| |
| |
| |
Eric Hulsens
De lotgevallen van Roodkapje
Eigenlijk had ik het voor mezelf gekocht: een kartonnen sprookjeshuisje, iets meer dan een vuist groot. Achter het raam aan de ene kant zie je een wolvekop met vervaarlijke tanden en een slaapmuts op. Voor het raam om de hoek staat een kind met een rode cape en gluurt naar binnen. Als ik het deurtje aan de voorkant open, plooit het huisje uiteen in twee delen. Rechts kijk ik de kamer in waarin de wolf te bed ligt en een verbaasd Roodkapje zich net afvraagt wat er met oma aan de hand is. In de linkerhelft van het huisje zit een leporello waar het hele verhaal van Roodkapje op staat - deze miniatuurwoning bevat een compleet ‘prentenboek’ van 25 pagina's. Ik was bereid er een tientje voor te betalen, gefascineerd als ik was door het leuke concept van dit uitvouwboek.
Het is overigens een typisch voorbeeld van de internationalisering van de prentenboekenproduktie: de Nederlandse uitgave van Van Reemst is afgeleid van een Engelse, copyright bij Walker Books in Londen, maar het dingetje is gedrukt in Singapore voor Intervisual Communication Inc., Los Angeles.
Mijn dochter van bijna vier legde onmiddellijk beslag op het nieuwe stuk in mijn Roodkapjeverzameling. Van het huisje ging een intense bekoring uit, het nodigde uit tot openmaken, openvouwen, dichtvouwen, deurtje toedoen, en da capo. En ik moest natuurlijk het verhaal steeds opnieuw vertellen.
| |
De grote boze wolf
Van de Roodkapjeboekjes die ik de laatste jaren gekocht heb, is dit wel het leukste en het meest aparte. De verschillen tussen die boekjes zijn nochtans vooral een kwestie van boekconcept, illustratietechniek en literaire vormgeving. Wat de benadering van het oude volkssprookje betreft hebben ze veel met elkaar gemeen. Om te beginnen het visuele beeld van de ‘boze’ wolf, dat weinig laat vermoeden van de terreur die wolven in het verleden geweest zijn.
Een willekeurig voorbeeld van de historische realiteit: in de streek rond het Vlaamse stadje Oudenaarde werden in het jaar 1588 151 mensen gedood en 41 gekwetst door wolven. Macabere details zijn uit een schaderapport van de baljuw bekend. In een bepaalde wijk hebben de wolven kinderen van vijf, acht en dertien jaar gedood, een twaalfjarige jongen is ‘gheheel vernielt ende opghegheten’, een driejarig kind is ‘vernielt ende gheheel opghegheten, ghereserveert trechter armkin’...
Het hoeft ons dan ook niet te verbazen als op een oude prent de wolf als een reusachtig monster verschijnt. Als we de kinderboekjes daarmee vergelijken, zien we dat ze hem vaak verkleinen en hem voorstellen als een wat stoute of zelfs als een brave hond. Dit vervriendelijkte beeld van de wolf heeft natuurlijk te maken met het feit dat de wolf vandaag uit het dagelijks leven verdwenen is en hooguit nog gezien wordt als een tamme en welgevoede bewoner van de dierentuin. Maar het zal ook wel pedagogische achtergronden hebben - de kinderboekenmakers willen het kind ontzien en geen nachtmerries veroorzaken, en vinden vaak dat kinderliteratuur lief moet zijn.
Dergelijke denkbeelden spelen vermoedelijk ook een rol bij de keuze van de tekst. De oudste versie van het Roodkapjeverhaal, die uit de Sprookjes van Moeder de Gans (± 1700) van Charles Perrault, heeft geen happy end. Roodkapje wordt opgegeten door de wolf, en daar blijft het bij. Pas ruim honderd jaar later, als de Grimms hun Sprookjes voor Kind en Gezin laten verschijnen, duikt de afloop op die we nu kennen, en die duidelijk ontleend is aan het sprookje van de wolf en de zeven geitjes: de jager snijdt de buik van de slapende wolf open, vult die met stenen en naait hem weer dicht, zodat de wolf als hij wat later gaat drinken zijn evenwicht verliest en verdrinkt.
