heid en gereserveerdheid werden als deugden gezien, men moet nooit tonen wat men is, emoties worden onderdrukt (de passie wordt achter dikke muren uitgeleefd), conformiteit is van meer belang dan individualiteit (het Engelse individualisme uit zich in excentriciteit) - het bestaan achter een masker. Het is nauwelijks verwonderlijk dat de goedkope pers in Engeland geobsedeerd is door het privé, d.i. geheime leven van vooraanstaande figuren. Zelfs de buitengewone voorkeur van de literaire kritiek voor de biografie hangt hiermee samen. Er is iets afstotelijks in het voortdurende gegraaf in leven en verleden van kunstenaars dat dikwijls nauwelijks meer samenhangt met een poging het inzicht in het werk van het ‘slachtoffer’ te verdiepen.
Orwell heeft Eton nooit met de stelligheid afgewezen waarmee dat door sommige andere schrijvers is gedaan. Hij zou naar de school blijven terugzien met een mengeling van afkeer en respect. Afkeer vooral omdat hij zich opnieuw gevangen wist in een ijzeren hiërarchie: de bursalen bevonden zich in een positie van ondergeschiktheid.
In 1922 beëindigde Blair zijn studie in Eton, hij was negentien jaar oud. De school had een stempel op hem gedrukt waarvan hij zich niet of nauwelijks zou kunnen bevrijden. In The Road to Wigan Pier (hoofdstuk 9) zag Orwell terug naar de tijd dat Blair zeventien/achttien jaar oud was. Hij was een snob zoals alleen een public school die kan voorbrengen én een revolutionair. Hij had alle werken van Shaw, Wells en Galsworthy gelezen en deze schrijvers werden in die tijd nog beschouwd als ‘gevaarlijk’ progressief. Hij noemde zich socialist zonder te weten wat het socialisme inhield of zelfs maar te beseffen dat de ‘working class’ uit levende individuen bestond. Zijn ideeën waren aan boeken ontleend, zijn medeleven was gewekt door de lectuur van Jack Londons The People of the Abyss.
Blair ging niet naar de universiteit, maar koos een functie die in het eigen milieu van hem werd verwacht. Hij tekende voor de koloniale politie in Burma. Merkwaardige paradox: de jongeman die op school tot rebellie neigde, die zich tot de literatuur aangetrokken voelde, koos een positie als gezagshandhaver in een tijd dat het koloniaal bestuur door velen niet langer als vanzelfsprekend werd aanvaard.
De keuze is moeilijk te verklaren. Er moet een element van vlucht in die keuze hebben gelegen, de wil te ontsnappen aan een milieu dat hem in toenemende mate benauwde en teleurstelde. De koloniën boden een jongeman nog altijd een voorgevoel van avontuur, een wereld zoals die door Kipling was beschreven (romans die door Blair waren verslonden). Misschien zocht Blair het avontuur om wille van het avontuur, het stoïsch activisme dat talloze Britse auteurs naar de koloniën had gedreven.
De jaren in Burma vielen hem zwaar. De geslotenheid van de Engelse gemeenschap, het rasvooroordeel, de bekrompen instelling en het snobisme van de kolonialen, wekten een intense afkeer. De aard van het werk dat hem was opgedragen, de repressie van de inheemse bevolking, veroorzaakten schuldgevoelens bij hem. In 1927 keerde Blair naar Engeland terug en nam ontslag uit de koloniale dienst.
De Burmaanse jaren zijn beslissend geweest voor de loopbaan van Blair. In Burmese Days heeft Orwell in fictieve vorm verslag gedaan van een koloniale sfeer die hij diep was gaan haten.
Mr. Flory, de hoofdpersoon in deze roman, is in vele opzichten een zelfportret van Blair. Flory verafschuwt een systeem van onderdrukking waarvan hij deel uitmaakt. Zijn landgenoten vrezen slechts de autoriteit over de inheemse bevolking te verliezen en zijn bang dat de vervloekte geest van de democratie ook Burma zal doordringen. Zij beschouwen Flory als een Bolshie (een woord dat weer in het Engelse jargon is teruggekeerd) omdat zijn denkbeelden genuanceerder zijn dan de hunne en omdat hij begrip toont voor de gerechtvaardigde verlangens van de bevolking.
In die wereld van machtswellust, verveling en drankzucht (‘booze as the cement of empire’) was het individuele denken aan de strengste censuur onderhevig. ‘You are free to be a drunkard, an idler, a coward, a backbiter, a fornicator, but you are not free to think for yourself’ (hoofdstuk 5).
