Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Cock van den Wijngaard
| |
JeugdjarenMadelon Hermine Lulofs is geboren te Soerabaja op 24 juni 1899 als eerste kind van Claas Lulofs en Sara Dijckmeester. Er zullen spoedig twee broers en een zus volgen. Als ze bijna volwassen is, krijgt ze nog twee broertjes die beiden op jeugdige leeftijd overlijden. Dat zij ter wereld komt in een hotelkamer noemt ze later een voorteken van de tijdelijkheid die haar leven heeft beheerst. Wat met dat hotel begon heeft zich haar hele leven voortgezet: ‘Het was één verhuizen, trekken, reizen en zwerven’.Ga naar eind4. Claas Lulofs is ambtenaar BB (binnenlands bestuur) en heeft ten tijde van de geboorte van Madelon zijn standplaats in het binnenland van Java waar de omstandigheden voor een blanke vrouw te primitief zijn om te bevallen. In 1949 verklaart Madelon Lulofs in een interview dat haar vader zijn ambt als een roeping voelde en dat zijn houding ten opzichte van de bevolking was als van een goedwillende rechtvaardige voogd.Ga naar eind5. In haar romans vinden we soms dat zelfde gevoel voor rechtvaardigheid terug. Als goed bestuurder maakt Claas Lulofs regelmatig promotie.
Madelon tijdens een verlof in Nederland samen met haar broertje Sam. Nog geen school maar al wel knellende schoenen (1903).
| |
[pagina 53]
| |
Als Madelon één jaar is, wordt hij overgeplaatst naar Atjeh, waar het gezin naast de kazerne komt te wonen. Haar moeder kan vanwege de gevaarlijke omstandigheden het bivak niet verlaten. Het einde van de Atjehoorlog (1873-1912) is op dat moment nog niet in zicht. Als haar man op expeditie is slaapt zij met een revolver onder haar kussen en een klewang binnen handbereik. In de eerste hoofdstukken van De hongertocht (1936) zien we in de beschrijving van het bivak de omstandigheden van haar jeugd terug. In een dergelijk bivak speelde ze in haar jeugd met krijgsgevangenen, rovers en moordenaars die daar als dwangarbeiders te werk zijn gesteld. In mijn hansop sloop ik met blote voeten over het warme gras naar de bloemen en wachtte met ingehouden adem tot een libel zich daarop neerzette. Dan trachtte ik met de toppen van duim en wijsvinger het lange, naalddunne lijfje te pakken. Het lukte mij nooit en, teleurgesteld, heb ik toen eens één van ‘onze’ gestraften het bevel gegeven zo'n ‘tjapoeng’ voor mij te vangen. (...) Mijn vader, die het van zijn kantoortje uit zag, kwam met grote stappen en daverende stem de gouvernementele orde herstellen; de gendarme kreeg een behoorlijke schrobbering, maar hij verweerde zich met de voor hem kennelijk onaanvechtbare verontschuldiging: ‘Nonnie had het bevolen’.Ga naar eind6. Bovenstaande geschiedenis speelt zich af op Midden-Sumatra. Hier woont Madelon van haar vierde tot haar zevende jaar. Deze periode herinnert zij zich later als een ‘eeuwige lente’. In de verre omtrek wonen geen blanken dus al van jongs af aan raakt zij vertrouwd met de inlandse bevolking. Later schrijft ze in Onze bedienden in Indië (1946) over het opgroeien van een Nederlands kind temidden van de inheemse bevolking: Diep doordrenkt hem deze atmosfeer, maar hij weet nog niet, dat dit de kiem is voor latere heimwee en een latere saamhoorigheid. en: (...) hij zal er welkom zijn en zich opgenomen voelen als één, die alleen nog maar moet worden ingewijd. Hij zal daar woorden leeren, die zijn ouders nooit kennen zullen, dingen eten en drinken, die zijn ouders nooit zullen proeven. en: Een deel van zijn dag leeft hij dáár, onder hen en als hij later volwassen zal zijn, zal in zijn herinnering het hoofdgebouw, het erf en de bediendenkamers tot één geheel geworden zijn: z'n thuis in Indië.Ga naar eind7. Dit ‘thuis in Indië’ zullen we vaak terug zien in de romans en verhalen van Madelon Lulofs. Dat zij de zeden, gewoonten en ideeën van de indische mensen goed leert kennen, stelt haar er later toe in staat om in de roman Koelie (1932) van een Javaanse hoofdpersoon uit te gaan.
Familieportret bij de woning van de assistent-resident ± 1907 met achter de balustrade het echtpaar Lulofs met v.l.n.r. hun kinderen Sicco, Madelon en Sam.
Als Madelon zeven is, wordt haar vader overgeplaatst naar een kleine garnizoensplaats. Voor het eerst moet ze zich aanpassen aan allerlei heersende opvattingen en regels. Ze vindt deze overgang naar ‘school en schoenen’ vreselijk. Twee jaar later krijgt haar vader twaalf maanden verlof en gaat het gezin naar Nederland. De kinderen haten het leven in Holland en zijn blij als het verlof voorbij is. Ook hiervan vinden we iets terug in ‘Onze bedienden’. ‘Over twee jaar moeten Sinjo Tom en ik naar Holland, Bini Spen,’ In 1913 moet Madelon van haar ouders naar Nederland om er de meisjes-H.B.S. te bezoeken. Ze gaat bij haar grootouders in Deventer wonen. Op school trekken haar opstellen de aandacht van de leraar Nederlands die haar aanraadt om verder te gaan in de letteren. Hiervan komt echter niets omdat Madelon, als haar moeder in 1915 ernstig ziek wordt, teruggeroepen wordt naar Indië om de leiding van de huishouding op zich te nemen. Een andere reden hiervoor is de dreiging van een uitbreiding van de wereldoorlog. Nog in hetzelfde jaar keert ze terug. | |
Op de rubberondernemingen van Deli (1918-1930)Hendrik Doffegnies, een broer van Madelons beste vriendin in Deventer is door zijn vader voorbestemd om notaris te worden. Hij voelt hier echter niets voor en vertrekt op goed geluk naar Indië. Omdat hij de familie Lulofs kent, besluit hij naar Buitenzorg te gaan. Claas Lulofs is inmiddels opgeklommen tot assistent-resident. Madelon en hij worden verliefd op elkaar en in 1916 verloven ze zich, tot genoegen van de ouders van Madelon die het zo'n mooi paar vinden. Het huwelijk wordt in 1917 voltrokken. Ze vertrekken naar Deli waar Doffegnies zich vestigt als rubberplanter. De rubberkuituur is in deze tijd één van de belangrijkste kulturen van Nederlands-Indië. Hij werkt vooral bij de ontginning. Dit betekent een eenzaam leven in de rimboe en daarbij vaak verhuizen. In 1919 bevalt Madelon in het paviljoen voor Europese jonggezellen van het koeliehospitaal van hun eerste dochter Merie Maud. Christine, de tweede dochter, komt in 1920 ter wereld.
Familietafereel ± 1907 met te paard Claas Lulofs en zijn vrouw. Tussen hen in v.l.n.r. een onbekende, Madelon, Sicco en Sam.
Het huwelijk van Madelon en Hendrik is niet goed. Zij heeft belangstelling voor kunst, terwijl Doffegnies nauwelijks kulturele interessen heeft. Bovendien wil hij een opofferende vrouw | |
[pagina 54]
| |
die opgaat in het huishouden; zij zoekt iemand die ze kan bewonderen om zijn intellektuele vermogens. Later schrijft Madelon Lulofs een keer dat ze verloofd was op haar zeventiende, getrouwd op haar achttiende en moeder op haar negentiende en heeft ze het over de onnozele en aanvallige leeftijd van eenentwintig. Hieruit blijkt dat ze zelf vindt dat ze wat overhaast getrouwd is.
Trouwfoto Madelon Lulofs en Hendrik Doffegnies (1917).
Op de ontginningen leest Madelon Lulofs veel en begint ze met het schrijven van korte schetsen over het plantersleven. Haar aanleg heeft ze misschien van haar vader die goed op de hoogte was van de literatuur en altijd veel las. Claas Lulofs heeft veel bestuurlijke stukken geschreven die ondanks de zakelijke bedoelingen vaak heel leesbaar zijn: Intussen was de Utrechtsche zendingsvereeniging sedert 1862 haar beschavingswerk begonnen in Noord-Nieuw-Guinea (...) en had daar stand gehouden niettegenstaande in de annalen der vereeniging moest geboekstaafd worden dat in de eerste veertig jaren van hare werkzaamheid op dit nieuwe arbeidsveld meer graven van zendelingen en van hunne kinderen te tellen vielen dan bekeerlingen.Ga naar eind9. Madelon Lulofs laat haar eerste schetsen lezen aan een Hongaarse planter, Lászlo Székely, die in tegenstelling tot Doffegnies wel belangstelling heeft voor literatuur en met wie ze een verhouding krijgt. Székely tekent karikaturen vooreen blad op Sumatra. Als de redaktie iemand zoekt die stukjes over Deli schrijft, beveelt hij Madelon Lulofs aan. De artikelen die zij voor dit blad schrijft zijn haar debuut als schrijfster. Intussen gaat het huwelijk steeds slechter. Om Székely te vergeten gaat Madelon Lulofs in 1924 voor een jaar naar Australië. Claas Lulofs die in 1912 schrijft dat het voor de regering niet mee zal vallen om voor een onaantrekkelijke plek als Nieuw-Guinea (the devils own country!) de nodige krachten te vinden, wordt in 1920 benoemd als de eerste resident van dit gebied. Omdat hier nog nauwelijks civilisatie is gaat zijn vrouw in Australië wonen. Na de dood van haar man in 1922 blijft zij daar nog enige jaren. Eerst gaat Madelon Lulofs met haar kinderen bij haar moeder wonen. Later trekt ze in op de farm van haar broer waar ze het huishouden doet. De weerslag van haar lange verblijf in Australië vinden we later terug in twee vérhalen uit de bundel Emigranten en andere verhalen (1933).
