| |
| |
| |
[Nummer 111]
Chris van der Heijden
George Orwell, bi(bli)ografische brokjes
Op 25 juni 1903 wordt er in Bengalen een jochie geboren. De ouders heten Richard Walmesley Blair en Ida Mabel Limouzin. Vader Blair is afkomstig uit een gezin van 12 kinderen en kreeg - misschien daarom - geen erg goede opleiding. Hij belandde op een miezerig plaatsje in The Service, zoals het administratief apparaat in India genoemd werd en wel als Sub-Deputy Opium Agent bij het departement voor opiumzaken. Dat was in 1875. Bijna 40 jaar later eindigde hij er zijn carrière met dezelfde functie, alleen zonder Sub-. Op 39-jarige leeftijd trouwde vader Blair met een meisje dat 18 jaar jonger was en geboren uit een Engelse moeder en een Franse vader.
Ongeveer een jaar nadat Eric geboren is, vertrekt de familie naar Engeland. Moeder Blair blijft er, vader keert naarzijn post in India terug. Zo'n scheiding - die afgezien van één onderbreking tot vlak voor de Eerste Wereldoorlog duurde - was heel normaal in het koloniale Engeland: je verdiende je geld ‘over there’, maar voedde je kinderen ‘at home’ op.
Ida Blair moet een ruimdenkende vrouw geweest zijn. Maar ook zij ontkomt niet aan de Victoriaanse dwang. De kinderen worden dan ook ‘goed’ en dus volgens het benepen normenstelsel opgevoed. Dat betekent in de eerste plaats doordringing van een sterk klassebewustzijn. Orwell zou er heel zijn leven tegen vechten. Natuurlijk krijgt hij ook alle bekende clichés op sexueel gebied mee.
Over Orwell en de Victoriaanse waarden' is nogal wat geschreven: heel zijn leven had hij een haat-liefde verhouding met zijn verleden, met de wereld die door de Boeren - en vooral Eerste Wereldoorlog kapotgeslagen was. Aan de ene kant verafschuwde hij die bekrompenheid. Maar aan de andere kant vond hij die ook heel veilig. Deze haat-liefde verhouding is ook een aspect van Orwell's ambivalente politieke opstelling: een conservatief aan de ene, een radicaal aan de andere kant. Hij zou het altijd blijven.
In september 1911 gaat Eric naar St. Cyprien, een privéschool in Eastbourne, aan de kust van Sussex. Ook over die school is al heel wat geschreven en gediscussieerd, vooral naar aanleiding van de herinneringen van Orwell er aan. Die herinneringen, postuum gepubliceerd onder de titel Such, such were the joys (vertaald in het George Orwell-deeltje van Privé-domein) zijn niet mals: St. Cyprian wordt erin afgeschilderd als een soort hel, vergelijkbaar met de wereld waarin Big Brother regeert. Maar Cyril Connolly is in Enemies of Promise, 30 jaar vóór de herinneringen van Orwell gepubliceerd, heel wat milder over St. Cyprien - dat bij hem overigens St. Wulfric heet. En anderen zijn zelfs uitgesproken positief over de school. Zijn Orwell's herinneringen nu fictie? Bewuste misvorming om een sfeer in het Victoriaanse Engeland aan de kaak te stellen? Of was Orwell in de loop van 40 jaar volwassen leven zo geobsedeerd door totalitaire systemen dat hij een milde vorm van autocratie gemakshalve ook maar in dergelijke termen beschreef? Of zou het tenslotte kunnen zijn dat Orwell er inderdaad meer geleden heeft dan de andere kinderen, omdat hij minder schoolgeld betaalde (de helft) en dus een lagere positie had?
Crick, de man die sinds enkele jaren bekend staat als de officiële biograaf van Orwell, eindigt zijn bespreking van deze discussie als volgt (George Orwell. A life. Ook in Penguin):
‘Het enige dat duidelijk is, is dat zijn geheugen hem op enkele punten in de steek liet. Tenminste als we ervan uitgaan dat hij literair naar de waarheid wilde schrijven. Maar ondanks dat is het stuk een briljante polemiek en die gaat niet alleen over het verleden’.
Een slotsom waar je niet zoveel verder mee komt!
Eric met zijn moeder, Ida Mabel Blair.
De gesprekken die hij als jongetje beluisterde (gaven hem de) indruk dat vrouwen niet van mannen hielden. Dat zij hen bekeken als lange, lelijke, riekende en belachelijke beesten, die vrouwen op alle mogelijke manieren mishandelden... Het was diep in zijn bewustzijn gedrongen - en het bleef er tot zijn 20ste - dat sexueel contact alleen voor de man plezierig is en niet voor de vrouw... Het beeld dat hij ervan had was van een man die een vrouw achterna zit, haar met geweld op de grond krijgt en er dan bovenop springt, zoals hij de haan vaak met de hen had zien doen (Bernard Crick).
‘Gewone’ mensen leken me als klein jongetje bijna onmenselijk. Bijna alle kinderen uit families als de onze dachten er zo over. Die mensen hadden grove gezichten, 'n afschuwelijk accent en beestachtige manieren; ze haatten iedereen die niet als zij waren; als ze ook maar even een mogelijkheid zagen, dan zouden ze je op een dierlijke wijze beledigen. Dat was ons beeld van hen en al was het onjuist, het was wel begrijpelijk. Want je moet niet vergeten dat er voor de oorlog veel meer open klasse-haat bestond dan nu... (The road to Wigan Pier).
| |
| |
Eric Blair en Jacintha en Prosper Buddicom.
Met een publicatie (zijn debuut) op 2 oktober 1914 in de Henley en South Oxfordshire Standard bewijst Orwell dat lang niet al zijn latere neigingen uit zijn jeugd te destilleren zijn. Hij schrijft een gedicht dat precies past in de stoere knapen romantiek waarmee de Eerste Wereldoorlog begon. ‘Awake Young Men of England’ heet het. Eric is dan 11 jaar oud.
Zijn vader was in 1912 met pensioen gegaan. In 1917 schrijft hij zich in bij het leger. Hij zou - aldus de familielegende - de oudste tweede luitenant in het Engelse leger zijn geweest. Als taak krijgt hij de bewaking over een stel ezels in Marseille.