Flory trekt zich in zijn eigen wereld terug. Hij haat het systeem, maar mist de vrijheid (en de moed) van kritiek. Flory vlucht in de wereld van boeken (hoofdstuk 5):
‘So he had learned to live inwardly, in books and secret thoughts that could not be uttered... But it is a corrupting thing to live one's real life in secret. One should live with the stream of life, not against it.’
Flory's afkeer van het imperialistisch regime dwong hem tot ‘Innere Emigration’. Eric Blair zelf moet deze innerlijke ontwikkeling hebben doorgemaakt nadat hij begon te twijfelen aan de rechtvaardiging en rechtvaardigheid van het Brits regime in Burma. Hij ging verder. Ideeën begonnen zich te vormen - concrete plannen zelfs - om zich te bevrijden van een maatschappelijke orde die hij als verrot beschouwde en van het milieu waarop die orde steunde.
In The Road to Wigan Pier (hoofdstuk 8) heeft Orwell beschreven in welke geestestoestand Eric Blair uit Burma terugkeerde. Zijn hoofd was vol anarchistische ideeën en hij moest zich bevrijden van de schuld die op hem drukte. Vijf jaar lang had hij deel uitgemaakt van een regime van onderdrukking, om daarvoor te boeten zou hij het lot van de onderdrukte moeten delen. Zonder belangstelling voor socialisme of welke economische theorie dan ook, zocht hij het contact met zwervers en verschoppelingen. Zij waren slachtoffers van het systeem, net zozeer als de inheemsen van Burma dat waren.
Zijn tocht naar de sloppen was in detail voorbereid. De doelstelling van de queeste was deze: ‘how one could sell everything, give everything away, change one's name and start out with no money and nothing but the clothes one stood up in’. Het - irrationele - vermoeden was dat zodra hij tot in het diepste was afgedaald, hij zijn zuiverheid zou terugwinnen, ‘part of my guilt would drop from me’. In de verkenning van de afgrond, van de abyss, zou Blair voor het eerst van een pseudoniem gebruik maken: de zwerver Eric Blair tekende zijn naam als P.S. Burton.
Burtons eerste ervaring met de zelfkant vond plaats in Oost Londen, in het beruchte Limehouse, gelegen langs de Theems (thans een buurt van beter aanzien: woonplaats o.a. van David Owen, de leider van de sociaal-democraten). Een aspect van toneelspelerij is door Orwell in Wigan Pier zelf benadrukt:
‘It meant masquerading and I have no talent for acting... I got hold of the right kind of clothes and dirtied them in appropriate places... One evening, having made ready at a friend's house, I set out and wandered eastward till I landed up at a common lodging-house in Limehouse Causeway.’
Burton verbleef drie dagen in dat huis, wendde zich aan de levensomstandigheden om zich daarna ‘serieus’ op weg te begeven. In die smerige wereld - dat theater - van zwervers onderging Blair een gevoel van bevrijding en avontuur (slot van hoofdstuk 9).
Na de ervaringen in Burma en zijn schuld en schaamte voor de rol die Blair daar had gespeeld, moest hij zich van het eigen milieu ontdoen. Bewust zocht hij het vuil om zich te zuiveren, in verloedering zou hij zich vernieuwen, de onderdrukker moest lot en leven van de vertrapte delen. Maar het avontuur - het woord valt bijna terloops in de retrospectieve, selectieve en gerationaliseerde beschouwing van zijn wijze van handelen in die periode van zwerverschap - speelde stellig een rol voor een jongeman die, zonder politieke overtuiging of expliciet humanitaire beginselen, het schrijverschap ambieerde.
In die periode tussen de terugkomst uit Burma en de publikatie van Down and Out in Paris and London werd Blair innerlijk bewogen door twee vragen. Hoe kon hij zich bevrijden van een drukkend schuldgevoel? Hoe zou hij zich als schrijver kunnen manifesteren?
In The Road to Wigan Pier ligt alle nadruk op de eerste vraag - maar de tweede en kwellende vraag is door Orwell volkomen (bewust?) verwaarloosd. Het schrijverschap was zijn eigen zaak, zonder de wijdere politieke of morele implicaties die hem waren gaan bezighouden. In Wigan Pier heeft de auteur zorgvuldig en gestileerd het ‘ware’ licht willen werpen op zijn ontwikkeling van Blair naar Orwell: dat in het verslag het probleem van de creativiteit volledig is verdrukt, lijkt op zijn minst merkwaardig.
Zou het kunnen dat in de periode dat Orwell aan The Road to Wigan Pier werkte, hij heeft beseft dat de droom van het grote schrijverschap onvervuld zou blijven, dat hem de verbeeldingskracht tekortschoot? Zijn vriend en literair adviseur