Madelon Lulofs met haar twee dochters op de boot naar Australië
Uit: De Groene Amsterdammer, 24 april 1948.
| |
[pagina 55]
| |
In 1925 komt Madelon Lulofs terug in Deli. Haar verblijf in Australië heeft niet het beoogde effekt gehad zodat besloten wordt het huwelijk te ontbinden; de scheiding wordt in 1926 uitgesproken. Het is een groot schandaal in Deli. Doffegnies krijgt de kinderen toegewezen en stuurt deze naar zijn ouders in Nederland. Madelon Lulofs en Székely vertrekken in 1926 naar Hongarije waar ze in het huwelijk treden. Het is waarschijn om financiële redenen dat zij besluiten om weer een betrekking aan te nemen op Sumatra. Zo komen ze in 1927 terug op dezelfde plantage waar Doffegnies, die inmiddels ook is hertrouwd, werkzaam is. Vanaf deze tijd begint Madelon Lulofs aantekeningen te maken voor de roman Rubber waarin ze veel autobiografische elementen zal verwerken. In het voorjaar van 1929 wordt Clothilde Malvina (‘Kotjil’) Székely geboren. Zij blijft hun enige kind. Het tweede verblijf op Sumatra is geen groot sukses. Székely wordt gepasseerd bij promoties en zijn vrouw heeft te kampen met ziekte. In 1930 vertrekken ze definitief naar Europa om daar een nieuwe toekomst op te bouwen, want er is niet genoeg verdiend om te kunnen rentenieren. Het echtpaar vestigt zich in Boedapest. | |
Eerste publikaties in NederlandIn de jaren twintig woonde de schrijfster Annie Salomons enige tijd in Medan waar Madelon Lulofs kennis met haar gemaakt heeft. Vanuit Nederlands-Indië heeft Madelon Lulofs haar een aantal korte verhalen toegestuurd met het verzoek deze in Nederland uit te geven. Geen uitgever is echter bereid om dit werk uit te brengen en Salomons geeft de raad het eens te proberen met een roman over Indië. Madelon Lulofs geeft haar pogingen niet op en komt in 1930 voor een maand naar Nederland. Ze heeft literaire aspiraties en vraagt aan de weduwe van haar neef, de dichter Adama van Scheltema, hoe ze het moet aanpakken om voor Groot Nederland en Elseviers literair maandschrift te mogen schrijven. Ze krijgt de raad om Herman Robbers, literair redakteur van Elsevier te benaderen. Dit advies volgt ze op. Robbers reageert positief en vraagt haar een verhaal in te sturen. Dit wordt Emigranten. De ontmoeting met Herman Robbers is het begin van een vriendschap die tot aan zijn dood in 1937 zal blijven bestaan. Ze wil ook Frans Coenen, literair redakteur van Groot-Nederland benaderen, maar durft niet goed. In een brief aan Herman Robbers schrijft ze over haar eerste bezoek aan Coenen: En als een begoten poedel beklom ik duizelend en bibberend de stoep van het (wat voor?) museum waar Coenen toen werkte. Ik werd door een schimmelig uitziende mijnheer binnengelaten en we gleden beiden als schimmen door een lange gang over dikke tapijten. Ik dacht: was ik dit maar nooit begonnen! En toen dook ergens uit al die schemer en schaduwen de ernstige, bijna tragische figuur op van Coenen. Ik begon maar wat te vertellen over al die acht jaren, dat ik had meegewerkt aan een Sumatraansch blaadje, wat hem heelemaal niet imponeerde. Wèl blijkbaar, dat ik veel van de wereld gezien had en we raakten daarover aan het praten. En zoo zei hij dat ik het maar probeeren moest, een schetsje schrijven uit dat leven van andere landen, dat wekte wel belangstelling. ‘Voor Groot Nederland?’ vroeg ik. Hij glimlachte een beetje. ‘Voor Groot Nederland’, zei hij. En nog nooit heeft mij een grafstem zoo heerlijk geklonken.Ga naar eind10. Voor Groot Nederland schrijft ze dan het verhaal ‘Rimboe’. Plaatsing van zowel Rimboe als Emigranten laat echter op zich wachten. Opnieuw stuurt ze Robbers een verhaal, De janko's. Hij is zo enthousiast dat het onmiddellijk (augustus 1931) geplaatst wordt. Zo maakt de schrijfster, drie maanden later berucht vanwege haar ‘schandaleuze’ verhalen over Nederlands-Indië, haar entree in de Nederlandse literatuur met een verhaal over drie eenden. | |
Rubber (1931)Madelon Lulofs werkt in deze tijd hard aan haar eerste roman, waarvan de eerste hoofdstukken al op Sumatra geschreven zijn. Nog in 1931 verschijnt Rubber. De roman slaat in als een bom. Zelf zegt ze dat ze met Rubber niets anders wilde geven dan een zo goed mogelijke beschrijving van het leven op een rubberonderneming zoals ze het zelf meemaakte en ondervond. Ze noemt Rubber geen klacht maar een spiegel. Rubber gaat over de rubberplantages en wel speciaal over het leven van de planters en de assistenten van de plantages van Deli (Oost Sumatra). Het verhaal bestrijkt de periode 1920-1929. In deze tijd stijgen de opbrengsten van de rubberondernemingen tot duizelingwekkende hoogten; er wordt veel geld verdiend én er wordt veel geld doorheen gejaagd. Hierover schrijft Madelon Lulofs op een betrekkelijk objektieve manier. Zij veroordeelt de mensen in Indië niet of nauwelijks. Veel mensen kunnen echter niet geloven dat zij alleen maar beschrijft. In een interview dat 's Gravesande met haar heeft, zegt zij dat veel lezers de roman verkeerd hebben opgevat; dat deze de excessen, beschreven in het laatste deel van Rubber, zien als een tekening van het dagelijks leven in Deli, in plaats van een uitvloeisel van een kort, abnormaal tijdperk. Als we terugkijken dan is het gemakkelijk te achterhalen waarom Rubber meteen al zoveel aandacht krijgt. Er zijn een paar zeer negatieve recensies. De Indische pers reageert verontwaardigd. Het beeld van de hardwerkende koloniaal wordt verstoord. Rubber zou schade doen aan de goede naam die Nederlands-Indië heeft in het buitenland. Nu al valt de term ‘tendens’. Indisch nieuws waait in deze jaren snel over naar Den Haag en deze reaktie geeft al veel ruchtbaarheid aan een roman waarvan maar een kleine oplage is gedrukt en die anders wellicht onopgemerkt was gebleven. Emmy van Lokhorst, in die tijd een bekend schrijfster, noemt alles aan Rubber burgerlijk, soms benauwend door een valse moraal, volslagen vreemd aan enige schoonheid.Ga naar eind11. Voor een debuut komt er nu een opmerkelijke stroom recensies los. Ook de nieuwsgierigheid van het grote publiek wordt gewekt. Iedereen wil wel weten hoe het leven er aan toegaat in de koloniën. En voor velen zal de kennismaking met het eerste boek van Madelon Lulofs niet tegengevallen zijn: de auteur heeft weinig banden met de Nederlandse traditie; de dialogen in Rubber komen natuurlijk over; de auteur schrijft over een periode die nog zeer vers in het geheugen ligt en zij windt er geen doekjes om. De roman moet nog in 1931 enige keren herdrukt worden. Zo wordt haar eerste werk meteen een bestseller. Toch heeft het er alle schijn van dat de negatieve kritiek Madelon Lulofs sterk heeft aangegrepen. Hier kom ik later nog op terug. We mogen aannemen dat de schrijfster na haar scheiding en de schandalen op Sumatra weinig redenen heeft om het leven op de rubberondernemingen mooier voor te stellen dan het geweest is en dat ze evenmin weinig redenen had om het beeld van de maatschappij die zolang de hare is geweest, zelfs maar te willen vertroebelen. Over Deli schrijft ze aan Ter Braak!: Ik woonde daar ruim twaalf jaren en ken de typen en omstandigheden door en door. Het vele en verscheidene, dat dit tropenleven biedt, zijn ruwheid, rauwheid en dikwijls degeneratie, waaronder toch zoo'n groote, groote tragedie van menschelijk lijden en ontberen is verborgen, heeft altijd zeer mijn belangstelling gehad en ik heb dikwijls getracht dit zoo goed mogelijk weer te geven.Ga naar eind12. In een brief aan Herman Robbers komt ze er op terug dat ze de waarheid niet verdraaid heeft: (...) omdat ik graag zou willen, dat u ervan overtuigd bent dat ik in mijn boek getracht heb zoo zuiver objectief als mogelijk was te blijven.Ga naar eind13. Er zijn ook positieve besprekingen van Rubber. Coenen konstateert met zekere vreugde dat er met dit werk eindelijk weer eens een echte Indische roman is geschreven. Sommige kritici zijn gematigd positief over Rubber, maar hebben kritiek op het laatste deel van de roman. G. van Hulzen formuleert zijn kritiek wel heel akelig: De roman Rubber flapt dus uit, zooals een versleten autoband het doet, ineens met een knal. - een roemloos eind.Ga naar eind14. In een brief aan Robbers schrijft Madelon Lulofs dat ze zo geweldig gehaast heeft moeten werken en dat ze voor som- | |
[pagina 56]
| |
mige stukken de inspiratie miste onder de zeer moeilijke omstandigheden van de laatste twee jaren.Ga naar eind15. Aan de lezer die iets van het leven van de schrijfster weet, zal het meteen opvallen hoeveel autobiografische gegevens er in Rubber verwerkt zijn. Tevens valt op dat veel van deze autobiografische gegevens verdeeld zijn over de verschillende hoofdpersonen. We zouden kunnen zeggen dat de manier waarop de romanpersonages Frank en Marianne leven, lijkt op het huwelijk zoals Doffegnies zich zijn huwelijk met Madelon Lulofs had voorgesteld en dat de romanpersoon Renée enige eigenschappen en opvattingen met de schrijfster gemeen heeft. Renée is getrouwd met een goedwillende, hardwerkende, sympathieke man. Zij is ook wel van goede wil maar ja, ze passen niet bij elkaar: In haar huwelijk. Er was een kloof, wist ze. Ze hield wel van John. Maar ze begrepen elkaar niet. Waren nu eenmaal van een geheel ander temperament. John kon dat: zo'n saai leventje leven, elke dag precies hetzelfde sleurtje. Een doel voor ogen: anderhalve of twee ton sparen en dan naar Holland terug. En dan? Renée fronste haar wenkbrauwen. En dan ergens in een villa wonen en een autootje hebben en familie bezoeken. En niets anders. Nooit iets anders! Zij kon dat niet. Ze had nog niet afgedaan met haar jeugd. Ze moest afwisseling, een beetje afleiding, íets, wát ook: een flirt, literatuur, een beetje uitgaan, mensen zien, iets beleven. Leven in ieder geval!Ga naar eind16. Renée wordt verliefd op Ravinsky, een Rus. Er volgt een scheiding tussen Renée en John en