Het slot van Perraults Roodkapje is de kinderboekenmakers kennelijk veel te cru, want zijn versie komt in mijn verzameling
| |
| |
helemaal niet voor. Een happy end is daarin de absolute regel. Maar de aard van dat gelukkige slot varieert toch nog heel sterk. Rie Cramer vond de Grimmversie vermoedelijk te sadistisch, want zij laat de jager de wolf doodsteken voor hij hem de buik openrijt. Toch vult hij de buik met stenen, naait hem dicht, en gaat dan het zo verzwaarde kadaver in het water gooien. Erg veel nutteloos werk om een dode wolf kwijt te raken, lijkt me.
De leporelle behoudt het opensnijden van de buik van de slapende wolf, maar vertelt niet wat er verder met hem gebeurt. Zo handelt ook Dick Bruna de zaak af. En een Richard Scarryboekje zegt bondig en verhuld: Gelukkig had de houthakker haar gehoord. Snel gaf hij de wolf een klap en bevrijdde oma uit de buik.
Een houthakker i.p.v. een jager vinden we ook in het wat woestere slot van Ruth Ainsworth: Hij hakte met een zwaai van zijn bijl de kop van de boze wolf eraf. Meteen sprong Roodkapje naar buiten (...)
Maar er zijn ook kinderboekmakers die zelfs het opeten van de grootmoeder te gortig vinden. Een lieve schalkse wolf in een miniboekje van de uitgeverij Mulder stopt de oma in een kast en krijgt Roodkapje niet te pakken omdat die de benen neemt. Bij wijze van afstraffing wordt hij door haar vader het bos uitgejaagd. Een boekje voor de zeer tere kinderziel!
Een soortgelijk totaal afgezwakt einde van het verhaal vind ik in een miniboekje van Junior Press en in een uitvouwboekje van Hemma. Uit dit laatste citeer ik even het bloedeloze slot: De echte grootmoeder, die in de kast zit opgesloten, hoort alles. Ze roept: ‘Het is de wolf Roodkapje, hij wil je opeten! Vlug, ren weg zo hard als je kan!’ Roodkapje holt de deur uit en de wolf rent haar na. Maar buiten is juist de jager, die eens naar grootmoeder komt kijken. ‘Kijk daar eens, dat is de wolf. Wou jij Roodkapje opeten?’ roept de jager. De wolf rent gauw de struiken in, want hij is bang voor de jager. Roodkapje en de jager maken de kast open, waar grootmoeder in zit. Met z'n drietjes gaan ze nu lekker eten om van de schrik te bekomen. En 's avonds brengt de jager Roodkapje door het bos naar huis, zodat ze weer veilig bij haar moeder komt.
| |
Kleuter of puber?
Op de leporello is Roodkapje heel jong, ze lijkt nog een kleuter. Het plaatje waarop zij parmantig op een vermoeid kijkend stokpaard door het bos rijdt, vind ik heel grappig. Toch wijkt de infantilisering die Roodkapje hier (en in heel wat andere jeugduitgaven) ondergaat sterk af van de oude traditie. Perrault besloot zijn verhaal immers met een morele exegese in
| |
| |
verzen die helemaal niet in de kleutersfeer past:
Moraal
Het jonge volk in 't algemeen en
jonge meisjes in 't bijzonder,
lief en mooi, dienen te weten
niet aan elk hun oor te lenen,
't Is tenslotte heus geen wonder
hoeveel de wolf er heeft gegeten.
Ik zeg de wolf, want niet elk beest
is altijd van dezelfde aard;
men vindt er heel nette bij,
niet boos, maar aardig en bedeesd,
die vriendelijk, zachtjes en bedaard
de juffers volgen, totdat zij
hun huis, hun kamer binnengaan;
pas op voor wolven: van de zachte
moet men het grootst gevaar verwachten!
Ook in de versies die later uit de mondelinge overlevering zijn opgetekend blijkt vaak heel duidelijk dat de vrouwelijke hoofdpersoon de puberteit bereikt heeft. Een klein meisje werd in dienst gedaan in een huis om twee koeien te hoeden. Toen haar tijd erop zat, ging zij weg. Haar baas gaf haar een kleine kaas en een broodje. Zo begint een Frans Roodkapjeverhaal dat in 1874 werd opgetekend uit de mondelinge folklore. Als je daarbij weet dat kinderen in het milieu waaruit dit verhaal komt doorgaans van hun zevende tot hun veertiende als herdertje dienden, is duidelijk dat het hier gaat om een meisje aan het begin van de huwbare leeftijd. De Franse folkloriste Yvonne Verdier, aan wie ik deze gegevens ontleen, is er trouwens in geslaagd aan te tonen dat het centrale thema in dit oude volksverhaal juist het volwassen worden is. Een dergelijke duiding wijkt sterk af van de oudere van Marianne Rumpf en e.a. die stelden dat we hier te maken hebben met een waarschuwingssprookje, dat diende om kinderen attent te maken op het gevaar van wolven of weerwolven, en om ze ervan te weerhouden zich alleen in het bos of in weiland te begeven.
