bewust van de aspiraties van de Birmaanse nationalisten en begon hij zijn positie ‘als een radertje in de imperialistische machinerie’ te haten, waarop hij in 1927 zijn ontslag nam.
Zoals Orwell in Burmese Days schrijft, bestond daar in zijn tijd een muur van rascistische vooroordelen, die harder dan graniet tussen de Engelse en Birmaanse ambtenaren was opgetrokken. Maar deze muur was recent en nog maar een paar maanden oud toen de jonge Blair erop stuitte. Er kan geen twijfel over bestaan dat de Birmanen in het begin, al waren ze gebelgd over de Engelse overheersing, de Engelse ambtenaren als individuen wel mochten, en de Engelsen vonden op hun beurt het land en de bevolking aantrekkelijk; Kipling vertolkte in ‘Mandalay’ zuiver de mening van zijn tijdgenoten. Na een verblijf in de dichtbevolkte en droge landstreken van India, troffen ze in Birma een ‘groener en frisser land’ en na hun ervaringen met de strenge beperkingen van het kastenstelsel en de godsdienstige druk die Hindoes en Moslims op de Indiase samenleving uitoefenden, waren de Engelse ambtenaren verrast en verheugd over de open en bijna klassenloze aard van de Birmaanse samenleving met zijn eeuwenoude eerbied voor de waardigheid van het individu en de gelijkheid van alle mannen en vrouwen. Zelfs de trotse veroveraar van Ava, lord Dufferin, verheerlijkte, hoewel hij bij zijn staatsbezoek aan Mandalay in 1886 door de Birmanen met duistere blikken werd ontvangen, in een brief aan een vriend in Engeland de gratie, bekoorlijkheid en vrijheid van de Birmaanse vrouwen. Deze vroege Engelse ambtenaren gingen vrijelijk als sociaal gelijken met de Birmanen om. Ze leerden de Birmaanse taal en kwamen al spoedig tot begrip en waardering voor de Birmaanse zeden, gewoonten en opvattingen. Er vond zelfs een aantal huwelijken tussen Engelse ambtenaren en Birmaanse vrouwen plaats. Maar in de tijd van Blair was er een eind aan deze verbroedering gekomen, geen fatsoenlijke Birmaanse vrouw zou zich nog met een Engelse ambtenaar inlaten en de Engelse ambtenaren waren van hun kant niet in een vriendschap met Birmanen, mannen noch vrouwen,
geïnteresseerd. Zo waren er alleen nog schunnige verhoudingen mogelijk, zoals die in Burmese Days tussen de held en zijn dienstbode-maïtresse.
De reden voor deze veranderde houding van de Engelse ambtenaren ten opzichte van het Birmaanse volk was hun ergernis over het feit dat zo'n vriendelijk en eenvoudig volk het in zijn hoofd durfde halen van politieke vrijheid te dromen. De jonge Blair was het hier in 1922 zeer waarschijnlijk mee eens, maar niet de Orwell die in Burmese Days als volgt over de assistent-resident schrijft: ‘De heer Macgregor verstijfde bij het woord “nikker”, dat in India een negatieve klank heeft. Hij had geen vooroordelen jegens oosterlingen; integendeel, hij was dol op ze. Zolang hun maar geen vrijheid werd gegeven, vond hij hen het vriendelijkste volk ter wereld.’
Toen in 1885 als gevolg van de derde Engels-Birmaanse oorlog heel Birma onder Engelse heerschappij kwam, mochten de Birmanen, hoewel ze nog van de klap wankelden, verwachten dat hun land een protectoraat of een aparte kolonie met een eigen identiteit zou worden. Daarom waren ze ontsteld en voelden ze zich diep beledigd toen de Britten Birma tot een provincie van India maakten. In menig afgelegen dorp kwamen de eenvoudige boeren in opstand, hoewel ze, omdat ze slechts met zwaarden en stokken bewapend waren, makkelijk gepakt en opgehangen konden worden. Maar in de steden was de bevolking bereid de Engelse opvoeding en het Engelse liberalisme een kans te geven en ze stuurden hun zonen en dochters naar de regeringsscholen, vervolgens naar het Rangoon College en ten slotte naar de Inns of Court, waar ze tot advocaat werden opgeleid. Deze jonge advocaten kwamen met bewondering voor de Britse democratische instellingen terug naar Birma. Terwijl ze Engeland trouw bleven, hoopten ze met hun werk tenminste een kleine mate van politieke vrijheid te kunnen bewerkstelligen. Maar toen de Montagu- Chelmsford commissie werd benoemd, bleek dat Birma, hoewel het een provincie van India was, door de commissie buiten beschouwing zou worden gelaten. In hun wanhoop zonden de jonge Birmaanse liberalen ijlings een onofficiële delegatie naar Delhi. Edwin Montagu vermeldt in zijn verslag dat de Birmaanse afgevaardigden in hun kleurrijke kleding buitengewoon hoffelijk en charmant waren, maar hij adviseert niet dat het stelsel van hervormingen dat aan de rest van India wordt toegestaan ook voor Birma moet gelden. Dus toen het Parlement van Westminster de Indiase Regerings Wet van 1919 aannam, viel Birma er buiten.