Eric is een goede leerling op St. Cyprien. Daarom krijgt hij een plaatsje al een van de (70) King's Scholars op Eton. Over mEton heeft Orwell niet anders dan terloops geschreven en de biografie over hem tussen 1917 en 1921 is dan ook vooral samengesteld uit getuigenissen van anderen, zoals (opnieuw) Cyril Connolly, een oud-leraar en het buurmeisje Jacintha Buddicom, die een lieflijk boek schreef over de vacanties die Eric met haar en haar zusjes doorbracht. Een van de weinige dingen die van Eric op Eton bekend is, is zijn medewerking aan schoolblaadjes. In de biografieën over Orwell wordt daar nogal wat ophef van gemaakt, in de trant van: ‘zie je wel...’. Ook de talloze verhuizingen van de familie Blair in deze jaren komen daar aan bod, maarzonder dat daar conclusies aan verbonden worden.
Eric Blair (zie pijltje) op Eton.
Mijn ouders hadden drie kinderen en ik was de middelste, met voor en na me een leeftijdsverschil van vijf jaar. Mijn vader kende ik nauwelijks voor ik acht was. Dit was een van de redenen waarom ik me wat eenzaam voelde. Al gauw vertoonde ik onaangename hebbelijkheden die me mijn hele schooltijd lang inpopulair maakten. Zoals veel eenzame kinderen bedacht ik verhalen en hield gesprekken met fantasiefiguren... (Why I write).
‘Heb je een pak rammel gehad?’
‘Het deed helemaal geen pijn’, zei ik trots.
Flip had alles gehoord. Ze schreeuwde me onmiddellijk achterna. ‘Kom terug! Kom onmiddellijk terug. Wat zei je daar?’
‘Ik zei dat het geen pijn deed’, stamelde ik.
‘Hoe durf je zoiets te zeggen. Denk je dat je maar alles kunt zeggen. GA JE ONMIDDELLIJK OPNIEUW MELDEN!’
Deze keer sloeg Sambo er serieus op los. Hij bleef zo lang slaan dat het me verbaasde en bang maakte - het leek wel vijf minuten - en ten slotte brak de rijzweep. Het benen handvat vloog door de kamer.
‘Kijk nou eens, dat is jouw schuld’, zei hij razend... (Such, such were the joys).
AWAKE YOUNG MEN OF ENGLAND
Oh! give me the strength of the Lion
The wisdom of Reynard the Fox
And then I'll hurl troops at the Germans
And give them the hardest of knocks.
etc.
Ian Angus, die samen met Orwell's tweede vrouw de vier delen Essays and letters uitgaf, schrijft in de chronologie aan het eind van het eerste deel dat ‘Eric did not go to university’. Dat is waar maar ook een klein eufenisme. Eric spookte zo weinig uit op Eton dat hij gewoon geen beurs krijgt. En zonder beurs kan hij, gezien het matige pensioen van zijn vader, niet studeren. Eric kan dus niet naar de universiteit! Wat nu? Het is bekend: de keizerlijke politie in Birma. Crick vermeldt de reden van die keuze niet. Peter Stansky en William Abrahams, die twee boeken over de jonge Orwell schreven (The unknown Orwell en Orwell: the transformation) gaan er uitgebreider op in. In de eerste plaats was het volgens hen een wens van de vader. Tenslotte had hij ook in India gezeten. In de tweede plaats was
| |
| |
Birma voor Eric het verst denkbare tegendeel van St. Cyprian en Eton, van middle class England dus. Ver genoeg maar toch ook weer niet zó ver dat hij op onbekend terrein komt. Er zou overigens nog een derde reden voor Eric's keuze te geven zijn: de inspiratie van Kipling.
In oktober 1922 vaart Eric naar Birma. Hij komt er een maand later aan. Na een opleiding van negen maanden wordt hij de bush ingestuurd.
Wat er in die bush allemaal gebeurd is, is onderwerp van een hele bibliotheek, vergelijkbaar met ‘onze’ verhalen over Nederlands Indie. Orwell heeft over zijn belevenissen in India niet alleen een roman (Burmese days, vertaald o.d.t. De jaren in Birma), maar ook twee belangrijke essays geschreven. Het ene gaat over het neerschieten van een olifant, het tweede over het ophangen van een man. Beide zijn vertaald in het Orwell-deeltje van Privé-domein.
De ervaringen in Birma hebben Orwell ingrijpend gevormd: hij heeft er een diepe haat aan het imperialisme aan overgehouden. Ook heeft hij er geleerd om te leven met en te kijken naar mensen uit een andere culturele of sociale laag. Getuige de beschrijvingen in genoemde essays.
In 1927 keert Eric met verlof uit Birma terug. Hij besluit in Engeland te blijven en schrijver te worden. Volgens zijn vroegere buurmeisje Jacintha Buddicom was hij dat al vóór zijn vertrek naar Birma van plan. Maar komt hij er nu pas toe om zijn voornemen in praktijk te brengen.
Daartoe volgt Eric een van zijn andere literaire helden, Jack London en trekt East End in. Hij wordt tramper, zwerver. De eerste verhalen over dit leven ‘down and out’ heten ‘The spike’ (vgl. Privé-domein) en ‘Clink’.
In het voorjaar van 1928 gaat Eric naar Parijs, waar hij zijn leven als buitenstaander voortzet. Al is het wel zo dat er een tante in de buurt woont die hem in noodgevallen op kan vangen.
Op 6 oktober 1928 publiceert hij zijn eerste artikel als ‘professioneel schrijver’, zoals zijn biografen dat noemen. Het is een artikel over de censuur in Engeland en verschijnt in Monde (niet Le monde, zoals Crick zegt), het tijdschrift van Barbusse. Na dit officiële debuut volgt nog een handjevol artikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Gemakkelijk gaat het Eric niet.
Over zijn verblijf in Parijs heeft Orwell niet veel geschreven: een artikel in de trant van A hanging, pas na de oorlog opgetekend onder de titel ‘How the poor die’; en natuurlijk het magistrale Down and out in Paris and London, vertaald als Aan de grond in Londen en Parijs.
Over dit boek is eenzelfde discussie gevoerd als over Such, such, were the joys. Al verliep die discussie dan minder fel, want mensen die zich in polemieken mengen lopen nu eenmaal zelden in lompen op straat en zij zijn tenslotte de aangesprokenen in het boek. Die discussie draait om een misverstand: men wil - niet onbegrijpelijk - Orwell graag documentair lezen, zijn boek als een beschrijving van een werkelijkheid zien. Maar Orwell is een literator en gebruikt - afgezien van in zijn boek over Spanje - literaire procédés om belevenissen te beschrijven. Dat wil zeggen dat hij een veelheid van gebeurtenissen verdicht en in een fictionele tijdsduuren ruimte samenbrengt. En dat hij dit doet om een maximum aan effect te bereiken.
Eind 1929 keert Eric terug naar Londen. Hij weet daar ‘The spike’ in het tijdschrift Adelphi geplaatst te krijgen. Voor Adelphi verricht hij in deze jaren veel werk, ondermeer door het schrijven van recensies. Verder komt hij met wat lesgeven aan de kost.
