Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
H. van Galen Last
| |
[pagina 60]
| |
het opsporen van feiten ten behoeve van komende generaties, zoals Orwell het zich voorstelde. Ook zijn meest overtuigde tegenstanders hebben erkend dat Montaigne tot de minst ijdele van de schrijvers behoorde. Het liet hem koud welke invloed zijn geschriften zouden uitoefenen. Het was hem liever dat een handvol lezers, goede verstaanders, zou begrijpen dat hij het uiterste had gedaan om zichzelf zonder idealisering aan hen toe te vertrouwen. Montaigne was iemand die zijn waarheid, niet zijn gelijk zocht. Wie een roman schrijft, staat in elk geval ook in relatie tot anderen. Maar zoals de vraag naar het ‘ik’ in het essay wel zal voeren - alweer, zie de Essais van Montaige - tot de vraag naar de verhouding tot de anderen, zo kan de roman, via de anderen, het inzicht van de schrijver in zichzelf vergroten. Van Montaigne tot Dostojewski en Nietzsche hebben het essay en de roman de figuren opgeleverd, van wie de zelfkennis door de modernste psychologie steeds hoger wordt aangeslagen. ‘You can't ignore Hitler, Mussolini, unemployment, aeroplanes and the radio; you can only pretend to do so, which means lopping off a large chunk of your consciousness’, schreef Orwell in 1936, naar aanleiding van Julien GreenGa naar eind3.. Alsof werkloosheid, kernwapens, de Derde Wereld en de televisie ook niet kunnen dienen om een schrijver tot politiek of economisch dilettantisme te verleiden. Het was goed dat Orwell indie tijd eraan herinnerde dat sindsdien het wereldgebeuren zich niet meer laat wegdenken uit ons leven. Maar het bewustzijn van de schrijver kan ook worden vernauwd door de bedoeling te zwijgen over wat politiek zonder veel betekenis is. De essayist schaamt er zich niet voor te bekennen wat hij niet weet. De romancier bedenkt de antwoorden voor wat hij niet kan kennen. De essayist en de romancier schrijven vanuit hun eigen onmacht. De onoplosbare problemen, in de eerste plaats ten aanzien van zichzelf, die het leven de schrijver stelt; het raadsel dat de geliefde voor hem vormt; het ongrijpbare in de relaties tussen mensen, tussen mens en tijd, mens en natuur; de onbegrijpelijke dood - dat lijken mij geschikter vertrekpunten voor de ware schrijver dan zijn wens invloed uit te oefenen. De man die zo'n afschuw had van pretentieus taalgebruik, van jargon en neologismen, maakt in zijn essays bij herhaling misbruik van de term ‘narcissism’. Maar zijn eigen beeld van het schrijverschap is aanzienlijk ‘narcistischer’, want veel meer afhankelijk van de toejuichingen van de wereld, dan dat van bijvoorbeeld Stendhal - van wie Orwell schrijft dat hij ‘zwelgt’ in zijn narcisme, al voegt hij er met enige verbazing aan toe: ‘without ever once giving offence’Ga naar eind4. (en aan zulke kleine correcties herkent men Orwells fameuze waarheidsliefde). In Why I write is weinig of niets te vinden van de innerlijke drijfveren van het schrijverschap. Er is niets intiems in het beeld dat Orwell van de schrijver geeft. Orwells schrijver heeft geen zintuig voor het onzichtbare. Orwells schrijver lijkt vooral op een auteur van tractaatjes. Behoefte aan het ‘understatement’? Discretie? Plagerij? Behoefte om het mysterie, het religieuze, de metafysica op een afstand te houden? Het heeft er allemaal zeker mee te maken. En toch geloof ik dat Orwell in Why I write tot op grote hoogte een betrouwbaar beeld van zijn eigen schrijverschap heeft gegeven. Het is het beeld van Orwell de didacticus en propagandist, de man die geloofde aan de mogelijkheid tot verbetering van de wereld. De onvermoeibare bestrijder van het onmiddellijk aanwijsbare kwaad, de genadeloze polemist. Zijn typisch Britse geloof in rangen en standen - wat niet in strijd is met zijn verlangen naar de afschaffing ervan - maakte hem eerder tot een sociologisch dan tot een psychologisch schrijver. Eerder tot een scherpzinnig verslaggever, een observator, dan tot een subtiel essayist, iemand gewend met ideeën om te gaan. Als romancier ontbrak het Orwell aan aandacht voor het raadselachtige in het andere individu. Als essayist was Orwell te weinig een schrijver van de dialoog, vooral met zichzelf - en het is die ‘eenstemmigheid’ die zijn essays zo vaak iets ongenuanceerds geeft. Orwells gezichtsveld wordt beperkt door zijn angst voor het onbekende. Door het vooroordeel zich te houden aan wat zichtbaar of tastbaar is, krijgen zijn essays al gauw iets prozaïsch. Hij is zowel te weinig ‘denker’ ala ‘dichter’. Zijn strijd tegen het cliché gaat samen met een naïviteit, een gebrek aan besef van het clichématige karakter van taal. En toch... Hoe komt het dat je je nu nog kunt voorstellen dat je, rond 1935 in Engeland, van hem zou kunnen hebben gezegd wat hij van Cyril Connolly schreef: ‘de enige boekbespreker die me niet misselijk maakt’? Het lag minder daaraan dat hij geen ‘vriendjespolitiek’ bedreef in zijn kritieken, dan aan het feit dat hij incorruptibel was in een belangrijker opzicht: hij, die van zijn vooroordelen geen geheim maakte, kon zich op beslissende momenten gewonnen geven, erkennen dat zijn vooroordelen ongelijk hadden (men denke aan zijn bewonderende stukken over Henry Miller). ‘Galsworthy was a bad writer’, schreef Orwell ook nogGa naar eind5., ‘and some inner trouble, sharpening his sensitiveness, nearly made him into a good one; his discontent healed itself, and he reverted to type.’ Dat is voortreffelijk opgemerkt en geeft aan hoe Orwell zelf gelukkig telkens en telkens weer het dorre schema verscheurde dat hij in Why I write had ontworpen. Gelukkig ook voor de schrijver die hij was, heelde ‘some inner trouble’ bij hem niet, integendeel, het groeide sterk tegen het eind van zijn leven. Hij was niet langer de gevangene van de schijnbare realiteit van deze wereld. Zijn gevoel voor de dubbelzinnigheden van het leven werd er door versterkt. Het is die ‘inner trouble’ - die je ook zijn grote gezondheid kunt noemen - die 1984 zijn grote kracht verleentGa naar eind6., meer dan zijn politieke inzichten. Niet dat ik deze zou willen onderschatten. Zo behoorde Orwell tot de eerste om te constateren dat het onbegrip van het ware karakter van de Sovjet-Unie een ‘weakness of all left-wing parties’Ga naar eind7. was. |