Yvonne Verdier is de eerste die een plausibele uitleg heeft gevonden voor een mysterieuze dialoog tussen de wolf en het meisje die in veel Roodkapjesprookjes uit de folklore voorkomt:
- Langs welke kant ga je?
- Ik neem de weg van de spelden, en u, welke weg neemt u?
- Ik neem de weg van de naalden.
De symbolische betekenis van deze keuze blijkt uit een passage uit een ander verhaal van dit type: Ik geef de voorkeur aan de weg van de spelden waarmee je je kan opschikken boven die van de naalden waarmee je moet werken. ‘De spelden oprapen’ is een uitdrukking uit de traditionele Franse plattelandscultuur die aanduidt dat een meisje naar een naaister gestuurd wordt voor de voorbereiding op het levensstadium van ‘jong meisje’. Zij leert zich opschikken, o.a. met spelden in het haar. De spelden hebben in deze cultuur ook op andere manieren een erotische betekenis. Jongens maken een meisje b.v. het hof door haar spelden aan te bieden.
Als het meisje in de traditionele Roodkapjeverhalen voor de spelden kiest, duidt dit dus haar levensstadium aan: zij laat de kindsheid achter zich, maar is nog niet toe aan het stadium van de volwassen vrouw die naait (in de dubbele betekenis van het woord).
Deze symboliek van naalden en spelden is al sinds Perrault uit de literaire traditie verdwenen, maar Perraults uitleg in verzen stemt perfect met de mondelinge traditie overeen waar hij Roodkapje voorstelt als een jong meisje in de leeftijdsfase van het vrijen.
Ook al sinds Perrault in de literaire traditie geretoucheerd is het merkwaardige kannibalisme van de Roodkapjefiguur uit de authentieke mondelinge overlevering. De wolf eet de grootmoeder doorgaans niet helemaal op, maar zet vlees en bloed van haar opzij. Als het meisje dan binnenkomt, nodigt hij haar uit daarvan te gebruiken. Soms kookt het meisje zelfs het bloed van haar oma in een pannetje alsof ze bloedworst maakt, of ze maakt een heuse fricassee, waarin zij b.v. de borsten van haar oma verwerkt. Door de vrouwelijke seksuele attributen van haar grootmoeder, bloed en borsten, te consumeren, eigent zij zich de vrouwelijkheid van haar grootmoeder toe.
| |
Kleed je uit, mijn kind
Als Roodkapje zo de seksuele kwaliteiten van haar oma overgenomen heeft, volgt in de traditionele versies vaak een striptease-achtig tafereel:
- Kleed je uit, mijn kind, zegt de weerwolf, en kom bij mij slapen.
- Waar moet ik mijn schort laten?
- Werp hem in het vuur mijn kind, je hebt hem niet meer nodig.
En voor alle kleren, haar keurslijf, haar jurk, haar onderrok, haar onderbroek, vraagt zij hem waar ze te laten. En de weerwolf antwoordde: Werp ze in het vuur, mijn kind, je hebt ze niet meer nodig.
Perrault geeft dit zeer verkort weer: ‘Zet de koek en het potje boter maar op de broodtrommel en kom bij me in bed liggen. ’ Roodkapje kleedde zich uit en ging in bed liggen, waar ze erg verbaasd was toen ze zag hoe grootmoeder er in haar deshabillé uitzag.
Perrault censureert blijkbaar de striptease uit de volkse versies, maar hij behoudt de ‘bedscène’ en beklemtoont in zijn ‘moraal’ nog de seksuele betekenis ervan. Ook heeft hij de volgende passus in de dialoog tussen de wolf en het meisje in bed: ‘Grootmoeder, wat hebt u een grote armen!’ ‘Dan kan ik je beter omhelzen, mijn kind.’