Een klein jaar na zijn terugkeer uit Parijs voltooit Eric Down and out in Paris and London. Hij begint nu (eind 1930) met het schrijven van zijn herinneringen aan Birma.
Studenten van Eton aan het plezier maken op het strand bij Athene, zomervakantie 1919. Eric Blair geheel rechts.
De afstand naar de galg was ongeveer veertig meter. Ik keek naar de blote bruine rug van de gevangene die voor me uit liep. Hij liep wat moeizaam met zijn gebonden armen, maar heel stevig, met de deinende gang van de Indiër die nooit zijn knieën strekt. Bij elke stap gleden de spieren keurig op hun plaats, danste de haarlok op zijn schedel op en neer, drukten zijn voeten zich tegen het natte grint. En eenmaal, ondanks de mannen die hem bij de schouders vasthadden, stapte hij iets opzij om een plas te ontwijken die op het pad lag.
Het is vreemd, maar tot op dat moment had ik er nooit bij stilgestaan wat het betekent om een mens te vernietigen die gezond is en bij zijn volle bewustzijn. Toen ik de gevangene opzij zag stappen om de plas te ontwijken zag ik het geheim, het onzegbaar verkeerde van het afsnijden van een leven in volle bloei' (A hanging).
Toen hoorde ik een haastige stap achter me en voelde een tik op mijn arm. Het was de kleine Scotty, die ons hijgend achterna kwam rennen. Hij lachte vriendelijk, als een man die een verplichting nakomt. ‘Hier maat’, zei hij hartelijk. ‘Ik ben je nog een paar peuken schuldig. Je hebt me gisteren tabak gegeven. De beheeder heeft me m'n blikje peuken teruggegeven toen we d'r vanochtend uitgingen. Voor wat hoort wat - hier man’. En hij stopte me vier doorweekte, viezige peuken in de hand (The spike).
Je ontdekt het uiterst hachelijke van je zes franc per dag. Er hebben nare rampen plaats die je van voedsel beroven. Je hebt je laatste tachtig centime uitgegeven voor een liter melk die je bezig bent te koken op een spiritusbrander. Terwijl de melk kookt loopt er een wandluis op je onderarm; je tikt de wandluis met je nagel weg en plop! hij valt linea recta in de melk. Er zit niets anders op dan de melk weg te gooien en het dan maar zonder voedsel te stellen (Down and out in Paris and London).
Het is eind 1931 en Eric Blair is bijna 29 jaar. In de ogen van de buitenwacht is hij een mislukkeling, die zijn enige kans op succes (Birma) heeft laten liggen en nu voorbestemd is om slor- | |
| |
dig en zwervend langs de wegen te gaan.
Zowel Jonathan Cape als Faber & Faber (T.S. Eliot) wijzen uiteindelijk het manuscript van Down and out af. De laatste - het moet gezegd - met een vriendelijk briefje. Het is het voorjaar van 1932. Eric geeft het op, laat het manuscript, bij een vriendin en raadt haar aan het papier weg te gooien en de paperclips te houden. Een leuke anecdote, want natuurlijk geeft de vriendin het papier aan iemand die ervoor zorgt dat het boek toch verschijnt. Dat gebeurt in de laatste dagen van 1932.
Nu duikt er opnieuw iets op dat tot talloze speculaties en meningsverschillen aanleiding heeft gegeven. Eric Blair neemt namelijk een pseudoniem aan: George Orwell. Wat betekent dat? Wil hij een fictionele schrijver introduceren om zijn werkelijke belevenissen een ander tintje te geven? Is Blair zo ongelukkig met zichzelf dat hij een ander uitvindt om zijn plaats in te nemen? Enzovoort. Alles onzin. Eric is na al die afwijzingen en teleurstellingen onzeker geworden. Aan zijn agent schrijft hij: ‘Wat betreft een pseudoniem, de naam die ik als zwerver altijd gebruik in P.S. Burton. Maar als u denkt dat dit niet zo goed klinkt, wat dacht u dan van Kenneth Miles, George Orwell, H. Lewis Allways. Ik prefereer George Orwell’. Zo geschiedt. En toen Eric Blair dit pseudoniem eenmaal had, is hij het blijven gebruiken.
1933 besteedt George Orwell aan Burmese days. In december van het jaar sluit hij het manuscript af. Crick noemt het hoofdstuk waarin hij de jaren 1932-1934 beschrijft ‘Hard times and struggling up’. Zo is het ook: Orwell werkt zich kapot en ruïneert zijn gezondheid nog meer dan hij in Birma al gedaan had.
Down and out verkoopt niet slecht, maar ook niet goed genoeg om van te bestaan. Van de engelse editie worden er zo'n 3000 exemplaren verkocht; van de amerikaanse ongeveer de helft van dit aantal. Maar meer dan een paar honderd pond levert dit niet op. De recensies zijn niet slecht, integendeel. Al is aan de besprekingen wel te zien dat het boek enigszins buiten het gewone literaire patroon valt.
In 1934 begint Orwell A clergyman's daughter (De domineesdochter) te schrijven. Burmese days krijgt hij niet aan de man: men is te bang voor rechtsvervolging. Mede daarom verschijnt het boek uiteindelijk in New York, bij Harper. Hier was ook de amerikaanse versie van Down and out verschenen. Harper drukt 2000 exemplaren, maar heeft daar een half jaar later pas de helft van verkocht. Wat zoveel betekent als een flop.
Op het moment dat Burmese days verschijnt, voltooit Orwell A clergyman's daughter. Met een somber briefje stuurt hij het manuscript aan zijn agent: ‘het idee was wel goed, maar ik ben bang dat ik er een rotzooitje van gemaakt hen. Iets beters kan ik voorlopig echter niet voor elkaar krijgen’.
Kort hierna (het is oktober 1934) verhuist Orwell naar Pond- street, Hampstead, waar hij in een boekhandel werk vindt. Hierover gaan zijn Bookshop memories, voor het eerst gepubliceerd in 1936 (zie de vertaling indit nummer). Enkele maanden later begint hij Keep the aspidistra flying (Houd de Sanse- feria hoog) te schrijven. Aan de openingspassage van het boek is te zien waarmee Orwell zich op dat moment overdag bezighoudt.
In maart 1935 ontmoet Orwell zijn eerste vrouw, Eileen O'Shaughnessy. Eileen is twee jaar jonger dan Orwell, heeft engels in Oxford gestudeerd, enige tijd een type-kantoor beheerd en is op 29 jarige leeftijd naar de universiteit teruggegaan. Nu om psychologie te studeren.