ze vertrekt met Ravinsky naar Marseille waar ze heel sober (maar gelukkig) leven. In dit verband is het interessant dat in de roman Marianne na de scheiding, bij een ontmoeting met Renée in Marseille, tot de konklusie komt dat Renée en Ravinsky eigenlijk voor elkaar geschapen zijn. Dit heeft wat weg van een rechtvaardiging van de auteur van haar eigen gedrag. In het exemplaar van Rubber dat Székely in zijn bezit had (en dat in de oorlog verloren is gegaan) heeft hij in de kantlijn aangegeven wat waar en wat niet waar gebeurd is. De roman De kleine strijd (1941) gaat over een echtpaar, een Hollandse vrouw en een Hon aarse man, dat vanuit Nederlands-Indië naar Marseille is gekomen en van daar verder reist naar Boedapest. Het zou het vervolg op de historie rond Renée en Ravinsky kunnen zijn. Het lijkt er echter vooral op dat Madelon Lulofs zich tamelijk strikt aan haar eigen levensverhaal heeft gehouden en dat het verwijt van sommige recensenten dat Rubber hier en daar damesromanachtig en clichématig is erop neerkomt dat de schrijfster zich naar hun mening tezeer aan de realiteit heeft gehouden én dat de realiteit vaak damesachtig en clichématig is. Het sukses van Rubber zal niet meer worden geëvenaard door dat van de andere boeken van Madelon Lulofs. Haar romandebuut wordt in vijftien talen vertaald. De schrijfster maakt ook een toneelbewerking. Het stuk wordt vanaf juni 1934 gespeeld door het gezelschap Saalborn-Parser; het krijgt goede kritieken en moet tweehonderd keer opgevoerd worden. Nóg is de ‘suksesstory’ niet afgelopen. In 1935 wordt Rubber verfilmd door Gerard Rutten en Johan de Meester. Aanvankelijk willen de deli-planters de verfilming boycotten, maar Rutten weet hen om te praten: Maar ik was wel bereid om hun te vertellen waarom en hoe ik die film wilde maken. Dat het geen rotboek was met een valse voorstelling van zaken. (...) Intussen kwam Jules Verstraete binnen. (...) De planter Meesters uit Rubber. Hij was niet te onderscheiden van de andere planters. Na de derde borrel was hij hun vriend. Na de zesde danste hij boven op de tafel. Een traditie bij ‘De Boer’! Sumatra lag voor ons open.Ga naar eind17. Op 4 september gaat de film in Amsterdam in drie theaters tegelijk in premiére. Madelon Lulofs die film en toneel een middel vindt om direkter tot het publiek te kunnen spreken, verheugt zich zeer over de verfilming. ‘De mensen hier (...) hebben geen idee van Indië (...) juist van de film verwacht mevrouw Székely een betere oriëntering (...)’.Ga naar eind18. En wéér is er veel publiciteit om Rubber. Het kamerlid Westerman dringt in de Tweede Kamer aan op verbod van de film, zonder de film ook maar te hebben gezien. Het Nederlandse gezag zou aangetast worden. Bij de premiére in Amsterdam verstoren N.S.B. 'ers de voorstelling omdat Rutten volgens hen propaganda maakt voor de bevrijding van Indië. De schrijfster is niet zo te spreken over de film. Dit is niet zo verwonderlijk omdat Gerard Rutten en Johan de Meester wel heel vrij met de roman zijn omgesprongen. Twee hoofdpersonen, Frank en Marian, zijn ‘uit de film geschreven’. Voor deze op zich al grote ingreep zijn echter wel goede argumenten aan te voeren. Een grotere ingreep is dat Ravinsky, die in de roman met Renée naar Europa vertrekt, in de film wordt doodgestoken door een koelie en dat John en Renée elkaar in de film fluisterend eeuwige liefde beloven. Op deze manier blijven van het oorspronkelijk gegeven alleen de rubberplantages over. Erg jammer is dat er in de Tweede Wereldoorlog zóveel geknipt is in de kopie van Rubber die in het bezit is van het filmmuseum te Amsterdam, dat de film vijfentwintig minuten korter is geworden dan de originele versie uit 1935.
Uit: Mijn papieren camera van Gerard Rutten, Bussum 1976.
| |
Koelie (1932)Met Rubber zijn de Indische herinneringen van Madelon Lulofs nog lang niet uitgeput. Aan het slot van haar tweede roman Koelie, staat juli - november 1931. Het lijkt erop dat de schrijfster met Boedapest een plaats heeft gevonden waar ze gekoncentreerd kan werken. Volgens een ‘fotointerview’ van een zekere I. Rona (?) schrijft ze elke dag minstens vijf uur.Ga naar eind19. Roeki, de hoofdpersoon van Koelie, is een Javaanse jongen die geronseld wordt als kontraktkoelie voor een plantage op Sumatra en die als zijn kontrakt is afgelopen, nauwelijks anders kan dan bijtekenen. Sparen kan hij niet. Zijn enige vermaak is het dobbelspel. Hij verspeelt zijn bezittingen en hoe kan hij zonder geld bij zijn oude kampong terugkomen? De roman bestaat uit drie delen. In deel I (104 blz.) wordt beschreven hoe Roeki wordt overgehaald het kontrakt te tekenen en zien we hoe hij de eerste tijd op de plantage doorkomt. In deel II (52 blz.) leert hij het klappen van de zweep kennen, maar is hij nog opstandig. In deel III schikt Roeki zich in zijn lot. Koelie is zo'n boek waarbij je het vervelend vindt dat het uit is. Van Hulzen heeft gelijk als hij zegt dat het eerste gedeelte draalt en het tweede op een drafje loopt. Voor deze roman had de auteur gerust wat meer tijd uit mogen trekken. Aan Robbers schrijft Madelon Lulofs over Koelie: Ik heb getracht in dit boek te geven: het karakter van den inlander; het diepe, onbegrijpelijke mysterie van hun Oostersche ziel; hun fatalisme; hun kinderlijke goedheid; hun beestachtige, primitieve wreedheid. Verder: de groote, groote tragedie van zo'n koelie die tegen zijn wil en besef naar Deli wordt getransporteerd. (...) Ook: het nooit te overbruggen verschil tussen oost en west.Ga naar eind20. In 1949 zegt Madelon Lulofs tegen Ella Goldstein dat haar man menselijker en begrijpender tegenover de koelies stond dan de andere planters. Al eerder verklaart ze tegenover's Grave- | |
[pagina 57]
| |
sande dat Székely eens in het Hongaars een schets over Roeki had geschreven en dat dit haar aan het denken heeft gezet. Zo komt zij er toe om een roman over Roeki te schrijven.Ga naar eind21. Voor Koelie geldt nog meer dan voor Rubber dat de afstandelijke manier van beschrijven betrokkenheid teweeg brengt bij de lezers. Daarom wordt het boek politiek opgevat door zowel voor- als tegenstanders van de door Nederland gevoerde koloniale politiek. Maurits Uyldert zegt dat Madelon Lulofs een traktaat over de wantoestanden in Deli heeft geschreven en geen roman.Ga naar eind22. In een uitvoerige, ingezonden brief reageert Madelon Lulofs op een negatieve kritiek van J.F.M. Buffert die beweert dat ze het in Koelie heeft over zaken die ze niet kan weten omdat ze pas in 1918 in Deli komt. (De roman speelt voor 1900.) Haar betoog komt erop neer dat de werkelijkheid nog veel erger is geweest dan het in de roman geschetste beeld. Om te voorkomen dat Koelie niet als roman gelezen zou worden, heeft ze de omstandigheden die ze zelf kent, naar het verleden verschoven. De omstandigheden waren in de periode waarin Koelie zich afspeelt in werkelijkheid veel slechter dan zoals ze in de roman zijn weergegeven. De schrijfster heeft gehoopt: (...) dat het bij U, Hollanders, een béétje begrip, een beetje medegevoel, een beetje dankbaarheid zou mogen wekken voor den bruinen mensch, (...) aan wiens krachten en noodlot, gij en ik toch zoveel te danken hebben!Ga naar eind23. Dit schuiven met heden en verleden werkt bij veel recensenten slecht want ook anderen zien in de onbevooroordeelde beschrijving een pleidooi ten gunste van de inlandse bevolking. Heeft Frans Coenen het nog over literaire overeenkomsten als hij zegt dat voor het eerst sinds Multatuli Saidja en Adinda schreef er weer een auteur een serieuze poging waagt de geest van de inlander te benaderenGa naar eind24.; tegenstanders van het kolonialisme, onder wie de socialistische en communistische recensenten, omhelzen Koelie als een aanklacht tegen het Nederlands koloniaal beleid. Veelzeggend is bijvoorbeeld de titel van de bespreking in de Haagse Post: ‘De Delische “Hut van oom Tom”.’ Albert Helman bestempelt Koelie zonder meer als een akte van beschuldiging en vindt dat de roman een nog veel grotere beschuldigende kracht heeft dan Multatuli's geschrift Over vrijen arbeid: Koelie spreekt tot het collectief geweten over een collectiviteit. Dat is de groote verdienste ervan. En ik weet dat dit in den gangbaren zin geen zuiver literair criterium meer is maar ieder boek dat met literaire middelen een resultaat als dit weet te bereiken, rangschikt zich in een superieure klasse, die van boeken welke men niet leest om zoete vreugde, maar om bittere geneeskracht.Ga naar eind25. A.M. de Jong beschouwt Koelie als een kreet van afschuw. Koelie en Rubber worden door Jef Last besproken in het revolutionaire tijdschrift Links Richten. Madelon Lulofs kan niet voorzien hebben hoeveel stof haar Koelie zou doen opwaaien. Last, die in die tijd een nogal idealistisch beeld van de arbeider heeft, meent dat geen boek zo geschikt is als Koelie om de arbeider het schaamrood naar de kaken te doen jagen. Hij vindt dat er sinds Multatuli niet zo'n felle aanklacht is verschenen. Koelie en Rubber zijn: (...) in de handen van den revolutionair machtige wapens tegen het opkomend socialisme en fascisme, zij behooren een eereplaats te hebben in de boekenkast van iederen arbeider, dien het met de bevrijding der koloniale volkeren ernst is.Ga naar eind26. E. du Perron reageert smalend op deze bespreking van Last: Als Jef Last, marxistisch schrijvend, te keer gaat tegen Het fregatschip ‘Johanna Maria’ van Van Schendel, mag men het (ook marxistisch) een beetje zwak vinden, maar hij is te begrijpen. Maar wanneer hij zijn lezers het- weergaloos kunstenaarsschap - voorhoudt van mevrouw Székely-Lulofs, krijgt men het recht om, tout court, aan incompetentie te geloven.Ga naar eind27. Na Rubber is Koelie het meest vertaalde werk van Madelon Lulofs, nog in 1978 verscheen er een editie in het Tjechisch. Reeds in 1932 moet de roman twee keer herdrukt worden.
