreden gebeurtenissen. Rubashov zou je Trotsky kunnen noemen en Bukharin Rakovsky of een ander betrekkelijk beschaafd figuur uit de kring bolsjewieken van het eerste uur. Als je over de Moskouse processen schrijft kun je niet om de vraag heen ‘Waarom hebben de beschuldigden bekend?’, en het antwoord is een politieke keuze. Koestler antwoordt, inderdaad: ‘Omdat deze mensen verpest waren door de Revolutie die ze dienden’, en daarmee komt hij in de buurt van de opvatting dat revoluties van nature slecht zijn. Als men aanneemt dat de beschuldigden van de Moskouse processen gedwongen werden om te bekennen door middel van een of andere vorm van terreur, dan zegt men immers niet meer dan dat een bepaald stel revolutionaire leiders van de goede weg is afgeraakt. De schuld ligt bij het individu, niet bij de situatie. Koestler's boek daarentegen impliceert dat Rubashov, als hij de macht had gehad, niets beter zou zijn geweest dan Gletkin, of liever: alleen maar beter in deze zin dat hij nog een gedeeltelijk pre-revolutionair voorkomen zou hebben. Revolutie, schijnt Koestler te zeggen, is een corrumperend proces. Als je werkelijk aan de Revolutie meedoet moet je wel eindigen als ofwel Rubashov of Gletkin. Maar het is niet alleen zo dat ‘macht corrumpeert’: de manieren om macht te verwerven doen dat ook. Om die reden leiden alle pogingen om de maatschappij met gewelddadige middelen te veroveren naar de kelders van de O.G.P.U., op dezelfde manier zoals Lenin naar Stalin leidt en zelf op Stalin zou zijn gaan lijken als hij langer was blijven leven.
Koestler zegt dit allemaal uiteraard niet expliciet, en misschien is hij er zich zelfs wel helemaal niet bewust van. Hij schrijft over duisternis, maar over een duisternis tijdens wat een klaarlichte dag had moeten zijn. Soms heeft hij ook het gevoel dat het allemaal anders had kunnen verlopen. De notie dat die of die ‘verraad’ heeft gepleegd, dat de zaak alleen maar mis is gelopen door individuele verdorvenheid vind je voortdurend terug in het denken van de linkervleugel. Later, in Arrival and Departure, sluit Koestler zich nog veel nauwer aan bij het anti-revolutionaire standpunt, maar tussen deze twee boeken in staat nog een ander boek, Scum of the Earth, een strikt autobiografisch werk dat slechts indirect betrekking heeft op de problematiek die in Darkness at Noon naar voren wordt gebracht. Overeenkomstig zijn levensstijl was Koestler bij het uitbreken van de oorlog in Frankrijk opgepakt en werd hij, als vreemdeling en bekend anti-fascist, prompt gearresteerd en ingesloten door de regering Daladier. De eerste negen maanden van de oorlog bracht hij grotendeels in een gevangenkamp door. Daarna, tijdens de ineenstorting van Frankrijk, ontsnapte hij en wist hij langs slinkse wegen naar Engeland te ontkomen waar hij als bondgenoot van de vijand opnieuw gevangen werd gezet. Ditmaal kwam hij echter snel vrij. Het boek is een waardevol stuk reportage, en samen met nog een paar andere stukken eerlijk proza die in de tijd van het grote debakel geschreven zijn vormt het een herinnering aan de diepte waarin de bourgois-democratie kan afglijden. Op dit ogenblik - Frankrijk is net bevrijd en de heksenjacht op collaborateurs is in volle gang - willen wij maar al te graag vergeten dat in 1940 verschillende waarnemers ter plaatse hebben opgemerkt dat ongeveer veertig procent van de Franse bevolking ofwel actief pro-Duitsland was ofwel volstrekt apathisch. Waarheidsgetrouwe oorlogsboeken zijn nooit
acceptabel voor mensen die zelf niet gevochten hebben, en Koestler's boek had dan ook niet zo'n goede ontvangst. Niemand komt er in dit boek goed vanaf: noch de bourgois politici, wier opvatting van een anti-fascistische oorlog neerkwam op het gevangen zetten van elke linksdenkende persoon die ze maar te pakken konden krijgen, noch de Franse communisten die deden wat ze konden om de Franse oorlogsinspanningen te saboteren en zo een pro-Nazi effect hadden, noch het gewone volk dat met evenveel gemak achter een charlatan als Doriot aanliep als achter verantwoordelijke leiders. Koestler neemt een paar ongelooflijke gesprekken op die hij had met mede-slachtoffers in het concentratiekamp en voegt daaraan toe dat hij, zomin als de meeste middleclass socialisten en communisten, ooit in contact was gekomen met het werkelijke proletariaat, alleen maar met de ontwikkelde minderheid. Hij trekt deze pessimistische conclusie: ‘Zonder ontwikkeling van de massa, geen sociale vooruitgang; zonder sociale vooruitgang, geen ontwikkeling van de massa.’ In Scum of the Earth houdt Koestler op het gewone volk te idealiseren. Hij heeft zich van het stalinisme afgekeerd, maar trotskist is hij ook niet. Hierdoor is het boek reëel verbonden met Arrival and Departure, waarin wat men gewoonlijk de revolutionaire visie noemt wordt opgegeven, misschien wel voorgoed.