Orwell blijft ondertussen problemen houden met het uitgeven van zijn boeken. Niet dat de uitgevers vinden dat hij geen talent heeft. Maar ze zijn bang voor rechtsvervolging, waar zowel Burmese days als A clergyman's daughter alle aanleiding toe geven. Uiteindelijk kan alles - met kleine wijzigingen - toch verschijnen. In juni 1935 de engelse editie van Burmese days, enkele maanden ná A clergyman's daughter. De amerikaanse editie van het laatstgenoemde boek verschijnt in maart van dit jaar.
Orwell woonde op nr. 6, Rue du Pot de Fer die hij veranderde in Rue du Coq d'Or in Down and out in Paris and London.
‘George! Hé, George! Zie je dat stuk daaro? Met dat blonde haar?’
‘Wat, die dunne daar? Ja. Wie's da?’
‘Dochter van de dominee. Juffer Hare. Maar, mot je hore. Wat denk je dat die twee jaar geleje uitgevrote hep? Nam de pote met een ouwe goser die d'r vader het kunne zijn. Ging 's effe lekker met 'm aan de kees in Parijs. Zou je ook niet zegge, hé, as je d'r zo bekijk’.
‘Ech waor?’
‘Toch is 't zo. Eerlijk. Het hep in alle krante gestaan. Maar hij gaf 'r wel na drie weken de bons. Nou en toen kwam ze weer thuis. Brutaal als de beeste. Leffie hè’.
Ja, er zou heel wat voor nodig zijn om daar weer bovenop te komen. Jarenlang, misschien wel tien jaar zouden ze op die manier over haar praten... (A clergyman's daughter)
De klok sloeg half drie. In het kleine kantoor achterin de boekhandel van mijnheer McKechnie lag Gordon - Gordon Com- stock, het laatste lid van de Comstock familie, 29 jaar oud en al behoorlijk door de motten aangevreten - over de tafel en duwde een pakje Player's met zijn duim open en dicht... (Keep the Aspidistra Flying).
| |
| |
Eind januari 1936 stopt Orwell met zijn werk in de boekhandel. Hij begint nu met het voorbereidend werk voor een boek dat Victor Gollanzc hem gevraagd heeft te schrijven: een boek over het leven van de mijnwerkers in Noord Engeland. Dit zou The road to Wigan Pier worden. Van zijn verblijf in Noord Engeland heeft Orwell een dagboek bijgehouden, dat de basis voor de studie vormt. Het staat in de Essays and letters.
Op 9 juni 1936 trouwt Orwell met Eileen. Iets meer dan een maand later breekt in Spanje de burgeroorlog uit. Orwell besluit ‘at some stage that winter’ (Crick) om naar Spanje te gaan. Maar hij is wel zo verstandig om eerst het manuscript van The road to Wigan Pier te voltooien. Dat gebeurt op 15 december. Ongeveer een week later is hij in Barcelona.
Je vraagt je af hoe Orwell het voor elkaar krijgt, maar ook over The road to Wigan Pier zijn felle discussies gevoerd. De reden is dit keer eenvoudig: door Victor Gollanzc en de zijnen werd (terecht) verondersteld dat Orwell zich verbonden voelde met de arbeiders, zoals een bepaalde groep mensen destijds genoemd werd. Maar ten onrechte dachten ze dat die loyaliteit ook de aanvaarding van alle clichés betekende, die na de Eerste Wereldoorlog ingang vonden. De kern van die clichés was een vorm van ‘sociaal exotisme’, waarbij de arbeider als een soort ‘goede wilde’ werd gezien die nog niet aangetast was door het kapitalistisch en zogenaamd beschaafd westelijk systeem (Ouvrièrisme, Arbeiderisme, the working class hero etc.). De kern van de discussie over Orwell's boek draaide om een uitspraak in het autobiografische tweede deel ervan: ‘the lower classes smell’. Orwell kwam er met andere woorden met het aangeleerde klassevooroordeel op de proppen. Dat werd hem niet in dank afgenomen. Want ook al wist iedereen dat hij hier iets juists zei (het werd inderdaad geleerd), je verwoordde dat niet. Door over het klassevooroordeel te schrijven werd Orwell ervan verdacht het ook te huldigen. Op het moment dat deze discussie gevoerd wordt, zit Orwell in Spanje. Hij ligt in de drek van de loopgraven zijn superioriteitsgevoelens uit te drukken terwijl de heren van links in hun Londense bureau's hun loyaliteit met het volk verkondigen.
Spanje is zoals voor velen ook voor Orwell een keerpunt. Crick eindigt zijn hoofstuk over Orwell's Spaanse belevenissen met de zin:
‘Na de Spaanse vuurproef en het schrijven van het boek daarover was Orwell zo'n beetje geworden tot wie hij zou zijn. De beslissende ervaringen had hij achter de rug. Zijn mooiste schrifturen, zijn beste essays lagen voor hem. Vanaf 1937 wist hij waar hij stond.’
Stansky en Abrahams eindigen hun tweedelige biografie terecht met Spanje. Een George Woodcock, die wellicht het beste boek in de Orwell-bibliotheek geschreven heeft (zie de vertaling in dit nummer) gaf dat een titel, die verwees naar een gedicht dat Orwell over Spanje schreef (The crystal spirit. A study of George Orwell, 1967. Penguin 1970).
De POUM militia bij de Lenin barakken in Barcelona, januari 1937. Orwell geheel links.
Orwell's eerste vrouw Eileen O'Shaugnessy. Zij trouwden in 1936.
Ik was 13 jaar toen ik eens in een trein zat die uit een stad kwam waar het markt was geweest. De derde klas was vol schapenen varkenshoeders, die hun beesten verkocht hadden. Iemand haalde een fles bier tevoorschijn en gaf hem rond; hij ging van mond naar mond, iedereen nam een teug. Ik kan de afschuw niet beschrijven die ik voelde toen die fles mijn richting op kwam. Ik was er zeker van dat ik zou braken als ik er na al die arbeidersmonden ook uit zou drinken. Maar aan de andere kant zou ik een aanbod niet durven weigeren uit angst dat ik ze zou beledigen. Zo zie je maar, burgerlijke kieskeurigheid werkt naar twee kanten (The road to Wigan Pier).
Zo kom je op het ware geheim van de klasseverschillen in het Westen, op de werkelijke reden waarom een Europeaan van burgerlijke komaf - ook al noemt hij zich communist - niet zonder grote moeite een arbeider als zijn gelijke kan zien. Het wordt in twee afschuwelijke woorden uitgedrukt. Woorden waarvoor mensen tegenwoordig slechts met huivering uitspreken, maar die in mijn jeugd te pas en te onpas gebezigd werden: arbeiders stinken. (The road to Wigan Pier).