In Birma stak een storm van protesten op, resulterend in een boycot van alle Engelse goederen. Jonge boeddhistische monniken betraden voor het eerst in de Birmaanse geschiedenis de politieke arena en liepen met kleine rottingen rond om iedereen die ze op het gebruik van Engelse produkten betrapten, een pak ransel te geven. Toen kreeg in 1920 het Rangoon College de status van een volwaardige universiteit. Op papier zou de nieuwe universiteit een internaat worden naar het voorbeeld van Oxford en Cambridge. Maar voor de nationalisten scheen de werkelijke bedoeling duidelijk: de regering was vastbesloten te voorkomen dat de Universiteit van Rangoon een tweede Calcutta zou worden met losgeslagen studenten die om politieke rechten en hervormingen roepen, en in plaats van de universiteit in de voorgenomen instelling te veranderen zou er geen liberaal onderwijs worden gegeven, maar zou de Birmaanse jeugd er discipline, gehoorzaamheid en trouw worden bijgebracht. Het gevolg was een staking door de studenten aan de nieuwe universiteit, die al spoedig op alle scholen oversloeg en tot een landelijke beweging voor politieke vrijheid uitgroeide. Er werden massaal studenten van verder onderwijs uitgesloten, ouders die toevallig in overheidsdienst waren, werden streng berispt wegens het niet in de hand houden van hun zonen en dochters, en de regering speelde zelfs met de gedachte de hulp van het leger in te roepen om de stakende studenten in de schoolbanken terug te drijven. Maar de nationalistische koorts hield onverminderd aan en de regering zag zich al spoedig gedwongen concessies te doen, alle uitsluitingen ongedaan te maken en de Universiteit Wet te wijzigen. De staking werd beëindigd, maar veel van de stakende leerlingen weigerden naar de regeringsscholen terug te gaan en voor hen werden in het hele land particuliere scholen, onder de naam Nationale Scholen, opgericht. Ook werd er een Nationale Universiteit gesticht, maar omdat de geldmiddelen
ontbraken om met de Universiteit van Rangoon te kunnen concurreren, kwijnde deze alweer snel weg.
In ‘Shooting an Elephant’ en Burmese Days beschrijft Orwell hoe de ‘grinnikende gele gezichten’ van jonge Birmaanse studenten iedere Engelsman spottend aankijken; de Engelse ambtenaren hebben de Birmaanse jongens en meisjes hun deelname aan de grote nationale staking van 1920 duidelijk nooit vergeven. In Burmese Days haat Ellis, een van de hoofdpersonen, alle gekleurde mensen, vooral de Birmanen. Op een dag passeert hij een groep Birmaanse jongens die hem naar het schijnt uitlachen en bespotten. Hij wordt kwaad, slaat een van de jongens met zijn wandelstok en brengt hem een verwonding toe die de jongen indirect blind maakt. De andere jongens gaan met keien en bakstenen tot de aanval over, maar Ellis ontsnapt in het heiligdom van zijn kantoor. Dit incident is gebaseerd op een persoonlijke ervaring van Blair. Het gebeurde in november 1924. Ik was een eerstejaarsstudent aan de Universiteit van Rangoon en Blair deed dienst in een klein stadje aan de andere kant van de rivier niet ver van Rangoon. Op een middag om een uur of vier toen het voorstadstation Pagoda Road krioelde van de schoolkinderen en studenten, kwam Blair de trap af om de trein naar het Mission Road station te nemen waar zich de exclusieve Gymkhana Club in de buurt bevond. Een van de jongens die met zijn vrienden aan het stoeien was, botste per ongeluk tegen de lange, magere Engelsman op, die een lelijke val van de trap maakte. Blair was woedend en hief de zware wandelstok die hij bij zich had op om de jongen op zijn hoofd te slaan, maar hij wist zich te beheersen en sloeg hem op zijn rug. De jongens protesteerden en een paar studenten, waaronder ook ik, omringden de kwade Engelsman. Al waren we dan studenten, veel ouder dan de schoolkinderen waren we niet, want de toelatingsleeftijd voor de universiteit was zestien. De trein reed binnen en Blair stapte in een eersteklascoupé. Maar anders dan in India zijn
eersteklaswagons nooit voor inlanders verboden en enkele van ons hadden eersteklaskaartjes. Het bekvechten tussen Blair en de studenten werd voortgezet. Gelukkig bereikte de trein zonder verdere ongelukken het Mission Road station en Blair stapte de trein uit. Hij moet vaak hebben nagedacht over de tragische gevolgen die het incident had kunnen hebben als hij zich niet had weten te beheersen. Blair dacht hierbij natuur-