Arrival and Departure is geen bevredigend boek. De pretentie dat het een roman zou zijn is wel erg doorzichtig; in feite is het een verhandeling met de bedoeling om te laten zien dat het revolutionaire geloof een rationalisatie is van neurotische impulsen. Met een wel heel krasse symmetrie begint en ein- | |
| |
digt het boek met dezelfde handeling: een sprong in een vreemd land. Een jonge ex-communist die uit Hongarije is ontsnapt stapt aan wal in Portugal waar hij in Britse dienst hoopt te treden, op dat moment de enige strijdmacht die tegen Duitsland vecht. Zijn enthousiasme wordt echter wat bekoeld door het feit dat het Britse consulaat niet in hem is geïnteresseerd en hem enkele maanden negeert, een periode waarin zijn geld op raakt en andere, meer uitgekookte vluchtelingen naar Amerika uitwijken.
Hij wordt achtereenvolgens in verzoeking gebracht door de Wereld in de gedaante van een Nazi-propagandist, het Vlees in de gedaante van een Frans meisje, en ten slotte, na een zenuwinstorting, door de Duivel in de gedaante van een psycho-analist. Deze laatste trekt uit hem het feit dat zijn revolutionaire elan niet gebaseerd is op enig werkelijk geloof in de historische noodzakelijkheid van revoluties maar op een ziekelijk schuldcomplex dat is voortgekomen uit een poging tijdens zijn vroege kinderjaren om zijn broertje, een baby nog, de ogen uit te steken. Tegen de tijd dat hij in de gelegenheid komt om zich bij de geallieerden aan te sluiten is hij alle reden om dat te willen kwijtgeraakt, en juist op het moment dat hij op het punt staat naar Amerika te vertrekken raakt hij opnieuw in de greep van zijn irrationele impulsen. Het is met hem eenvoudig zo gesteld dat hij niet meer met vechten kan ophouden. Als het boek eindigt zweeft hij aan een parachute boven het landschap van zijn geboorteland waar hij als geheim agent in Britse dienst gaat werken.
Als politieke uiteenzetting (en het boek is niet veel meer dan dat) is dit onvoldoende. Het is uiteraard in veel gevallen waar, en misschien zelfs wel in alle gevallen, dat revolutionaire activiteit voortkomt uit persoonlijke onaangepastheid. Zij die de maatschappij bestrijden zijn over het algemeen degenen die reden hebben om een afkeer van haar te hebben, terwijl gewone, gezonde mensen zich even weinig door geweld en illegaliteit voelen aangetrokken als door oorlog. De jonge Nazi in Arrival and Departure maakt de indringende opmerking dat je alleen al aan de lelijkheid van de vrouwen kunt zien dat er iets mis is met de linkse beweging. Maar dit raakt de socialistische zaak in laatste instantie niet. Acties hebben gevolgen, ongeacht hun motieven. De uiteindelijke motieven van Marx kunnen heel wel afgunst en wrok zijn geweest, maar dat bewijst nog niet dat zijn conclusies onjuist zijn. Door de held van Arrival and Departure zijn laatste beslissing te laten nemen vanuit het zuivere instinct om actie en gevaar niet uit de weg te gaan, laat Koestler hem lijden aan een plotseling verstandsverlies. Met een geschiedenis als de zijne achter zich zou hij in staat moeten zijn in te zien dat bepaalde dingen eenvoudig gedaan moeten worden, of onze redenen om ze te doen nu ‘goed’ zijn of ‘slecht’. De geschiedenis moet een zekere loop nemen, ook al moet zij in die loop gedwongen worden door neurotici. In Arrival and Departure worden de idolen van Peter de een na de ander aan de kant gezet. De Russische revolutie is gedegenereerd, Engeland, gesymboliseerd door de oude consul met de jichtige vingers is al niet veel beter, en het internationale klassebewuste proletariaat is een mythe. Maar de conclusie (omdat, in laatste instantie, Koestler en zijn held de oorlog ‘ondersteunen’) moet zijn dat je te bevrijden van Hitler nog steeds een doel is dat de moeite waard is,
een noodzakelijke schoonmaak waarbij persoonlijke motieven eigenlijk niet ter zake zijn.