Orwell weet na Spanje waar hij staat. Die duidelijkheid is ook te bespeuren in zijn geschriften van nu af. Waarneembaar is dit bijvoorbeeld in de ik-persoon die in Homage to Catalonia voorkomt. Een Ik met ogen, handen en een neus. Een andere
| |
| |
Ik dan de schemerige persoon die in de voorgaande boeken voorkomt. Fictie en essay worden van nu af duidelijk gescheiden.
In Spanje wordt Orwell bijna doodgeschoten. Het scheelt, zoals hij in Homage to Catalonia zegt, 'n haar: een kogel doorboort zijn keel op enkele millimeters van de hoofdslagader verwijderd. Dat gebeurt halverwege 1937. Een maand later ongeveer moet Orwell over de Spaanse grens vluchten, als verrader van de arbeidersklasse, een meeloper van het fascisme en wat al niet meer.
In juli is Orwell in Engeland terug. Daar begint hij zijn strijd over de Spaanse Burgeroorlog en tegen ‘gebonden links’ dat nog steeds in de communistische droom gelooft. Fervente tegenstanders zien in hem een echte fascist: niet alleen zegt hij dat arbeiders stinken, maar hij bestrijdt ook nog het communisme...
Ondertussen schrijft Orwell aan Homage to Catalonia, vertaald als Afscheid van Catalonië. Het boek is een essay en tevens een autobiografie. Het is het verslag van een teleurstelling, dat in de eerste plaats. Een teleurstelling over de breuk in het linkse front, over het verraad van de communisten aan het links ideaal. Crick beweert dat Orwell na Spanje een ‘politiek schrijver’ werd. Dat zou je kunnen zeggen, maar evengoed en wellicht beter kan het tegendeel beweerd worden: Homage to Catalonia is een haatverklaring aan de praktische politiek. Daardoor werd het ideaal verraden. Politiek bleek met macht te maken te hebben en Orwell weigerde dat voorlopig als een vaststaand gegeven te aanvaarden (in de oorlog zou hij daar tijdelijk op terugkomen). Dat maakt zijn gelijk niet minder, het geeft alleen aan dat hij nu voor het andere kamp kiest. Het kamp van de naïeven die zich een droom wensen te permitteren. Met die droom begint het boek en eindigt ook het essay dat Orwell tijdens de oorlog over Spanje schreef: over een broederschap tussen mensen over de grenzen van taal en sociale scheiding heen. Symbool van dit ideaal is de Italiaan die Orwell in Barcelona ontmoet en die hem in de Leninbarak de hand drukt. Aan hem wijdde hij later een gedicht.
Het is een belangrijk en boeiend probleem dat uit Orwell's teleurstelling voorkomt: Geist und Macht, idee en praktijk, ideologie en politiek. In het geval van Orwell is het vooral zo boeiend omdat hij wist dat een keuze voor het ideaal een halfslachtige keuze was: hij had tenslotte meegemaakt hoe idealisten als de aanhangers van Durruti aan het front kwamen met mooie woorden en zonder wapens. En hij was nuchter genoeg om het ontroerende maar zinloze hiervan in te zien.
1938 is een jaar vol ziektes. Orwell schrijft er over:
‘Door al die ziektes heb ik besloten om 1938 als een blanco jaar te tellen en het min of meervan de kalenderte schrappen. Maar ondertussen duiken de concentratiekampen op. En er is zoveel dat je zou willen doen...’.
Ziekte is ook af te lezen uit de Essays and Letters van Orwell: de nummers 111 tot 146 van de verzameling bevatten uitsluitend brieven en recensies.
In januari van dit jaar voltooit Orwell Homage to Catalonia, een boek dat door vele bewonderaars als zijn meesterwerk beschouwd wordt. Het verschijnt eind april, verkoopt slecht, maar is zeker bij nader inzien één van de bommen onder het wereldje van links geëngageerde intellectuelen, vergelijkbaar met het boekje dat Gide bij zijn terugkeer uit de Sovjet-Unie schreef.
Midden in die discussie wordt Orwell lid van de Independent Labour Party. Een belangrijke stap: hij kiest nu definitief voor links, maar voor het ‘andere links’ dat door tegenstanders smalend trotskistisch genoemd wordt. Orwell motiveert zijn keuze met een artikel dat in New Leader gepubliceerd wordt en in de Essays and letters nog te lezen is.
In september gaan George en Eileen naar Marokko. Orwell heeft warmte nodig. Ze blijven er tot maart 1939. In die maanden schrijft Orwell Coming up for air (Happend naar lucht). Over Marokko schrijft hij niet veel: een artikel met de titel ‘Mar- rakech’, gepubliceerd kerstmis 1939, is eigenlijk alles.
Het kwam er ongeveer op neer dat ik het gevoel had middenin een explosie te staan. Alles om me heen leek een luide klap en een verblindende lichtstraal. Ik voelde een ontzettende schok, geen pijn, alleen een hevige schok, zoals je van iets krijgt dat electrisch geladen is. Het gaf je een gevoel van onvoorstelbare zwakte, een gevoel van verslagen zijn en verschrompeld tot niets. De zandzakken voor me weken verder en verder. Ik verbeeld me dat je hetzelfde voelt als je door de bliksem getroffen wordt. Ik wist meteen dat ik geraakt was, maar omdat de klap en het licht niet echt leken dacht ik dat een geweer in mijn omgeving per ongeluk afgegaan was en me geraakt had. Dit alles gebeurde in een tijdsbestek van veel minder dan een seconde. Het volgende moment begonnen mijn knieën te knikken en ik viel. Mijn hoofd raakte de grond met een hevige bons... (Homage to Catalonia).
Orwell (staand met sigaret) bij het Aragon Front, 1937.
Orwell in Marrakech.
Ik geloof dat de ILP de enige partij is die als partij in staat kan zijn om het juiste standpunt in te nemen tegen een imperialistische oorlog of tegen het fascisme, als dat in engelse gedaante opduikt. Bovendien wordt de ILP door geen enkel financiële belangengroepering gesteund en uit verschillende hoeken systematisch vervolgd. Het is daarom duidelijk dat het iedere hulp hard nodig heeft, inclusief de mijne (Why I joined the Independent Labour Party).