Koelie 1945.
| |
Madelon Lulofs en ForumMadelon Lulofs intussen, blijft met al haar verhelderende uitspraken over Rubber en Koelie een roepende in de woestijn. De vergelijking met Multatuli blijft haar voorlopig achtervolgen. Aan Robbers schrijft ze: ‘Afgezien van het feit dat ik geen Multatuli kan zijn, wil ik't ook niet zijn’, maar ja, dat leest alleen Herman Robbers.Ga naar eind28. Het lijkt erop dat al de vergelijkingen met Multatuli de irritatie opwekken van Ter Braak en Du Perron. Als zij even de kans zien om een sneer te geven naar Madelon Lulofs, dan laten zij dat zeker niet na. Ik geef een korte bloemlezing. E. du Perron: In onze tijd, even arm aan romans die tellen mogen, is (...) één Ter Braak meer dan een rits Székely-Lulofsen, maar sst ... men wil het niet weten, men geeuwhongert nog naar romans.Ga naar eind29. Ter Braak wijdt enige besprekingen aan werk van Madelon Lulofs en zijn oordeel is zo mogelijk nog afwijzender dan dat van Du Perron. Ook hier een korte bloemlezing: (...) ik kan niet anders zeggen, dan dat het voor mij absoluut onbegrijpelijk is, dat iemand, waar deze roman van Couperus bestaat, ooit grijpt naar één der ‘producties’ van mevrouw Székely.Ga naar eind32. | |
[pagina 58]
| |
(Over Het laatste bedrijf [1937]) In Het Vaderland van 6 april 1934 schrijft Madelon Lulofs dapper dat je van een slechte kritiek gewoonlijk meer opsteekt dan van een goede, al gaat een slechte kritiek wel eens de grenzen van het strikt rechtvaardige of noodzakelijke te buiten. Welnu, dan moet ze veel opgestoken hebben van Du Perron en Ter Braak (die door haar ook wel betiteld werd als ‘ter afbraak’) Zich nog van geen kwaad bewust stuurt ze in 1932 naar uitgerekend Ter Braak een verhaal (A Seng en Pieter Klaassen, later afgedrukt in de verhalenbundel Emigranten [1933]) met het verzoek dit in Forum te plaatsen. Het verhaal is niet geplaatst. Aan Robbers schrijft ze over Ter Braak: (...) want hoe 'n onsympathiek être ik hem persoonlijk (d.w.z. van zijn portretjes en geschrijf) ook vind - aan zijn oordeel hechten doe ik wel.Ga naar eind36. In 1954 schrijft ze dat ze een masochistische bewondering heeft voor Ter Braak. Deze bewondering heeft haar geen goed gedaan. Hoewel zij in 1932 nog niet op het hoogtepunt van haar roem is, kun je, terugkijkend vanuit 1983, verklaren waarom de auteur zo snel in vergetelheid is geraakt. Hiervoor is een aantal faktoren te noemen. Eén faktor is de meedogenloze manier waarop ze door Forum aangepakt is. Deze faktor wordt nog versterkt doordat de schrijfster zo opziet tegen degene die haar onderuit haalt en dus wel aan zichzelf móet gaan twijfelen. Een tweede faktor is dat Madelon Lulofs min of meer onder protektie staat van Robbers en Coenen, beiden gezaghebbend maar beiden van een vroegere generatie. Zowel Coenen als Robbers overlijdt in de jaren dertig zodat de schrijfster die niet zoveel aansluiting heeft bij tijdgenoten, er min of meer alleen voorstaat. Een derde faktor is dat Rob Nieuwenhuys, die ook gezaghebbend was en is wat betreft Indische literatuur, het oordeel van Du Perron en Ter Braak zo klakkeloos overgenomen heeft. In een overzichtsartikel in De Fakkel schrijft hij dat de suggestie van de kolonistentragiek, ondanks alle pogingen van de auteur en alle verzekeringen van een deel van de kritiek, fataal ontbreekt in de boeken van Madelon Lulofs.Ga naar eind37. Een aangepast resumé van dit artikel vinden we in de Oost-Indische Spiegel. Goedbeschouwd betoogt Nieuwenhuys dat iedereen die waardering heeft voor haar boeken, misschien met uitzondering van De hongertocht en Tjoet Nja Din (1948), eigenlijk niets van literatuur begrijpt. Het door de schrijfster in haar boeken geschetste beeld noemt Rob Nieuwenhuys waar en onwaar, ‘werkelijk in de afzonderlijke details, onwerkelijk als geheel’.Ga naar eind38. Positief, zegt hij, is eigenlijk alleen dat er auteurs zijn die slechter zijn en dat de Székely's zich nooit helemaal aan hun omgeving aangepast hebben. Nieuwenhuys haalt zelfs een oud-planter aan die Madelon Lulofs een ‘half-zacht mens’ noemt! In deze Balans van de Oostindische bellettrie wordt het werk van Madelon Lulofs uitvoerig gewogen en te licht bevonden. Haar proza wordt vooral vergeleken met dat van Bep Vuyk en E. du Perron. Nieuwenhuys konstateert dat de schrijfwijze van Madelon Lulofs vervangbaar en imiteerbaar is; dat ze haar kopieerlust op zulk een uitbundige wijze uitvoert dat bijna al haar boeken mislukken. Met deze opmerkingen in het achterhoofd valt zijn slotkonklusie eigenlijk nog mee: Men beschouwe Kijdsmeir als een vertegenwoordiger van het slechte genre, mevrouw Székely-Lulofs van het middelmatige, Bep Vuyk van het goede, Du Perron van het superieure.Ga naar eind39. | |
Emigranten en andere verhalen (1933)In 1933 verschijnt Emigranten en andere verhalen. De meeste van deze verhalen zijn al eerder in tijdschriften verschenen. Emigranten is één van de weinige verhalen uit de beginperiode die niet in Nederlands-Indië gesitueerd zijn maar in Australië waar de schrijfster lange tijd heeft doorgebracht. Met de overige verhalen konsolideert ze haar naam als specialiste over Indië. De pers reageert zoals telkens: verdeeld. Albert Helman lijkt na Koelie wat teleurgesteld te zijn en spreekt van ‘amusementlectuur’ en ‘vaardige verhalen’.Ga naar eind40. Andere recensenten zijn zo met elkaar in tegenspraak dat het lijkt of er verschillende boeken besproken worden. Emmy van Lokhorst vindt dat Madelon Lulofs rauw en slordig schrijft en dat er nergens sprake is van stijl. Ook vindt ze dat de verhalen op het gebied van de psychologie te kort schieten. Haar konklusie: ‘vlotte en oppervlakkige beelden van een goedkope kodak’.Ga naar eind41. C. Tielrooy daarentegen vindt dat in de verhalen de draad zuiver en sterk gespannen blijft en dat het rauw opdienen van het dokument niet de werkwijze van de schrijfster is. Zij prijst haar indringende manier van beschrijven.Ga naar eind42. Ten slotte een anonieme aankondiging uit de N.R.C. van 29-11-1933 die naar mijn mening een goede beschrijving geeft van het werk van Madelon Lulofs: De boeken van mevrouw Székely-Lulofs onderscheiden zich (...) hierin, dat de Oosterlingen die erin optreden, geen met oostersche uiterlijkheden opgedirkte Westerlingen zijn, maar echte levende Oosterlingen, die volgens hun eigen logica denken en in een gans andere gevoelswereld leven dan de Westerlingen. | |
Het verblijf in Boedapest 1930-1938Waarschijnlijk is de eerste helft van de dertiger jaren de gelukkigste periode geweest in het leven van Madelon Lulofs. Aan Robbers schrijft zij eenmaal dat zij en haar man onder zeer moeilijke omstandigheden leven, wat erop wijst dat ze niet rijk zijn als ze Deli verlaten. De schrijfster zinspeelt er ook op dat haar man een manier gevonden dacht te hebben om in korte tijd rijk te worden en dat hij hun geld zodanig belegd heeft dat ze in de diepste afgrond kijken.Ga naar eind43. Met letterlijk vereende krachten begint het echtpaar nu Hongaarse romans in het Nederlands te vertalen. Tussen 1930 en 1940 vertalen zij minstens vijftien werken. In de eerste jaren begint Székely meestal met een ruwe vertaling, waarna zijn vrouw er goed Nederlands van maakt. Het feit dat ze van sommige Hongaarse schrijvers toestemming krijgen om het ‘bloemrijke’ Hongaars aan te passen aan het nuchtere Nederlands geeft hen bij het vertalen een prettige vrijheid. Dit neemt niet weg dat ze een enorm werk verzet hebben, te meer daar het meestal om lijvige boekwerken gaat. Ze vertalen onder andere romans van Kassák, Körmendi, Földi, Márai, Földes en Vaszary. Veel van de door hen vertaalde werken zijn realistische avonturenromans. Deze arbeid, tezamen met de inkomsten die zij heeft uit de verkoop van haar eigen romans, maken dat er grote sommen geld binnenkomen; of om Cannegieter nog eens te citeren: ‘(...) zij aanvaardt dankbaar de economische mogelijkheden, welke aan haar talent zijn verbonden’.Ga naar eind44. Kennelijk worden de uitgaven snel aangepast want ondanks de ruime inkomsten hebben de Székely's vaak geldgebrek. Székely leeft graag op grote voet en Madelon Lulofs heeft een dure smaak. Een gevleugelde uitspraak van de schrijfster is in deze jaren dat ze ‘uitgeleverd’ is aan de uitgevers.