Om een rationele politieke beslissing te nemen moet men een voorstelling van de toekomst hebben. Koestler lijkt er vooralsnog geen te hebben, of liever gezegd het lijkt alsof hij er twee heeft die elkaar opheffen. Als uiteindelijk doel gelooft hij in het paradijs op aarde, de ‘Sun State’ die de gladiatoren wilden vestigen en die al honderden jaren de verbeelding van socialisten, anarchisten en religieuze vrijdenkers achtervolgt. Maar zijn intelligentie zegt hem ook dat het paradijs op aarde telkens weer terugwijkt tot achter de horizon, en dat wat feitelijk voor ons ligt bestaat uit bloedvergieten, tirannie en gebrek. Onlangs beschreef hij zichzelf als een ‘korte termijn-pessimist’. Geen enkele soort verschrikking zal ons bespaard blijven, maar op de een of andere manier komt alles ten slotte goed. Deze visie wint waarschijnlijk veld onder denkende mensen: zij komt voort uit de zeer grote moeilijkheid die ontstaat wanneer men aan de ene kant het orthodoxe religieuze geloof overboord heeft gezet en men niet meer accepteert dat het leven op aarde inherent miserabel is, terwijl men zich tegelijkertijd realiseert dat het leefbaar maken van het leven een veel groter probleem is dan het tot kort geleden leek. Sinds ongeveer 1930 heeft de wereld geen enkele reden gegeven voor wat voor optimisme dan ook. Er is niets te verwachten dan een afgrond van leugens, haat, wreedheid en onwetendheid, en achter de huidige problemen schuilen nog veel grotere die nog maar net hun intrede doen in het Europese denken. Het is heel goed mogelijk dat de voornaamste problemen van de mensheid nooit zullen worden opgelost. Maar dat is tevens ondenkbaar! Wie zou het bestaan om naar de wereld van vandaag te kijken en bij zichzelf te zeggen: ‘zo zal het altijd zijn: zelfs over een miljoen jaren zal er nog geen merkbare verbetering bereikt zijn’? Op deze manier ontstaat hetquasi-mys-tieke geloof dat er voor het heden geen
remedie bestaat - elke politieke actie is zinloos - maar dat ergens in de ruimte en tijd het menselijke leven niet langer meer het ellendige, brute gegeven zal zijn dat het nu is.
De enige gemakkelijke uitweg is die van de religieuze gelovige, die dit leven enkel ziet als een voorbereiding op een volgend. Er zijn echter nog maar weinig denkende mensen die in een leven na de dood geloven, en hun aantal neemt waarschijnlijk nog af. De christelijke kerken zouden zich, wanneer hun economische basis zou wegvallen, waarschijnlijk niet in stand kunnen houden op grond van hun feitelijke merites. Het werkelijke probleem bestaat hierin hoe de religieuze instelling gered kan worden terwijl men de dood als eindpunt heeft geaccepteerd. De mens kan alleen maar dan gelukkig zijn wanneer hij niet aanneemt dat het doel van het leven erin bestaat gelukkig te zijn. Het is echter hoogst onwaarschijnlijk dat Koestler dit zou accepteren. Men ziet een duidelijk afgetekende hedonistische stroom in zijn werk, en het feit dat hij er niet in geslaagd is om, na het kappen met het stalinisme, een politieke stelling in te nemen is hiervan een gevolg.
De Russische revolutie, de centrale gebeurtenis in Koestler's leven, begon met hooggespannen verwachtingen. Men is het nu alweer vergeten, maar nog maar een kwart eeuw geleden vertrouwde men er in alle redelijkheid op dat de Russische revolutie zou uitlopen op Utopia. Dit is duidelijk niet gebeurd. Koestler is te zeer bij de tijd om dit niet te zien, en ook te gevoelig om zich niet het oorspronkelijke doel te herinneren. Bovendien kan hij, vanuit zijn continentaalse gezichtspunt, zaken als zuiveringen en massadeportaties zien zoals ze zijn en kijkt hij er niet naar door het verkeerde eind van de telescoop, zoals Shaw, of Laski. Daarom komt hij tot deze conclusie: dit is nu waar revoluties op uitlopen. Er zit niets anders op dan ‘korte termijn-pessimist’ te zijn, i.c. je buiten de politiek te houden, een soort oase te maken waarbinnen jij en je vrienden gezond kunnen blijven, en maar te hopen dat de zaken er over honderd jaar op de een of andere manier beter voor zullen staan. Hieraan ten grondslag ligt het hedonisme, wat hem er toe brengt om het paradijs op aarde als wenselijk te beschouwen. Maar misschien, of het nu wenselijk is of niet, is het wel niet mogelijk. Misschien is een zekere mate van lijden wel onlosmakelijk met het menselijk leven verbonden, misschien is de menselijke keuze wel altijd een keuze tussen verschillende kwaden, misschien zelfs is het doel van het socialisme wel niet om de wereld perfect te maken maar om haar wat beter te maken. Alle revoluties zijn mislukkingen, maar ze zijn niet allemaal dezelfde mislukking. Het is door zijn onwilligheid om dit te erkennen dat Koestler's denken tijdelijk op een doodlopend spoor is terecht gekomen en dat maakt dat Arrival and Departure een oppervlakkig boek lijkt in vergelijking met zijn vroegere werk.
(sept. 1944)
Vertaling: Thomas Rosenboom
|
|