1939 is voor Orwell, evenals voor zovele anderen, het jaar van de ondergang; het jaar van de machteloosheid en verslagen
| |
| |
woede. Zowel in de essays als in de biografie is dit goed te merken: Orwell werkt in de tuin, verzorgt zijn geiten, plant zijn aardappelen. Zijn ‘gouden land’, beschreven in 7984 en Coming up for air, is niet langer het paradijs aan het begin van alles, maar een toevluchtsoord, waar je heen kunt gaan als al het andere geëindigd is. Orwell leeft in een apocalyptische sfeer, die het uitbreken van de oorlog acuut maakt. Dit is bespeurbaar in het belangrijkste essay dat hij dit jaar schreef: Inside the whale heet het (en is vertaald in Privé-domein). De titel is een toespeling op de veilige plaats waar de profeet Jonas verbleef nadat de zee over hem heengeslagen was. Het essay is een hommage aan Henry Miller en een aanval op de jonge intellectuelen die meenden dat alle heil uit het Oosten kwam. Vooral de aanval op Auden en de zijnen heeft dit essay beroemd gemaakt.
Ook voor Orwell is het Nazi-Sovjet pact dat enkele dagen voor het uitbreken van de oorlog gesloten werd, het sein voor een koerswijziging: het wordt nu tijd om het slechte tegen het slechtere te verdedigen. Anders gezegd: pacifisme is mooi, maar soms niet beter dan oorlog. Om deze reden verlaat hij de Independent Labour Party. Zijn vijanden zouden zeggen: de koude oorlog friek begint ijswind te blazen. Het is een vrij plotselinge ommekeer. Want nog in juli 1939 publiceert Orwell een niet erg opvallend essay onder de opvallende titel ‘Not counting niggers’. Een van de laatste zinnen daarvan luidt: ‘Waarschijnlijk zal niets ons kunnen redden behalve de opkomst in een jaar of twee van een échte massa-partij die als eerste programmapunten het pacifisme en een rechtvaardige koloniale jurisdictie heeft’. Dat de oud politie-agent en voormalig Spanje strijder hier een pleidooi houdt voor een partij ‘that refuse(s) war’ tekent iets van de verwarring waarin Orwell na meerdere teleurstellingen verzeild is geraakt. Maar ongeveer een jaar later - augustus 1940- begint Orwell The Lion and the Unicorn te schrijven, een essay in drie delen (het eerste deel staat in Privé-domein). Na de prachtige eerste zin (‘Terwijl ik dit schrijf vliegen buitengewoon beschaafde wezens boven mijn hoofd; ze proberen me te doden’) volgt een liefdesverklaring aan Engeland en daarmee een pleidooi voor verzet tegen de vijand. Dit essay is echter nog iets meer dan een hommage aan het ‘onsterfelijk dier’ Engeland: het is tevens een pleidooi voor een revolutie binnen de grenzen van de democratie. Orwell gaat zelfs zover dat hij beweert dat de oorlog niet gewonnen kan worden als de revolutie niet slaagt en dat - een wat onengelse vorm van dialectiek - de revolutie niet kan slagen als de oorlog niet gewonnen wordt. Toch blijft die revolutie vaag. Orwell trekt zich terug op een
schijnbaar zwaktebod: ‘Behave decently’. Orwell's revolutie is geen revolutie van de barricaden, maar een pleidooi voor een ontwikkeling, gehouden door een conservatief of in ieder geval uiterst gematigd mens die zijn ogen openhoudt.
Dit ‘Behave decently’ staat gelijk met een volledige aanvaarding van de bestaande democratische staatsvorm. Volledig maar geenszins kritiekloos. De democratie als minimum, niet als maximum, zouden de in Ter Braak-geschoolden zeggen. En daarmee een verwerping van iedere maatschappijvorm die menselijke waardigheid onmogelijk maakt. Orwell's totalitarisme these is geboren.
De vergelijking Ter Braak-Orwell dringt zich op. In ideeën kwamen ze op een bepaald moment zeker sterk overeen. Maar er is een groot verschil, dat blijkt op het moment dat de oorlog uitbreekt. Ter Braak meende dat het laatste stukje menselijke waardigheid in de dood schuilde. Orwell is een ander type. Hij had tussen de trampers, mijnwerkers en Spanje strijders geleefd. Hij is het type dat iemand een stomp op zijn neus kan verkopen. Vandaar: ‘Arm the people... The rifle hanging on the wall of the working class flat or labourer's cottage is the symbol of democracy... It is our job to see that it stays there...’. Orwell sluit zich aan bij de Home Guard, een soort burgerwacht en is er uiterst actief. Een tijdlang vormde hij met enkele anderen, waaronder Sebastian Haffner, zelfs een War Aims Group.
Van de 4 delen Essays and Letters van Orwell gaan er drie over de jaren tussen 1940 en 1950 en slechts één over de periode 1920-1940. Dit is begrijpelijk. Vanaf 1940 is Orwell als schrijver min of meer gevestigd. Hij publiceert nu geregeld in Horizon, het invloedrijke blad dat Cyril Connolly onder zijn hoede had.
Voor de oorlog en vooral voor de Boerenoorlog was het het hele jaar door zomer. Ik ben me er heel goed van bewust dat dit een waanidee is. Ik probeer u alleen maar te vertellen hoe alles bij me terugkeert. Wanneer ik mijn ogen dichtdoe en aan Lower Binfield denk op ieder tijdstip voor mijn - zeg - achtste levensjaar, dan herinner ik me altijd zomers weer. Dan zie ik het marktplein gedurende etenstijd, met een wat slaperige, stoffige stilte over alles heen en het paard van de vrachtrijder met zijn neus diep in zijn voederzak, tevreden knabbelend. Of het is een hete namiddag op de grote, groene en rijke weiden om het stadje of omstreeks de schemering op het weggetje achter de volkstuintjes, waar een geur van pijptabak en avond- bloemen door de heg zweeft (Coming up for air).
Plotseling stond hij op kort, verend gras, op een zomeravond toen de schuinvallende zonnestralen de grond vergulden. Het landschap waarnaar hij keek keerde zo dikwijls in zijn dromen weer, dat hij er nooit helemaal zeker van was of hij het al dan niet in de werkelijke wereld had aanschouwd. Wanneer hij er bewust aan dacht, gaf hij het de naam van Gouden Land. Het was een oude weide vol konijnenholen, met een voetpad er dwars doorheen en hier en daar een molshoop. In de ongelijke heg aan de overkant van het veld deinde de takken der olmen heel zachtjes in het koeltje... (1984)
Bijna al de belangrijke dichters van de jaren ‘30 behoorden tot de “zachtgekookte” en vrijgevochten middenklasse en waren bovendien te jong om diepgaande herinneringen te hebben aan de Eerste Wereldoorlog. Voor dat soort mensen liggen zuiveringen, geheime politie, standrechtelijke executies, gevangenschap zonder vorm van proces enzovoort te ver van hun bed om afschrikwekkend te kunnen zijn. Zij kunnen het totalitarisme slikken, precies omdat ze alleen maar met het liberalisme ervaring hebben’. (Inside the whale).