Het echtpaar heeft na verloop van enige tijd een buitenhuisje in Matyasföld, een stadje vlak bij Boedapest en een winterwoning op de Andrassy Ut, één van de sjiekste boulevards van Boedapest. Regelmatig organiseren zij avonden waarop bekende schrijvers en dichters, maar ook schilders, ontvangen worden. In 1934 is Madelon Lulofs voor het eerst weer (langdurig) herenigd met de dochters uit haar eerste huwelijk die dan voor anderhalf jaar naar Boedapest komen. Het gezin leeft in deze tijd in grote welstand. Székely doet het inmiddels wat rustiger aan en schrijft af en toe een recensie voor Hongaarse bladen. Zijn vrouw die inmiddels vloeiend Hongaars spreekt, doet het grootste gedeelte van het vertaalwerk én schrijft bovendien zélf veel. Székely geniet graag van het leven, zeker nu de middelen ruim voorhanden zijn. Hij houdt ervan om met zijn mooie, sjiek geklede vrouw en pleegdochters langs de boulevards van Boedapest te flaneren. De heer Karlai-Kohl, de vroegere buurjongen van de familie Székely, verzuchtte bij de herinnering aan zo'n wandeling dat hij te oud was voor de dochters en te jong voor de schrijfster. Verder vertelde hij mij dat Madelon Lulofs een zeer opvallende verschijning was in het | |
[pagina 59]
| |
Boedapest van de jaren dertig. Hij noemde haar geëmancipeerd en autoritair en verklaarde dat ze er zeer extravagant uitzag met haar kortgeknipte, zwarte haar.
Madelon Lulofs met haar dochters Christine (links) en Menie Maud (rechts) ± 1924.
Gedurende de periode dat Madelon Lulofs in Boedapest woont, maakt zij veel reizen naar Nederland om haar kinderen te bezoeken en haar zaken te behartigen. In de tweede helft van de jaren dertig wordt het steeds duidelijker dat een oorlog onafwendbaar is. Madelon Lulofs en haar man besluiten naar Holland te gaan zodat er in geval van oorlog een mogelijkheid is om per schip naar Indië uit te wijken. In 1938 vestigen ze zich tijdelijk in Santpoort in een pension. | |
De andere wereld (1934)De roman De andere wereld, die weer tussen de planters speelt, heeft, in tegenstelling tot Rubber, één hoofdpersoon. Deze Pieter Pot is de antipool van een stoere, Hollandse jongen. Hij is een stakker, maar gelukkig een stakker met een blank vel. Hij hoorde tot die ongelukkige soort menschen, die zich zoo gemakkelijk verwonden aan het leven, dat zij het altijd betwijfelen, of zij wel recht op bestaan hebben; (...) Daarbij had hij rood haar en een zwak lichaam.Ga naar eind45. Vierhonderddertig pagina's leven we mee met deze antiheld, die zo lelijk en miezerig is omdat zijn moeder tevergeefs heeft geprobeerd abortus te plegen. Aan de hand van deze stumperd gaan we weer de rubberplantages van Oost-Sumatra langs. Beverig en angstig maakt Pieter Pot zijn entree in Nederlands-Indië. Hij wordt bespot en gebruikt door de andere blanken. Langzaam komt hij tot het besef dat hij, ondanks alles, een blanke toewan is. Hoewel hij het op een gegeven moment goed naar zijn zin heeft bij zijn njai geeft hij haar op voor een blanke vrouw die het om zijn geld te doen is. Als hij, ondanks manipulaties van zijn superieur, in redelijke welstand terug is in Nederland, komt hij tot het besef dat hij bij zijn inlandse njai veel gelukkiger was. Hij keert terug en gaat weer bij haar wonen. De figuur Pieter Pot werd in de jaren dertig op de afdeling psychiatrie van de Universiteit van Leiden als voorbeeld genoemd bij de beschrijving van de gevolgen van een diepgaand minderwaardigheidskompleks. Wat betreft de kritieken moet ik in herhaling vallen. Er zijn positieve - en negatieve besprekingen en vaak komt men op grond van dezelfde argumenten tot tegenstrijdige konklusies. Ter Braak vindt dat de figuur Pieter Pot volkomen ‘omtrek’ is gebleven en spreekt van de gebrekkige psychologie, de konventionele stijl en de onbeduidende personages.Ga naar eind46. (Hij heeft het in deze bespreking zo veelvuldig over Multatuli, dat ik even dacht dat deze weer met een roman was uitgekomen.) Kelk vindt het begin van de roman langdradig. ‘Maar hoe verrassend snel wijzigt zich de verhaaltrant als Indië is bereikt. Men voelt dan, dat de schrijfster in haar element komt.’Ga naar eind47. Ik geloof met Kelk dat Madelon Lulofs zich haar leven lang innig verbonden heeft gevoeld met Indië en er daarom zo veel en zo vaak met liefde over schrijft. Misschien dat dit de reden is dat de boeken die niet in Indië spelen wat minder zijn. Een anonieme recensent in Het Handelsblad schrijft dat De andere wereld een goed beeld geeft van het harde leven in Indië en dat het boek psychologisch aannemelijk, maar weinig aantrekkelijk is. Dit laatste zal één van de redenen zijn waarom de toneelversie van De andere wereld, ook deze keer opgevoerd door het gezelschap Saalborn-Parser, geen sukses heeft. Zo'n Pieter Pot is moeilijk te spelen en is daarnaast zo irritant dat het publiek een hekel aan hem krijgt. | |
L. Székely: Van oerwoud tot plantage (1935)In 1935 verschijnt er van de hand van Lászlo Székely ook een Deli-roman, Van oerwoud tot plantage. Dit werk sluit zo nauw aan bij het werk van Madelon Lulofs dat ik kort op dit boek inga. In de inleiding schrijft Székely dat het geen echte roman is, ook geen autobiografie maar een ‘stemmingsbeeld’ Ik schreef (...) over datgene, wat rondom mij heen gebeurde, over allerlei, wat ik zoo hoorde van vrienden en kennissen, (...), soms scheurde ik een stuk uit het leven van een ander en voegde dat in mijn eigen leven, soms mengde ik iets uit mijn leven in dat van een ander, (...). Ik schreef over een land, dat nu anders is geworden, het oude Deli van de pioniers, (...)’.Ga naar eind48. Volgens mij brengt Székely hier precies onder woorden hoe ook Rubber geschreven is. Van Oerwoud tot plantage bestrijkt een periode van ongeveer vier jaar, van 1914 tot 1918. In het laatste hoofdstuk verspringt het verhaal opeens naar ± 1924/1925. Op de laatste pagina maakt de ik-figuur kennis met een ‘slank, groot jongmeisje’ met ‘warme, groote, bruine, vragende ogen’! Van oerwoud tot plantage is evenals Rubber een roman waarin een heel specifiek stukje van onze koloniale geschiedenis vastgelegd is. Dit boek is wat soberder geschreven dan Rubber. Wat we bij Székely veel meer aantreffen is de verbazing over de gang van zaken en de maatschappelijke verhoudingen op Sumatra. Waarschijnlijk heeft Madelon Lulofs van hem geleerd om bewuster naar de verhouding blanke - inlander te kijken. Sommige passages in Van oerwoud tot plantage zijn erg geestig. Bijvoorbeeld het volgende gesprek tussen de schoolmeester en de sultan: ‘Eeh ... hoeveel kinderen hebt u al, toewan?’ vraagt hij eindelijk, opgelucht, dat hij een neutrale vraag gevonden heeft. De twintigjarige schoolmeester is natuurlijk ongetrouwd en denkt dat de Sultan naar het aantal kinderen van zijn school informeert. ‘Tweeëndertig Sultan,’ verklaart hij trotsch. | |
Vizioen (1935)In 1935 verschijnt er van Madelon Lulofs alleen een bundel met drie verhalen in de serie ‘Kleine juweeltjes van de Nederlandsche keurboekerij’ onder de titel Vizioen. Het verhaal waaraan deze bundel zijn naam ontleent is in 1934 in Groot-Nederland verschenen. Het gaat over de konfrontatie tussen een Hollandse mevrouw die vanuit Nederlands-Indië naar Boedapest is gegaan en haar werkster. Een veel mindere variant van dit goede verhaal neemt de auteur later op in De kleine strijd. | |
De hongertocht (1936)De tot dusverre van Madelon Lulofs verschenen boeken, zijn | |
[pagina 60]
| |
waarschijnlijk bijna alle gebaseerd op schetsen, herinneringen en ideeën uit de periode die ze op Deli doorbracht. In 1933 kondigt zich een nieuw onderwerp aan. De heer Nutters, voormalig onderofficier bij het K.N.I.L., heeft in 1911 een patrouilletocht geleid die op een ramp is uitgelopen. Hij verdwaalt, een deel van de manschappen sterft van de honger en de ontberingen, en het restant van de kolonne wordt meer dood dan levend aangetroffen door een hulpbrigade. Nutters zelf overleeft de tocht, maar blijft gebukt gaan onder de verantwoording en besluit na twintig jaar de zaak op papier te zetten. Daartoe krijgt hij de beschikking over alle verslagen en rapporten die er in 1911 gemaakt zijn. Hij schrijft een nota maar is niet tevreden over het resultaat. Men wijst hem erop dat Madelon Lulofs deskundig is wat betreft Nederlands-Indië. Zo ontvangt de schrijfster op een dag in 1932 of 1933 een groot pak met daarin alle stukken en daarbij een verzoek om hier een roman van te maken. Na enige aarzeling stemt ze toe en zo ontstaat er een roman die uniek is in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Uniek omdat de patrouilleverslagen met kommentaar van de superieur bewaard zijn gebleven en we zo een blik in ‘de keuken van de auteur’ kunnen werpen. Vanaf 1933 werkt Madelon Lulofs aan De hongertocht. Ze vordert niet snel met deze roman. Aan Robbers schrijft ze dat de grootste moeilijkheid is dat er nog veel betrokkenen in leven zijn. Zoodra ik een stap naast de werkelijkheid doe, krijg ik een knip op de neus van degenen, die vinden, dat deze onderofficier wèl grote schuld treft.Ga naar eind50. Ze moet er natuurlijk ook rekening mee houden dat het niet Nutters' bedoeling is geweest om als de grote schuldige aangeklaagd te worden. De roman bestaat uit zes hoofdstukken waarvan de eerste drie overwegend fiktioneel zijn.Ga naar eind51. Een iets andere versie van hoofdstuk I verschijnt in 1935 