| |
| |
| |
Briefwisseling Wilfred Smit - Simon Vestdijk (1953-1962)
Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Peter Morel
Op 29 april 1953 stuurde een negentienjarige jongen een brief met vier gedichten naar S. Vestdijk, die hij als dichter vurig bewonderde. Nu zonden en zenden dichtende jongelieden regelmatig verzen aan meesters en vrienden, al zal een bewondering voor juist Vestdijk als dichter wel meer uitzondering dan regel zijn geweest, zeker in de jaren van de vijftigers.
Dat echter, ondanks persoonlijk wat moeilijke omstandigheden, Vestdijk op 6 mei al een antwoord stuurde met als slotsom: ‘Aan uw talent hoeft niet te worden getwijfeld’ is op zijn minst opmerkelijk en was voor de jeugdige dichter een belangrijke, zo niet de belangrijkste stimulans om verder te schrijven.
De negentienjarige over wie het hier gaat heette Wilfred Smit en de aanzet voor zowel het schrijven als het publiceren van zijn binnen de Nederlandse poëzie uitzonderlijke Verzamelde gedichten en met name van zijn eerste bundel Een harp op wielen is direct te vinden in de briefwisseling met Vestdijk. Deze volgt hieronder volledig, voor zover nu bekend.
Vestdijk gaf niet alleen allerlei adviezen en moedigde verdere produktie steeds aan, hij wilde op een gegeven moment (24 januari 1956) ‘deze dingen nu wel eens in druk zien’. Vervolgens schreef hij in De Gids van juli 1959, onder de titel ‘Meesterlijk maniërisme’ (zie p. 00), uitvoerig over Wilfred Smits debuut, nog vóór de bundel was verschenen. Hoe moeizaam overigens de weg naar de uitgave van deze eerste bundel was, kan, tot troost van menig debutant, in deze briefwisseling ook heel nauwkeurig worden gevolgd.
Nog aardiger is dat nu, aan de hand van deze brieven, heel precies kan worden nagegaan, hoe de jonge Wilfred Smit zijn literaire werk stelde onder het patronage van de bewonderde meester: de gedichten die Vestdijk minder of helemaal niet goed vond publiceerde Wilfred nooit, een deel ervan was tot voor kort zelfs nog totaal onbekend: ze zaten bij de brieven aan Vestdijk uit 1953 die onlangs te voorschijn zijn gekomen uit het Vestdijk-archief en ze verschijnen hier voor het eerst; ze zijn ook opgenomen in de recente uitgave van het Verzameld Werk.
De gedichten die Vestdijk wél waardeerde, maar waarbij hij op zwakke punten wees, veranderde Wilfred en zelfs bij de samenstelling van de bundel Een harp op wielen had Vestdijk een belangrijke stem in het kapittel.
Het aardigste aspect van deze briefwisseling vind ik nog, dat de lezer een blik wordt gegund in de ‘keuken’ van een dichter die algemeen toch als moeilijk wordt beschouwd en die juist van het weglaten een kunst maakte: Wilfred Smit die als het over zichzelf of zijn werk ging graag een geraffineerde maskerade opvoerde, had hiertoe tegenover Vestdijk kennelijk geen behoefte. Men vergelijke maar eens de eerste brief met de latere, waaruit de letterlijke en figuurlijke ‘omtrekkende’ bewegingen bij het begin van het contact helemaal zijn verdwenen.
De brieven, geschreven door Vestdijk bevinden zich in de literaire nalatenschap van Wilfred Smit. De brieven, geschreven door Wilfred Smit in 1953, met de erbij behorende gedichten zijn door Harry G.M. Prick, conservator van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage, opgediept uit het Vestdijk-archief, dat aldaar is ondergebracht. De brieven van Wilfred Smit aan Vestdijk van ná 1953 zijn helaas niet teruggevonden.
L.B. 29-4-'53
Geachte m. Vestdijk,
Er bleken zich bepaalde moeilijkheden voor te doen, bij 't schrijven van juist deze brief. Een ervan was, zo geconcentreerd en klaar mogelijk uiteen te zetten, wat het doel van dit schriftuur is. Verder moest ik er op toezien, mijn eigen bedoeling pittoresque uit te stallen; last not least, het moet u overtuigen: kortom, ik vond het moeilijk mijn epistolaire houding in dezen te bepalen. Zonder twijfel zal ik herhaaldelijk in de toon van een 16 jarige vervallen. U moet dus in gedachten corrigeren. Ik ben negentien jaar, met reeds een indrukwekkend curriculum vitae. Dit is echter pour faire show. Ik 19 jaar. Er zou nog veel op kunnen volgen, behalve dat ik fervent de litteratuur aanhang. Nu ben ik evenwel zo arrogant geweest, zelf mee te willen doen. Voorshands nog in poëzie. En dan - hoe kan het anders - ik ben discipel - van een heel groot man; het is aan te nemen dat uzelf hem het beste kent. Dit alles zou nog met kinderziekten te verwarren zijn, ware het niet... En wat het nu wel is, wil ik persoonlijk van u horen. Een confrontatie kort en goed. Natuurlijk had ik u verzen kunnen toezenden zonder meer. Ik geloof echter dat daaruit nog niet valt op te maken, of ik nul ben, ja dan nee. Bovendien weet ik, dat een gesprek met u mij van bepaalde illusies en vooroordelen verlossen zou, om er niet van te spreken dat het misschien het vaste, finale punt in mijn puberteit zal betekenen.