Deze oorlog zal, tenzij we worden verslagen, de meeste klasseprivileges uitwissen. Er zijn iedere dag minder mensen die willen dat ze blijven voortbestaan. Maar we behoeven niet bang te zijn dat het leven in Engeland zijn eigenaardige boeket zal verliezen als het patroon verandert... De vriendelijkheid, de hypocrisie, de onnadenkendheid, de eerbied voor de wet en de afschuw voor uniformen zullen blijven bestaan, samen met de niervetpasteien en de nevelige luchten.
Er is een zeer grote ramp voor nodig, bijvoorbeeld een langdurige bezetting door een vijand, om een nationale cultuur te vernietigen. De Effectenbeurs zal worden afgebroken, de ploeg met paarden zal plaatsmaken voor de tractor, de landhuizen zullen vacantiekampen voor kinderen worden, de sportwedstrijden tussen Eton en Harrow zullen in vergetelheid raken, maar Engeland zal toch Engeland blijven, een onsterfelijk dier dat zich uitstrekt in verleden en toekomst en net als alle levende dingen de kracht heeft om te veranderen in iets onherkenbaars en toch gelijk te blijven (The Lion and the Unicorn I: England your England).
| |
| |
En ook in andere bladen duikt zijn naam geregeld op. Na 1940 is er met andere woorden veel meer van hem bekend dan in de jaren daarvoor. Toch is dit jammer, want Orwell's ‘grote tijd’ lag vóór de oorlog. Op zijn twee bestsellers, Animal Farm en 1984, na schreef hij al zijn romans in de jaren '30 en dateren ook zijn belangrijkste essays uit die periode. Natuurlijk, na 1940 schrijft hij The Lion and the Unicom nog; het essay over Burnham en de revolutie van de managars, dat zo curciaal is voor een goed begrip van 1984; het verhaal over Gullivers Travels en de herinneringen aan de Prep school. Maar zijn denkwereld is op dat moment gevormd: het nieuwe bestaat uit een uitdieping van het oude.
Orwell had niet alleen het uiterlijk van een martelaar, ook zijn loopbaan rechtvaardigt die twijfelachtige erenaam. Hij is in 1940 dan wel zogenaamd ‘gevestigd’, maar dat wil nog niet zeggen dat de lange periode van financiële zorgen voorbij is. Het blijft sappelen, temeer omdat het leven van een free-lancer in oorlogstijd blijkbaar extra moeilijk is. Hier komt nog bij dat Orwell zich graag voor zijn land in wil zetten, maar medisch te zwak bevonden wordt. Een zoveelste teleurstelling.
Naast Connolly's Horizon krijgt ook Tribune vanaf 1940 regelmatig bijdragen van Orwell. In mei 1940 gaat hij ook voor Time and Tide werken, een wat zouteloos blad volgens Crick, dat ‘voor niemand schreef’. In de Essays and Letters is dat ook te zien: er staan nauwelijks artikelen in die in dit tijdschrift gepubliceerd werden. Vanaf januari 1941 levert Orwell ook geregeld bijdragen aan de Partisan Review, het invloedrijke Amerikaanse tijdschrift onder redactie van mensen als Philp Rahv en Lionel Trilling. Voor Partisan Review schreef Orwell zogenaamde ‘London letters’, brieven waarin hij vertelde over de Engelse hoofdstad in oorlogstijds. De apocalyptische sfeer is in de eerste brief goed te merken, al wordt hij gedomineerd door een soort ‘hoop van de wanhoop’: we leven ‘als dieren die de toekomst niet kunnen voorzien zolang er een beetje voedsel en een plaatsje onder de zon is’.
Halverwege 1941 gaat Orwell voor de BBC werken. Veel meer dan enkele foto's en een sporadische tekst is hiervan niet overgebleven. Op die foto's staat onveranderlijk een knots van een microfoon afgebeeld en daaromheen een groepje mensen. Tussen hen een afwezig glimlachende George Orwell... ‘Het was voornamelijk oorlogswerk’, zegt Crick over de BBC-activi- teiten. ‘Dichtbij de propaganda’. Veel invloed zal die propaganda niet gehad hebben, want Orwell was aangesloten bij de sectie die programma's voor India moest verzorgen. En een onderzoek, gehouden tijdens de oorlog, wees uit dat de uitzending op een tijdstip plaatsvindt dat niemand luisterde; dat de straling te zwak was; en dat de potentiële luisteraars geen toestel bezaten. Orwell krijgt langzaam in de gaten dat dit zo is. In zijn afscheidsbrief aan de BBC zegt hij dan ook, dat hij het zonde vindt om zijn energie en het geld van de BBC te verspillen. We zijn dan wel in september 1943. De twee tussenliggende jaren hebben weinig opgeleverd. In totaal drie essays, die de moeite van het herlezen waard zijn: ‘The art of Donald McGill,’ over de gelijknamige karikaturist (opgenomen in Pri- vé-domein); het retrospectief over de Spaanse Burgeroorlog; èn een essay over poëzie en de microfoon. Een schrale oogst!
Vlak nadat hij zijn baan bij de BBC opgezegd heeft, begint Orwell voor Tribune te werken, de Labourkrant die in het midden van de jaren '30 tegelijk met de Left Book Club opgericht was. Hij wordt er literair redacteur, een baantje waarvoor hij naar eigen zeggen maar matig geschikt is. Het valt hem vooral moeilijk om ongevraagde manuscripten terug te zenden. Anecdotes vertellen dat hij in zo'n geval soms wat geld in de enveloppe deed. ‘Het is de vraag’, zo schreef hij, ‘of je iemand met een lange ervaring als free-lance journalist een rubriek moet laten beheren. Het is zoiets als een veroordeelde uit de cel halen en tot gevangenisdirecteur benoemen’.
Iets meer dan een maand na de indiensttreding bij Tribune begint Orwell met de column die hem beroemd zou maken bij diegenen die hem nog niet kenden. ‘As I please’ noemt hij die stukjes. Voor sommige oude rotten in de Engelse arbeidersbeweging is Orwell - aldus Crick - altijd nog de schrijver van die columns. Veeleer dan de bestseller-auteur van Animal Farm en 1984.
April 1940.
Ik breng graag ervaren meisjes naar huis.
Maar ik ben niet ervaren.
Je bent ook nog niet thuis.
Rechter: ‘U draait eromheen, mijnheer. Hebt u wel of niet met deze vrouw geslapen?’
Gedaagde in echtscheidingsproces: ‘Ik heb geen oog dichtgedaan, edelachtbare.’