Vergeleken bij Perrault is het Roodkapjeverhaal dat de Grimms een eeuw later publiceren, en dat duidelijk teruggaat op Perrault, bepaald preuts. De wolf verslindt de grootmoeder onmiddellijk als hij binnenkomt, en trekt dan haar kleren aan en zet haar muts op. Heeft ze zich dan gauw even uitgekleed voor ze zich liet oppeuzelen? Deze ongerijmdheid was kennelijk nodig om de gedachte dat de wolf naakt in bed ligt te vermijden. De vraag over het omhelzen ontbreekt bij de Grimms,
| |
| |
Roodkapje stapt ook niet meer bij de wolf in bed, en de ‘moraal’ is verdwenen.
Mijn kinderboekjes staan, het zal niemand verbazen, allemaal in de preutse traditie. Ze bewaren wel de seksuele polariteit van de mannelijke wolf (vaak beklemtoond door mannenkleding) en het meisje, maar ontscherpen de spanning daarvan door de bedscène weg te laten en het meisje te infantiliseren. Maar in een versie als die van Ruth Ainsworth (uitgeverij Het Spectrum) is Roodkapje toch een kokette tiener en is de passage met het omhelzen behouden. En als je dan de wolf afgebeeld ziet met een knuppel en een grote buidel is Freud niet ver uit de buurt.
Buiten de kinderliteratuur is het seksuele element van het Roodkapjeverhaal natuurlijk met graagte geëxploiteerd, b.v. door Louis Paul Boon die het verhaal vanuitzijn Lolitacomplex navertelde: Roodkapje kleedde zich uit maar hield de rode halsdoek rond het hoofd gestrikt. Zij was heel jong en heel mooi, zo zonder kleren. Haar borstjes waren fier, op een zo mooi Roodkapje te mogen groeien. Toen ze haar grootmoeder over haar lichaam voelde tasten, zei ze: ‘Maar grootmoeder, wat hebt gij grote handen!’ ‘Dat is om u overal te kunnen aanraken.’ Zij liet maar begaan. Het was heel aangenaam andere handen dan de hare over haar lichaam te voelen wandelen. (...)
Boons verhaal is een late uitloper van een literaire traditie die met Perrault begonnen is. Terwijl de mondelinge overlevering de nadruk legt op de grootmoeder en op de generatiewisseling (de grootmoeder sterft, maar vaak weet Roodkapje zich te redden nadat ze zich de vrouwelijkheid van haar oma heeft toegeëigend) verschuift de literaire traditie het accent. De grootmoeder wordt bijkomstig en de aandacht gaat vooral naar de erotische confrontatie van het jonge meisje met de gevaarlijke mannelijke seksualiteit. In 1820 heel populaire opera ‘Le petit Chaperon rouge’ allerminst. In dit werk van Boieldieu op tekst van Théaulon de Lambert is de wolf een op vrouwelijk schoon jagende edelman en Roodkapje een meisje van lagere stand dat hij wil bezitten.
| |
Roodkapje en de onderdrukking van de vrouw
De sprookjesreceptie in de westerse cultuur heeft een opmerkelijke voorliefde voor hulpeloze meisjes die door mannen gered worden of bij hen het geluk vinden: Assepoester, Sneeuwwitje en Roodkapje behoren tot de bekendste en populairste sprookjes. De Roodkapjeverhalen die de folkloristen uit de volksmond opgetekend hebben tonen echter meestal een actieve en vindingrijke heldin, die het met list tegen de wolf opneemt en zich weet te redden. Hoewel deze verhalen uit een traditionele cultuur met strakke rolpatronen komen, bieden zij een positief beeld van het meisje dat haar vrouwelijkheid verwerft en ‘haar man weet te staan’. De burger Perrault buigt dit om tot een negatief modelverhaal over het meisje dat zich niet genoeg afschermt van de mannelijke seksualiteit. En in de latere literaire traditie wordt Roodkapje steeds meer een modelfiguur van de burgerlijke opvoeding en het burgerlijke waardensysteem. Meisjes moeten hun ‘onschuld’ bewaren en gehoorzaam zijn. Hun ongehoorzaamheid leidt tot rampen, al kan een mannelijke held misschien nog redding brengen.