onder de titel Het schot in De Gids. Dit hoofdstuk staat enigszins los van de rest van de roman en is volgens sommige kritieken overbodig, maar het lijkt mij juist funktioneel omdat de sfeer van de naweeën van de Atjehoorlog er zo duidelijk in naar voren komt. Dit hoofdstuk bevat ook vele autobiografische elementen en is in sommige opzichten een beschrijving van Madelons allervroegste jeugd. In de hoofdstukken II en III worden de hoofdpersonen geïntroduceerd. De hoofdstukken IV, V en VI gaan over de eigenlijke patrouilletocht. De schrijfster heeft zich tamelijk strikt aan de officiële verslagen gehouden. In dit deel van het boek heeft ze voornamelijk de feiten gerangschikt en ‘aangekleed’, ook heeft ze natuurbeschrijvingen en dialogen toegevoegd. Naast de spanning die de auteur opwekt door onenigheid te suggereren tussen de blanken (van wie de namen gewijzigd zijn, de namen van de inlanders zijn wel echt!), kreëert zij spanning door het bijgeloof van de inlandse soldaten een steeds terugkerende rol te laten spelen in het mislukken van de expeditie: (...) alleen boven de Peuët Sagoeë staat een kleine compacte wolk. Een wolk als een gebalde vuist. (...) de hantoe's (= geesten, CvdW) zijn blijkbaar op de hellingen en uitlopers achtergebleven en mogen nu hun prooi (= de patrouille, CvdW) spijtig nakijken. Misschien zijn zij het wel, die de compacte wolkvuist boven de bergtop opsteken!Ga naar eind52. De Hongertocht eindigt met een nogal pathetische ‘Open brief aan den Patrouille-commandant N.’ Ik heb alleen aan de feiten, zooals ik ze van u kreeg, de omstandigheden, zooals ik ze begreep, toegevoegd. (...). Dezen mensch te confronteeren met de feiten én de omstandigheden was mijn bedoeling met dit relaas, dat ontstond uit de werkelijkheid van uw patrouilletocht en het verdichtsel van mijn herinneringen en fantasie.Ga naar eind53. In een brief aan Robbers schrijft Madelon Lulofs heel wat minder poëtisch: (...) ik hoop maar, dat die lamme hongertocht toch verkoopt, ik denk, dat ik nog het ergst op mijn kop zal krijgen van die Nutters, die zichzelf wel niet heldhaftig genoeg zal vinden en tegenover alle nijdasserige generalen waarschijnlijk de eerste zal zijn om mij de das om te doen.Ga naar eind54. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat Nutters het eindresultaat pas te zien krijgt als het boek uitgekomen is. Hoewel ook deze roman weer bergen negatieve kritiek over zich heenkrijgt, valt juist de reaktie van Nutters erg positief uit. Ten minste, de reaktie die hij ventileert in Het Volk van 10 oktober 1936 met als ondertitel: ‘Kroongetuige en held van het boek spreekt’. In dit artikel verklaart Nutters dat hij voor de waarheid van de roman instaat. Naar aanleiding van De hongertocht verschijnen er bitse kritieken van Greshoff en Ter Braak. Eerstgenoemde bepaalt dat De hongertocht geen literatuur is, maar iets raars tussen werkelijkheid en fiktie. Hij schrijft dat dit verschijnsel gelukkig zo weinig voorkomt dat er geen woord voor is.Ga naar eind55. Ter Braak veronderstelt in zijn bespreking tot vier keer toe dat de schrijfster zich naast Multatuli ziet en bestrijdt dit vlammend.Ga naar eind56. De roman krijgt echter ook positieve kritieken. C.J. Kelk zegt dat de schrijfster met de meest sobere middelen een grote plastische kracht bereikt en noemt De hongertocht als literair produkt indrukwekkend en onvergetelijk.Ga naar eind57. Nieuwenhuys is over De hongertocht meer te spreken dan over het vroegere werk van de schrijfster. In de door hem geschreven inleiding van de Salamanderuitgave verklaart hij dat dit werk tot het beste behoort wat ze ooit heeft geschreven. Bij de herdrukken als Salamander (1960 en 1963) is de titel gewijzigd in De hongertocht van 1911 en is de ‘Open brief’ aan het slot weggelaten. Met De hongertocht is er een voorlopig einde gekomen aan de Indische romans van Madelon Lulofs. In 1936 staat zij op het toppunt van haar bekendheid. | |
Het laatste bedrijf (1937)Al in 1937 verschijnt haar volgende werk, Het laatste bedrijf, in 1950 verschijnt hiervan een bewerkte herdruk onder de (mijnsinziens minder geslaagde titel) Weerzien in Boedapest. De roman gaat over twee onhandige broers, een kunstschilder en een drogist, die een kunstzaak opzetten onder leiding van een doortastende vrouw en speelt in het Boedapest van de jaren dertig.
De hongertocht 1963.
De kritiek vindt bijna unaniem dat het verhaal overal had kunnen spelen en dat het verhaal tamelijk oninteressant is. Waarschijnlijk is dat het grote verschil met de Indische romans van Madelon Lulofs; deze geven, behalve een interessant verhaal ook een beeld van onze koloniën. Alleen Maurits Uyldert | |
[pagina 61]
| |
(de recensent die Koelie een traktaat noemde) zegt dat de roman een scherp beeld van het leven in Boedapest geeft.Ga naar eind58. Kelk vraagt zich af wat de schrijfster wil met dit boek. De personages noemt hij ‘niet indrukwekkend’ en het verhaal ‘niet bijster interessant’.Ga naar eind59. Zijn mening gaat in de richting van die van Ter Braak die het alleen allemaal wat vernietigender formuleert en die de auteur tevens op een aantal (inderdaad grove) germanismen wijst.Ga naar eind60. | |
De periode 1938-1950Op de vraag van Cannegieter in 1939, of zij aan een nieuwe roman bezig is, antwoordt Madelon Lulofs ontkennend. Wel zegt ze te hopen dat ze nog toekomst heeft als romanschrijfster: ‘Aan stof zal het mij niet ontbreken, want het leven is onuitputtelijk’.Ga naar eind61. Zij kan dan natuurlijk niet weten dat haar roem reeds tanende is. De recensies van toonaangevende kritici hebben hun uitwerking niet gemist. Bovendien is een groot deel van haar bekendheid te danken aan thema's uit een tijdperk dat voorbij is en richt het grote publiek zich op nieuw werk. In deze tijd bevindt Madelon Lulofs zich in een artistieke impasse. De veiligheid van haar drukke bestaan in Boedapest is aangetast en ze is in een land komen wonen dat haar in wezen vreemd is. Verder zijn er spanningen tussen haar en Székely en is haar gezondheid niet optimaal. Het ontbreekt haar misschien niet aan stof maar wel aan werkkracht. In 1939 verschijnt alleen het verhaal De zwaluwen in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Het is een nogal zwaarmoedig verhaal over een driehoeksverhouding bij zwaluwen. De historie wordt ons omstandig en met veel hoofdletters uit de doeken gedaan. Werkelijk: het lijkt soms, alsof inderdaad de Schepper in Zijn alvergevende Liefde wel begrepen heeft hoe verschrikkelijk vervelend en irriteerend teveel schoons en vooral teveel goeds bij tijd en wijle kunnen wezen.Ga naar eind62 De schrijfster koopt een huisje in de Wüstelaan in Santpoort en houdt zich in 1938 en 1939 vooral bezig met vertalen. In 1939 en 1940 vertaalt ze twee Hongaarse romans in het Nederlands. Ook maakt ze in deze tijd een vertaling samen met haar man. Székely is veel ziek in deze periode. Hij ligt enige tijd in het ziekenhuis maar knapt nauwelijks op. Om gezondheidsredenen en om zijn dochter geen gevaar te laten lopen - hij is van Joodse afkomst - besluit hij in 1941 om alleen terug te keren naar Boedapest waar in deze tijd nog weinig van vervolgingen te merken is. De financiële toestand is nu veel minder rooskleurig; eenmaal terug in Hongarije werkt hij vaak twaalf uur per dag. Hij schrijft zijn tweede roman Rimboe die tijdens de oorlog in Hongarije uitkomt. Op dit boek kom ik later nog terug. Er is sprake van nog twee boeken van zijn hand. Dit zouden echter de Hongaarse titels kunnen zijn van zijn twee reeds genoemde romans. Ook schrijft hij voor Hongaarse bladen veel artikelen over Nederlands-Indië zodat we Székely wel als ‘de man van Deli’ kunnen beschouwen. In deze jaren vertaalt hij twee boeken van zijn vrouw in het Hongaars, namelijk Emigranten en Het laatste bedrijf. Daarnaast vertaalt hij ook ander Nederlands werk in het Hongaars, onder andere Hollands glorie van Jan de Hartog en De goede moordenaar van Antoon Coolen. In het laatstgenoemde boek wordt als vertaalster de naam van Madelon Lulofs afgedrukt, omdat zij bekender is. In de loop van de oorlog worden ook in Hongarije de omstandigheden steeds slechter. Székely is veelvuldig ziek. Behalve een hartkwaal heeft hij ook nog last van zijn maag. Vrijwel al zijn bezit gaat verloren, hijzelf weet echter aan de jodenvervolgingen te ontkomen. Als de oorlog ten einde is, schrijft hij dat, de omstandigheden in aanmerking genomen, zijn gezondheid nog redelijk is. Hij is zelfs bezig aan een toneelstuk. Zonder zijn dochter en vrouw terug te hebben gezien sterft Székely op 8 juni 1945 plotseling aan een hartverlamming. Materieel hebben Madelon Lulofs en haar dochter het, relatief, niet slecht gedurende de oorlog. In 1944 moeten ze hun huis in Santpoort verlaten in verband met de bouw van Duitse verdedigingswerken. Op het persoonlijke vlak heeft de schrijfster in deze jaren veel problemen. Ze is neerslachtig en daarbij vaak ziek. In de oorlogsjaren werkt Madelon Lulofs aan Tjoet Nja Din dat haar laatste in boekvorm uitgegeven roman zal worden. Misschien zeggen opmerkingen ter zijde in Tjoet Nja Din als ‘Niets is zo moeilijk te zeggen als van een mens te zeggen, of hij heeft liefgehad en gelukkig was’Ga naar eind63. wel iets van haar gemoedstoestand toen ze dit opschreef. Het boekje Onze bedienden in Indië komt waarschijnlijk ook in de oorlogsjaren tot stand.