Een hele categorie van humor die tot omstreeks 1800 een integraal onderdeel van onze literatuur vormde, is geslonken tot deze slecht getekende kaarten, die op de grens van onwettigheid voortleven in de etalages van goedkope kantoorboekhandels. Het hoekje van het mensenhart waaraan zij uitdrukking geven zou zich gemakkelijk in ergere vormen kunnen manifesteren, en wat mij betreft: ik zou het jammer vinden als ze verdwenen (The art of Donald McGill).
| |
| |
Bijna tegelijk met zijn nieuwe baan begint Orwell weer te schrijven. Dit werd Animal Farm en een bestseller. ‘Animal Farm was het eerste boek waarin ik geheel bewust probeerde om politieke en artistieke doeleinden tot één geheel te maken’, zou Orwell er zelf over zeggen. Hij voltooit het boekje in februari 1944. Het zou echter nog 11/2 jaar duren, voordat het verscheen. Alle uitgevers erkenden de kwaliteit ervan, maar niemand durfde het uit te geven uit angst de ò zo gevoelige Russen-bondgenoten te beledigen.
De belangrijkste gebeurtenis in 1944 is voor Orwell de adoptie van een zoon, Richard genaamd. Foto's uit de laatste jaren van zijn leven tonen hem keer op keer met het jochie op zijn arm. Talloze uitspraken wijzen erop dat Orwell - een man voor wie het werk boven alles ging - verzot is op het kind. Zeer waarschijnlijk heeft dit iets te maken met de dood van Eileen aan het eind van de oorlog. Alleen het kind bond hem nog aan iets. Bovendien: na alle teleurstellingen en in al zijn pessimisme is dit kind - met zijn beesten - het enige dat hem nog enige vrolijkheid verschaft.
Orwell en zijn zoon Richard in Cononbury.
In de tweede maand van 1945 geeft Orwell zijn baan bij Tribune op. Hij reist niet lang hierna naar Frankrijk als oorlogscorrespondent voor The Observer. In Parijs ontmoet hij ondermeer Hemingway en Ayer. In Keulen krijgt hij niet lang hierna het bericht van de dood van Eileen, gestorven onder verdoving tijdens een operatie. Orwell zou er - aldus de verhalen - vrij laconiek op gereageerd hebben. Waarschijnlijker is dat hij na al zijn ervaringen met de dood gewoon zijn verdriet voor zichzelf hield.
De dood van Eileen brengt Orwell korte tijd terug in Engeland. Daarna gaat hij weer terug naar Parijs.
De karikaturen van Donald McGill.
Barnhill, Orwell's huis op het eiland Jura.
Enkele maanden later wordt Animal Farm gepubliceerd. De reacties zijn juichend, de verkoop nog beter. Bij die reacties zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Ze zijn - hoe lovend ook - zeker niet alle een compliment voor de schrijver. Vooral diegenen die de achtergrond van Orwell niet kennen, lezen het als een literair-satirisch tractaat van antirevolutionaire strekking. Dat in dit boek, net als in 1984, daarentegen hoop in het socialisme uitgesproken werd, komt bij vooral Amerikaanse recensenten niet op. Animal Farm is een waarschuwing
| |
| |
voor tendensen in het socialisme; geen literair pamflet tegen het socialisme. Daarom ook wordt het boek in de linkse pers negatief ontvangen. Orwell is en was een buitenstaander. Dat wordt en werd hem niet in dank afgenomen.
Met de publicatie van Animal Farm wordt Orwell beroemd en betrekkelijk welvarend. Zijn leven is er echter nog steeds niet veel aangenamer op geworden: hij leeft alleen met zijn zoontje en een hulp. Ook met zijn gezondheid blijft het kwakkelen.
De financiële onafhankelijkheid geeft Orwell de mogelijkheid een lang gekoesterde droom in vervulling te brengen. Hij verdwijnt uit het drukke stadsleventje en trekt zich terug op het platteland en wel op het eiland Jura in de Hebriden. Bij nader inzien zou dit een onbewuste poging tot zelfmoord zijn: na alle barre ervaringen tussen Birma en de Tweede Wereldoorlog doet de kou en het gebrek aan comfort in Schotland hem de das om. Nog niet meteen, maar wel spoedig.
Orwell merkt nu zelf ook wel dat het hem niet goed gaat. Tot nu toe was hij altijd eigenwijs geweest waar het zijn gezondheid betrof. Maar vanaf april 1946 neemt hij een lange tijd rust.
In augustus van dit jaar begint hij aan het boek dat zijn laatste zal blijken te zijn. ‘Not his last will and testament’, zoals Crick in een lezing eens zei, ‘but just the last book the poor fellow happened to write before the poor fellow happened to die’. Een zin om in te lijsten! Ongeveer een jaar later sluit Orwell de eerste versie van het manuscript af. Ongeveer tegelijkertijd schrijft hij zijn herinneringen aan de Prep school, Such such were the joys.
Orwell komt tijdens zijn verblijf op Jura slechts zo nu en dan in Londen. Het leven op de Hebriden valt om nog een andere reden dan de kou niet mee: aanhoudend zijn er mensen over de vloer en dat moet Orwell in zijn zelfgekozen isolement behoorlijk gestoord hebben.
Vlak voor kerstmis 1947 belandt hij in een ziekenhuis bij Glasgow. Hij blijft er meer dan een half jaar. Van publiceren is natuurlijk nauwelijks meer sprake, maar toch voltooit hij in 1948 nog het boek dat hem wereldberoemd zou maken. Het verschijnt in juni 1949 en is meteen een groot succes. Bijna direct ontbrandt er een strijd over de bedoeling van het boek en die is tot op heden doorgegaan. Slechts korte tijd heeft Orwell zich in die strijd kunnen mengen, ondermeer door aan zijn uitgever een persbericht te dicteren, waarin gesteld wordt dat 7984 een parodie is, geen voorspelling. De schrijver wilde ermee alleen betogen dat zoiets zou kunnen gebeuren. Niet dat het ook zou gebeuren!
In september 1949 krijgt Orwell opnieuw een hevige ziekte- aanval. Hij zou er niet meer van genezen. Wel zou hij een maand later nog trouwen met de voormalige assistente van Cyril Connolly, Sonia. Jarenlang was zij de lastige executeur testamentair van een schrijver over en van wie honderden meer wilden weten.
In de eerste maand van 1950 sterft Orwell aan long tbc. Hij is dan 46 geworden.
Sonia Orwell op het kantoor van Horizon, kort na haar huwelijk met Orwell in oktober 1949.
Orwell's graf, Sutton Courtenay, Birkshire.
|
|