Bij de Grimms heeft de vertelling b.v. een forse pedagogische injectie gekregen: Op een dag zei haar moeder tegen haar: ‘Kom Roodkapje, hier heb je een stuk koek en een fles wijn, breng dat naar je grootmoeder, zij is ziek en zwak en dit zal haar goed doen. Ga nu maar voor het te warm wordt en als je buiten komt, loop dan netjes en rustig en dwaal niet van het pad af, anders val je en breek je de fles en dan heeft grootmoeder niets. En als je haar kamer binnenkomt, vergeet dan niet goedemorgen te zeggen, en snuffel niet eerst overal rond. ’
Aan het slot heeft het meisje haar les geleerd: Roodkapje dacht bij zichzelf: ‘Zolang ik leef, zal ik nooit meer in mijn eentje van het pad afgaan en het bos inlopen, wanneer mijn moeder mij dat verboden heeft. ’
De kinderboekjes van mijn verzameling laten het meisje soms weglopen van de wolf en zich redden. Maar dan komt er toch nog een vaderfiguur opduiken die de redding voltooit door de wolf te doden of weg te jagen. Meestal echter is het die vaderfiguur die alles in orde brengt, en soms wordt de les van de vertelling nog eens op zijn Grimms onderstreept: Roodkapje nam zich eens en vooral voor om nooit meer de raad van haar moeder in de wind te slaan. (Centrale Uitgeverij). Of bij Dick Bruna: En Roodkapje zei zachtjes: Dank u wel, jager, ik zal nooit meer naar een wolf luisteren. De versie van Ruth Ainsworth, die het meest erotisch getint is van alle boekjes die ik bezit, bevat een verrassing: En Roodkapje beloofde nooit meer te treuzelen of met vreemden te praten wanneer haar moeder haar om een boodschap stuurde! Opgepast voor kinderlokkers en andere wolven!
| |
Moraal
Een populair theoreticus van de antiseksuele en op gehoorzaamheid en aanpassing gerichte opvoeding die via het Roodkapjeverhaal bedreven wordt, is Bruno Bettelheim: ‘Roodkapje’ geeft uiterlijke vorm aan de innerlijke processen van een puber: de wolf is het zinnebeeld van het kwaad zoals het kind beseft wanneer hij zijn ouders niet gehoorzaamt en zich sexueel laat verleiden of zelf verleidt. Als hij afdwaalt van het voorgeschreven pad, ontmoet hij ‘het kwaad’ en hij is bang dat het hemzelf en de ouder wiens vertrouwen hij beschaamt zal verzwelgen. Maar het is mogelijk dit ‘kwaad’ te herstellen, zoals het verhaal verder aantoont. (...) Roodkapjes kinderlijke onschuld gaat verloren als de wolf laat blijken wie hij is en haar opslokt. Wanneer ze uit zijn buik komt, wordt ze herboren op een hoger bestaansniveau; ze krijgt een positieve relatie met haar beide ouders, is geen kind meer, maar komt in het leven terug als een jong meisje.
Terwijl ik de leporello opvouw, het huisje toeplooi en het
| |
| |
deurtje sluit, denk ik: ik hoop dat mijn dochter geen Roodkapje wordt...
| |
Literatuur
- | Rik Castelain, Kinderen en hun opvoeding in de kasselrij Oudenaarde tijdens het Ancien Régime (1500-1800). Oudenaarde, Vereniging voor vreemdelingenverkeer en monumentenzorg, 1979 |
| |
- | Claude-Catherine en Gilles Ragache, Les loups en France, Parijs, Aubier, 1981 |
| |
- | Eric Hulsens, Waarom lusten kinderen nog reuzen? Leuven, Infodok, 1981 |
| |
- | Bruno Bettelheim, Het nut van sprookjes. Amsterdam, De Bezige Bij. 1980 |
| |
- | Yvonne Verdier, Grands-méres, si vous saviez... Le Petit Chaperon Rouge dans la tradition orale, in: Cahiers de litt. orale 4 (1978) p. 17-55 |
| |
- | Hans Ritz, Die Geschichte vom Rotkäppchen, Göttingen, Muriverlag, 19836 |
| |
- | Jack Zipes, Rotkäppchens Lust und Leid, Köln, Diederichs 1982 |
| |
- | Charles Perrault, Sprookjes van Moeder de Gans. Utrecht, Het Spectrum 1977 (vertaling Arjaan van Nimwegen) |
| |
- | Grimm. Sprookjes voor Kind en Gezin, Rotterdam. Lemniscaat 19742 |
|
|