Onze bedienden 1946.
Tussen 1945 en 1950 schrijft Madelon Lulofs incidenteel voor De Groene Amsterdammer en Elseviers Weekblad. Steeds meer beschouwt ze zichzelf als journaliste. Haar stukken hebben soms een sombere toon. Van een bijdrage voor De Groene Amsterdammer met als titel ‘Het geluk der kinderen’ is de laatste alinea: Want geluk is een volgroeidheid, is de oneindig moeizaam, onzegbaar smartelijk verworven harmonie. Een half menschenleven is zeker daartoe noodig, soms wel haast een héél. Soms is voor een mens alleen pas het sterven een geluk. Hoe zou dan ooit een kind zóó volwassen geboren kunnen zijn?Ga naar eind64. | |
De kleine strijd (1941)Haar herinneringen aan Boedapest gebruikt Madelon Lulofs bij het schrijven van De kleine strijd dat in 1941 uitkomt. Het boek wordt overigens niet gepresenteerd als autobiografisch: namen en perioden zijn gewijzigd zodat voorzichtigheid gepast blijft. Het begin van De kleine strijd maakt de lezer meteen nieuwsgierig naar de rest van dit dikke boek. (377 pagina's) Zeker met de herinnering van de gebeurtenissen in Rubber in het achterhoofd, omdat in het begin van De kleine strijd de suggestie wordt gewekt dat het een vervolg is. Toen we na een kleine twintig tropische jaren eindelijk voorgoed naar Europa terugkeerden, konden we kiezen tussen twee vaderlanden om er ons te vestigen. (...) van deze mogelijkheid tot keuze heb ik mij toén eigenlijk geen ogenblik rekenschap gegeven. Toen Béla in Marseille kaartjes nam naar Boedapest en alleen terloops zei: ‘Bij gelegenheid gaan we dan ook eens naar Holland...’, vond ik dat doodgewoon met de vanzelfsprekelijke inschikkelijkheid van de getrouwde vrouw, wie automatisch naam en nationaliteit van een echtgenoot zijn toebedeeld.Ga naar eind65. Hierna volgt een goed beschreven ontmoeting tussen Béla en een Hongaarse violist, waar Béla's verlangen naar zijn geboorteland uit blijkt. Al verder lezend begrijp je steeds beter waarom de roman De kleine strijd heet. Het hoofdthema van het werk is de konfrontatie tussen de vrouwelijke hoofdpersoon (Béla zien we alleen een enkele keer thuiskomen) en haar personeel. Als lezer heb je voortdurend de indruk dat er intussen ook een grote strijd woedt, maar dáárover komen we niets te weten. Misschien kunnen we deze titel ook in verband | |
[pagina 62]
| |
brengen met de Tweede Wereldoorlog. Het boek krijgt een aantal kritieken waarvan de teneur is dat de schrijfster wel onderhoudend is maar dat zij met deze roman geen schokkend werk op de markt brengt. Alleen Kelk is nogal enthousiast over De kleine strijd. Hij heeft veel waardering voor de speelsheid, de humor en de verfijnde psychologie waarmee de schrijfster de elkaar in een rap tempo opvolgende werksters beschrijft.Ga naar eind66. | |
Onze bedienden in Indië (1946)Onder auspiciën van de vereniging ‘oost en west’ publiceert Madelon Lulofs het kleine werkje Onze bedienden in Indië. Het is de tegenhanger van De kleine strijd maar het is veel precieser geschreven. Het aardige is dat de lezer aanvankelijk denkt dat hij de lotgevallen voorgeschoteld krijgt van een willekeurig Hollands stel dat naar Nederlands-Indië gaat. Langzaamaan wordt echter duidelijk dat de auteur de eerste jaren van haar eigen ouders beschrijft. In de Deli-planter uit de laatste hoofdstukken herkennen we de broer van Madelon Lulofs. | |
Tjoet Nja Din (1948)Met Tjoet Nja Din blijft de schrijfster in Indië. Centrale figuur is Tjoet Nja Din die de vrouw van Tekoe Lamgna is en, na diens dood, trouwt met Tekoe Oemar. Lamgna en Oemar zijn de twee belangrijkste leiders van de Atjehers gedurende de Atjehoorlog. Tjoet Nja Din haat de Nederlanders en bestrijdt hen gedurende vrijwel haar hele leven. Madelon is als kind al vertrouwd met bovengenoemde namen. De namen Tekoe Oemar en Tjoet Nja Din hadden 'hun klank in mijn kinderjaren, want ik ben in Indië geboren en ik heb leren lopen in Meulaboh. Dáár, in de geluiden van de brekende golfslag op het strand, van de suizelende wind in de cocospalmen en van de schuimende branding bij de uitmonding van de Meulaboh-rivier in zee, moeten nog hun namen meegeklonken hebben en zich aan mijn onderbewustzijn hebben vastgehecht. (...) En later, toen ik schoolkind was, in het land van Menankaban (Sumatra) (...) toen was er bij ons thuis, nog altijd dat verhaal van ‘Het verraad van Tekoe Oemar’. Hoe bont heeft het die kindertijd van mij gekleurd.Ga naar eind67. In Tjoet Nja Din wil de schrijfster niet zozeer de Atjehoorlog beschrijven als wel de rol van deze ‘Din’. Dit is een zware opgave want de bronnen zijn schaars. In de loop van deze geschiedenis lezen we dan ook herhaaldelijk dat er over een bepaalde episode in haar leven geen informatie beschikbaar is, zodat het verhaal verspringt in de tijd. Bij het schrijven van Tjoet Nja Din zijn de moeilijkheden van een andere aard dan bij de eveneens historische roman De hongertocht. Van deze tocht is alles tot in de details bekend. Het tijdsverloop in De hongertocht is korten overzichtelijk terwijl de schrijfster de op zich al lange periode van de Atjehoorlog niet kan beschrijven zonder op de voorgeschiedenis in te gaan. Hiermee komen we meteen op één van de mankementen van Tjoet Nja Din. Bij de uiteenzetting over de geschiedenis en de bestuursindeling van Atjeh vallen zoveel namen en termen dat de lezer ervan duizelt. Een opvallend verschil met De hongertocht is dat Tjoet Nja Din veel subjektiever geschreven is. De auteur komt er duidelijk voor uit dat ze haar hoofdpersoon bewondert. Het verhaal bestaat uit vijftien hoofdstukken. Eerst krijgen we de achtergronden en de voorgeschiedenis van de Atjehoorlog; dan volgt een beschrijving van de jeugd van ‘Din’ en vervolgens wordt het verloop van de strijd beschreven, aan het eind waarvan ‘Din’ wordt gevangengenomen en verbannen. Het boek bevat veel kommentaar van de auteur waaruit soms blijkt hoe ze denkt over de Nederlanders als kolonisators. Na een uiteenzetting over de oude Atjehse gebruiken lezen we: Zo waren die dingen in de tijd van Tjoet Nja Din. Maar wij hebben hun de beschaving gebracht. En te vuur en te zwaard hebben wij hen leren salueren en handjesgeven.Ga naar eind68. Madelon Lulofs hanteert in dit werk soms een auctoriale vertelwijze en bespreekt haar argumentatie met de lezer: ‘Ik zal mij dus wenden tot de figuur zelf van Oemar (...) en zie, of ik dááraan te weten kom, wat ik weten wil’.Ga naar eind69. De schrijfster voelt sympathie voor een Atjehse vorstin als ‘Din’ dus er moeten wel negatieve gebeurtenissen opgerakeld worden uit de Nederlandse koloniale geschiedenis. Toch wordt het gedrag van de Nederlanders niet aan de kaak gesteld. Madelon Lulofs beperkt zich tot af en toe een schampere notitie. Wij houden niet van oorlog voeren, wat geld en bloed kost, wij willen handel drijven, zonder bloedvergieten, maar met veel winst.Ga naar eind70. Hoewel de schrijfster zich dus betrekkelijk gematigd opstelt, treft het wel buitengewoon ongelukkig dat ze een boek publiceert over een Atjehse vorstin die de Nederlanders haar leven lang gehaat heeft - de laatste regel van het boek luidt: 'Zullen wij dan niet ten minste de haat gunnen aan haar, die aan ons alles verloor wat zij bezeten heeft en liefgehad? - terwijl Nederland net bezig is aan de tweede politionele aktie in Indonesië. Op de flaptekst van de roman staat dat de gebeurtenissen in Tjoet Nja Din verleden tijd zijn en dat de lezer geen parallel moet trekken tussen de politionele akties en de Atjehoorlog, maar dat heeft weinig geholpen. Het boek is vrijwel doodgezwegen en nooit herdrukt. Alleen van de hand van C.J. Kelk heb ik een bespreking gevonden. Hij vindt de roman waardevol, zowel in geschiedkundig als in literair opzicht.Ga naar eind72. Ook Rob Nieuwenhuys besteedt in zijn Oost-Indische Spiegel aandacht aan Tjoet Nja Din. Hij vestigt er de aandacht op dat Madelon Lulofs geen epos heeft willen schrijven maar een biografie en kan zich voorstellen dat de schrijfster van al haar boeken het meest aan Tjoet Nja Din gehecht is. Volgens hem, is de ‘inzet’ bij de schrijfster nog nooit zo groot geweest als juist bij dit werk maar hij voegt hier meteen aan toe dat haar talent voor dit onderwerp niet toereikend is. | |
L. Székely - Rimboe (1949)In 1949 verschijnt, postuum, de tweede roman van Laszlo Székely, Rimboe. Op de titelpagina wordt vermeld dat Madelon Lulofs deze roman bewerkt heeft; hiermee is de informatie op. Er is geen inleiding, geen verantwoording en voor zover ik weet is het boek nergens besproken. De auteur heeft de roman een wat ouderwetse en onwaarschijnlijke konstruktie meegegeven. Een ‘geslaagde’ Hongaar komt op Sumatra een landgenoot tegen die aan lager wal geraakt is. Jaren later ontmoet hij hem in Boedapest voor de tweede keer. De man is dan weer in goede doen en geeft hem zijn levensverhaal mee. Deze biecht heeft hij geschreven toen hij in de grootste nood zat. Dit boek is een soort tegenhanger van Van oerwoud tot plantage. Kwam in dit werk de hoofdpersoon goed terecht, de hoofdpersoon van Rimboe mislukt volkomen in Indië en moet door zijn vrouw uit de goot opgeraapt worden. In deze roman herkennen we weer de verbazing van de Europeaan over de Indische opvattingen. Bijvoorbeeld in het volgende fragment waarbij de hoofdpersoon die met de njai van de baas naar bed is geweest, haar als beloning een bos bloemen heeft gegeven: Ze schoot in een hikkende lach. ‘Dat gras...? Dat onkruid? Wat moet ik daarmee? De zeboe's willen het niet eens eten... moet je zien... (...) Is dát meneers symbool van de eeuwige liefde (...)’ | |
De periode 1950-1958In 1949 verklaart Madelon Lulofs dat zij bezig is met een nieuwe roman die misschien haar vroegere werk nog zal overtreffen omdat ze door leed innerlijk gegroeid is.Ga naar eind74. Deze roman heeft ze nooit geschreven. Misschien is ze uitgeschreven of ontbreekt haar de rust om aan het werk te gaan. Ze heeft zorgen om haar jongste dochter ‘die leed en streed met het | |
[pagina 63]
| |
dualisme half joods te zijn’.Ga naar eind75. Zelf voelt ze zich eenzaam; literair is ze in een isolement terecht gekomen.
