gewone, zwart-witte, afgetrokken Galsworthy-spul wat de norm is van de Engelse roman-dat lijkt alleen maarte bestaan voor vrouwen. Mannen lezen ofwel romans die je respectabel zou kunnen noemen, of detectives. Maar hun consumptie van detectives is ontstellend. Voor zover ik weet las een van onze ingeschrevenen meer dan een jaar lang vier of vijf detectives per week, nog afgezien van wat hij nog uit andere bibliotheken haalde. Wat me vooral heeft verbaasd was dat hij nooit een boek voor de tweede keer las. Het leek wel alsof die hele verschrikkelijke vloed van uitschot voor altijd in zijn geheugen was opgeslagen. (De bladzijden die hij elk jaar las zouden, volgens mijn berekening, zowat eenderde hectare beslaan.) Hij lette niet op titels of auteursnamen, maar hij hoefde een boek maar open te slaan of hij kon al zeggen of hij het ‘al gehad had’.
In een uitleenbibliotheek zie je de ware smaak van de mensen en niet de smaak die ze ophouden, en iets wat je dan werkelijk opvalt is hoe volledig de ‘klassieke’ Engelse schrijvers uit de gunst zijn geraakt. Het heeft eenvoudig geen enkele zin om Dickens, Thackeray, Jane Austen, Trollope enz. in een gewone uitleenbibliotheek op te nemen: niemand neemt ze mee. Alleen al bij het zien van een negentiende-eeuwse roman roepen de mensen ‘o, maar dat is wel wat oud’, om zich prompt uit de voeten te maken. Toch is het altijd tamelijk gemakkelijk om Dickens te verkopen, net zoals het ook altijd gemakkelijk is om Shakespeare te verkopen. Dickens is een van die schrijvers die iedereen ‘altijd van plan is’ om te gaan lezen en hij is, net als de bijbel, breed bekend uit de tweede hand. Men weet van horen zeggen dat Bill Sikes een inbreker was en dat meneer Micawber een kaal hoofd had, net zoals men van horen zeggen weet dat Mozes in een biezen mandje gevonden werd en ‘het achterste’ van De Heer heeft gezien. Een ander opmerkelijk feit is de toenemende impopulariteit van Amerikaanse boeken. En nog iets anders - uitgevers krijgen het hier om de twee of drie jaar steeds weer benauwd van - is de impopulariteit van verhalenbundels. Het type dat aan de bibliothecaris vraagt een boek voor hem uit te zoeken begint bijna altijd met te zeggen ‘maar ik wil geen korte verhalen’, of, zoals een Duitse klant van ons het placht uit te drukken, ‘ik hoef geen verhaaltjes’. Als je naar de reden hiervan vraagt leggen ze je soms uit dat het te vermoeiend is om bij elk verhaal weer aan een nieuwe groep personages te moeten wennen; ze houden er meer van om ‘helemaal in een boek te kruipen’, een boek dat na het eerste hoofdstuk geen verdere inspanning meer vergt.
Ik geloof echter dat de schrijvers hier meer schuld treft dan de lezers. De meeste korte verhalen, Engelse zowel als Amerikaanse, zijn volslagen levenloos en waardeloos, veel meer dan de meeste romans. De korte verhalen die werkelijk een verhaal zijn, zijn populair genoeg, vide D.H. Lawrence, wiens verhalenbundels even populair zijn als zijn romans.
Of ik een boekhandelaar de métier zou willen zijn? Over het geheel genomen - ondanks de vriendelijkheid van mijn patroon en enkele gelukkige dagen die ik in de winkel heb doorgebracht - nee.
Uitgaande van een goede ligging en een redelijk kapitaal zou elke ontwikkelde persoon in staat moeten zijn om zich met een boekwinkel van een bescheiden maar vast inkomen te verzekeren. Tenzij je je in de ‘zeldzame’ boeken begeeft is het geen moeilijke handel om te leren, en je begint al met een groot voordeel als je iets afweet van de inhoud van boeken. (De meeste boekhandelaren weten daar niets van af. Je krijgt een aardige indruk van ze als je eens kijkt naar de advertentierubrieken waarin ze om boeken vragen. Als je niet een advertentie ziet voor Boswell's Decline and Fall, dan is het er wel een voor The Mill on the Floss van T.S. Eliot.) Het is bovendien een menselijke handel die niet voorbij een zeker punt gevulgariseerd kan worden. De winkelconcerns kunnen ook nooit de kleine, onafhankelijke boekhandelaar verdringen zoals ze de kruidenier en de melkboer verdrongen hebben. Maarde werktijden zijn erg lang - ik werkte maar part-time, maar mijn patroon was er zeventig uur per week mee bezig, nog afgezien van de constante expedities buiten de openingstijden om boeken in te kopen - en het is een ongezond leven. In de regel is het 's winters vreselijk koud in een boekhandel, want als het te warm is beslaat de etalage en een boekhandelaar leeft van zijn etalage. En dan veroorzaken boeken meer en akeliger stof dan enig ander tot nu toe uitgevonden soort van voorwerpen, en de bovenkant van boeken is de favoriete plaats van bromvliegen om dood te gaan.
Maar de werkelijke reden dat ik niet voor mijn hele leven de boekhandel in zou willen is dat ik, toen ik er in zat, mijn liefde voor het boek verloor. Een boekhandelaar moet leugens vertellen over boeken, en dat maakt dat hij er een weerzin tegen krijgt; nog erger is het feit dat hij ze voortdurend moet afstoffen en er mee heen en weer moet slepen. Ik heb een tijd gehad dat ik echt van boeken hield - ik hield ervan om naar ze te kijken, van hun geur en om ze te voelen, in elk geval wanneer ze vijftig jaar of ouder waren. Ik had nergens zo'n plezier in als om op een dorpsveiling voor een piek een partij boeken te kopen. De beduimelde, onverwachte boeken die je in zo'n collectie tegenkomt hebben een heel eigen aroma: achttiende-eeuwse minor poets, dagbladschrijvers van vroeger, rare deeltjes van vergeten romans, gebonden afleveringen van damesbladen uit de zestiger jaren. Voor terloopse lectuur - in bad bijvoorbeeld, of 's avonds laat als je te moe bent om naar bed te gaan, of in het verloren kwartiertje voor de lunch - gaat er niets boven een oud nummer van Girl's Own Paper. Maar zodra ik in de boekwinkel begon te werken ben ik opgehouden met boeken kopen. Als je ze ziet in grote hoeveelheden, vijf- of tienduizend bij elkaar, dan worden boeken vervelend en maken ze je zelfs een beetje misselijk. Ik koop nog wel eens een boek, tegenwoordig, maar alleen als het een boek is dat ik wil lezen en nergens kan lenen, en ik koop nooit meer rommel. De zoete lucht van vergaand papier trekt me niet meer aan. Het doet me te zeer denken aan idiote klanten en dode bromvliegen.
(1936)
Vertaling: Thomas Rosenboom