Madelon Lulofs ± 1949.
Financieel staat Madelon Lulofs er in deze periode niet goed meer voor dus ze moet wel schrijven. Ze vertaalt een aantal boeken uit het Engels. Ze schrijft steeds meer stukken voor Elseviers Weekblad. Haar bijdragen zijn vlot geschreven en leesbaar maar lang niet altijd even interessant. Naast rubrieken schrijft ze korte verhalen en neemt ze interviews af. Vanaf 1952 is Madelon Lulofs redaktielid van Elseviers Weekblad voor de vrouw. Ook schrijft ze vervolgverhalen voor De Margriet. Aan haar dochter Christine schrijft ze dat dit bijna niet op te brengen is. Op 22 mei 1958 wordt ze plotseling onwel in een winkel. Men brengt haar naar huis en waarschuwt een dokter. Deze kan echter niets meer doen want als hij arriveert is Madelon Lulofs stervende. Haar dood is een schok voor haar familie en vrienden. Zijzelf zal er vrede mee gehad hebben. | |
Laatste publikatiesMadelon Lulofs schrijft in 1952 een vervolgverhaal voor De Margriet met als weinig belovende titel Storm in haar hart. Deze titel lijkt mij een konsessie aan het damesblad te zijn, want het verhaal is interessanter dan de titel doet vermoeden. De schrijfster heeft teruggegrepen naar het onderwerp waarmee ze bekend is geworden, we keren namelijk terug naar de rubberplantages van Deli. De vrouwelijke hoofdpersoon, Marian Matthijsen komt in Amsterdam een oude vriend uit Indië tegen en samen rakelen ze oud zeer op. In het weekend hierna laat Marian in gedachten alles wat er in Deli voorgevallen is nog eens de revue passeren. Deze herinneringen vullen bijna het hele vervolgverhaal dat uit dertig flinke afleveringen bestaat. Ondanks de, op die van Rimboe gelijkende, onhandige konstruktie, boeit het verhaal soms. In zeker opzicht krijgt G. van Hulzen, die vond dat de auteur Rubber en Koelie had moeten integreren tot één machtig epos, hier zijn zin. Minpunt is echter wel dat in Storm in haar hart weliswaar de problematiek van deze beide boeken verwerkt is, maar dat het vervolgverhaal wat de kwaliteit betreft op een veel lager peil staat. Enerzijds maakt Madelon Lulofs het de lezers van De Margriet moeilijk door in haar tekst namen te noemen die vast geen gemeengoed zijn, zoals Rodin en Toorop én door gedetailleerd in te gaan op het leven in de koloniën. Anderzijds bedient ze zich van enigszins slappe beschrijvingen als: Zijn stem klonk zakelijk, maar ook manlijk rustig. En heel onverwacht voor haarzelf onderging zij plotseling dit nieuwe overwicht in hem als iets, dat toch haar diepste vrouwelijke gevoelens een tot dusverre ongekende bevrediging schonk.Ga naar eind76. Wat Storm in haar hart verder interessant maakt is dat de schrijfster er een aantal autobiografische gegevens in heeft verwerkt. We zien twee jonge mensen, Marian en Dolf, afkomstig uit een stad aan een rivier (Deventer?) die naar Indië gaan, en dat zeer tegen de wil van de vader van Dolf. Deze heeft zijn zoon een karriére toebedacht als notaris. We kunnen dus konkluderen dat Dolf in sommige opzichten lijkt op Hendrik Doffegnies. ‘Wat, wil jij notaris worden?!’. ‘Wie zegt dat ik dat wil?’ zei hij. ‘Het is bij ons niet zoals bij jullie (...) Bij ons houdt er maar één werkelijk het zwaard in de vuist. En dat is Pa.Ga naar eind77. In Indië ontstaat er verwijdering tussen Dolf en Marian. Dit komt voornamelijk doordat Dolf er alles voor over heeft om snel fortuin te maken. Ze gaan weliswaar niet uit elkaar maar dat lijkt weer een konsessie te zijn aan de lezers van De Margriet. Bij de slotregels schieten ons de tranen in de ogen: ‘Met Allah's genade zullen er bloemen zijn,’ had Tasmina eens gezegd. In 1958 wordt er een nieuw vervolgverhaal van Madelon Lulofs aangekondigd: Margriet presenteert u in feuilletonvorm het boeiende relaas van lief en leed in Nederland gedurende de laatste vijftig jaar, zoals de familie Ovink die beleefde. Een dochter van de schrijfster vertelde me dat haar moeder, kort voor haar dood, plannen had voor een uitgebreide familieroman over de verschillende generaties van de familie Lulofs. Het lijkt erop dat de schrijfster hier ook aan begonnen is en wel onder de titel Alsof het gisteren gebeurde. In het begin van dit vervolgverhaal herkennen we weer veel omstandigheden uit de tijd dat Madelon bij haar grootouders in Deventer woont en daar op de meisjes HBS zit. Haar grootvader was leraar wiskunde en ook de vader van de hoofdpersoon, Klaartje Ovink is wiskundeleraar. Madelon schreef altijd van zulke mooie opstellen, dat geldt ook voor Klaartje: In de voorkamer trof Ovink Liesbeth aan, gebogen over het opstelschrift van Klaartje. ‘Ze heeft beslist talent,’ zei Liesbeth. ‘Het is doodjammer!’ ‘Wat is doodjammer?’ ‘Dat ze er waarschijnlijk niets mee zal doen. Welke vrouw krijgt in deze maatschappij nu de kans om haar talenten werkelijk te ontplooien. (...) dan luister ik liever naar Multatuli, die al dertig jaar geleden schreef: “Waarom kiezen de vrouwen niet mee”.’Ga naar eind79. Er komen tal van verwikkelingen en Klaartje gaat met haar man Niek naar Indië. Op 22 mei 1958 overlijdt Madelon Lulofs plotseling aan een hartaanval. In De Margriet heb ik niets over haar dood kunnen vinden, wel iedere week een nieuwe aflevering van het vervolgverhaal dat doorloopt tot in augustus. Wat in het verhaal opvalt is dat Klaartje en Niek veilig op Sumatra zitten. Ze komen een keer met verlof, ze sturen een enkele brief en daarmee is hun rol uitgespeeld. Verder wordt vooral het leven van de broer van Klaartje gevolgd, zodat ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat iemand anders het verhaal heeft afgemaakt.
In 1957 verschijnt er een nostalgisch boek met als titel: Weet je nog wel... een boek vol pluche en pleizier, in deze verzamelbundel vinden we opeens weer een prachtige jeugdherinnering van Madelon Lulofs, getiteld: ‘Manindjau, een verhaal uit een privé doofpot’. Stuiveling schrijft in een In memoriam dat de schrijfster enkele van haar vroegste publikaties nauwgezet heeft herzien. Jeanne van Schaik-Willing heeft in 1949 een artikel geschreven dat regelmatig aangehaald wordt als ‘interview’.Ga naar eind80. Made- | |
[pagina 64]
| |
lon Lulofs komt hier zelf echter helemaal niet aan het woord, hoewel vaak de opmerking ‘Naderhand heb ik mij geschaamd, maar toen was het al gebeurd, ze werden verslonden en overal vertaald’ wordt aangehaald. Deze alinea begint echter met de zin: ‘Het is alsof zij zeggen wil’. Als we de laatste editie bekijken van Rubber, dan lijkt het nauwelijks aannemelijk dat deze herzien is door de auteur.
Madelon Lulofs ± 1954.
| |
Tot slotAls Madelon Lulofs op achtenvijftigjarige leeftijd in Amsterdam overlijdt, is zij als schrijfster eigenlijk al vergeten. Ze laat echter een oeuvre na dat ons de kans geeft om nader te komen tot een hele bijzondere wereld uit ons koloniaal verleden. De schrijver Elout zegt in zijn Indisch Dagboek dat een Jack London over een heroïsch land als Deli, heroïeke boeken zou kunnen schrijven.Ga naar eind81. We mogen blij zijn dat Madelon Lulofs ons ook vertelt over de minder heroïeke zaken, dat we meer te weten komen over de mensen die op de plantages werken; met Jack London zouden we toch vooral op olifanten- en tij- gerjacht gaan. Natuurlijk is Madelon Lulofs niet alleen ‘vrouw van Deli’ want zonder haar zou niemand nog van de hongertocht weten en wie zou er zonder haar ooit van Tjoet Nja Din gehoord hebben? C.J. Kelk, die vrijwel alle werken van Madelon Lulofs heeft besproken, schrijft in zijn In memoriam: Met een onmiskenbare kracht heeft zij in haar schrijverschap niet schoonheid alleen gezocht, maar ook heeft zij de stem willen zijn van levende mensen, van wier drijfveren wij niet zouden geweten hebben zonder haar hulp en tussenkomst.Ga naar eind82. | |
AantekeningenBehalve op de in de noten genoemde bronnen heb ik mij gebaseerd op gesprekken met Christine Benny-Doffegnies. Merie Maud Modderman-Doffegnies en mevrouw Verwey-Lulofs. Mijn dank voor hun onmisbare medewerking. |
|