Naar Vestdijk gaan, zonder dat hij dit wenst, is uilen naar Athene brengen. Dat merkte ik de vorige keer. Om helemaal eerlijk te schijnen, zal ik het u vertellen. Anderhalve maand terug, heb ik zonder meer geprobeerd u een bezoek te brengen. De dame, die via 't raam met mij afhandelde, zei dat u niet thuis was, naar A'dam. Bovendien deed u het toch niet, zo zonder aankondiging, en met misschien nog niet. Ik was wantrouwig geworden na mijn Odyssee (ik wist uw juiste adres niet) en na dat Doorn in de coniferen. Ik zei, om haar zachter te stemmen - ik ben er helemaal voor uit Groningen gekomen (dat was niet waar, niet meer waar, toen woonde ik al in Leiden). Een en al spijtigheid was ze, en beslist. Het volkomen improvisoriale van m'n bezoek, had er een grote charme van uitgemaakt. Ik had slechts met één mogelijkheid méér rekening moeten houden: absentie, Amsterdam. Zo zit ik dus nu nog steeds met jeugdige litteraire aspiraties en illusies.
Opdat u toch nog iets van mij weet - een paar gedichten. Verder laat ik het aan u
t.à.v.
Wilfred Smit
P.S. Ik ben gèèn student Nederlands.
Oiseaux tristes Ravel
Aan de ontreddering voorafgegaan:
verloren, twee vleugels twee veren
Onbeschrijvelijk verwoest trof ik hen aan
voor men van deernis weten kon
en maakten nog een slagzij in de zon.
| |
| |
Lantaarn
van nachtbrakers en gnomen -
en wij, die langs hem komen
horen in de nachtwind ‘ça ira,
on les pendra à la lanterne.’
Vrouw
Met haar ben ik als wrakhout
aangespoeld op d'eerste scheppingsdag -
Hierna was nog een onderhoud
met haar, voor lange tijd: zij dacht
mij weer te treffen bij de Hesperiden,
waar wij nooit bij elkander kwamen.
De tweede ijstijd zijn we samen
als moraenen naar het zuiden afgezakt.
Nog voor de laatste pyramiden
was onze weg voorgoed vertakt.
Verder spoor heeft tot voor kort ontbroken;
maar onlangs nog met Kerstmis,
werd er door haar en mij een nieuwe
generatie kaarsen aangestoken.
Scarlatti
De vensters zagen wellicht
toen men z'op eenmaal dicht
nog even aan de fresco's hangen bleef,
zag men twee kleine handen
noteren tussen de guirlanden
Ave Maria's die hij nooit schreef.
P.S2.
Verzoeke dit voor lief
te nemen -
ik typ nog slechter
dan dat ik schrijf.
W.S.
Den Heer W.H.C. Smit
Noordeindsplein 8a
Leiden
Doorn 6-5-'53
Geachte Heer Smit,
Vanmiddag vertrek ik naar Zeist om geopereerd te worden. Aangezien ik niet weet wanneer ik weer zal kunnen schrijven en een uitblijvend antwoord na een dichte deur wat al te cumulatief vind, wou ik u even zeggen, dat ik uw verzen met meer dan gewone belangstelling gelezen heb. Vooral het eerste trof mij. Stuurt u eens wat meergedichten, indien u daarvoor voelt. T.z.t. hoop ik u dan ook enkele regels détailcritiek te doen toekomen. Aan uw talent hoeft niet te worden getwijfeld.
Met vr. gr.
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Geachte Heer Vestdijk,
Dankbaar als ik u ben, dat u, zeer gepresseerd, niettemin de moeite heeft willen nemen mij van uw belangstelling te doen weten, breng ik u hierbij mijn hartelijke wensen over, voor een fortuinlijke behandeling en een spoedig herstel.
U zult zich kunnen indenken dat ik met uw bericht 's morgens, een prettige dag tegemoet ging.
Mijn omgeving denkt nu wel dat ik erg zelfverzekerd ben, maar dat is voor 't merendeel pose - iets van u te horen over mijn verzen, heeft me naar buiten uit minder eigenwijs gemaakt, zou ik durven zeggen, innerlijk voel ik me een beetje sterker staan.
Mijn brief die geëxalteerd en verward moet zijn geweest, heeft u genomen voor wat zij was; ik maak u mijn excuses.
Verder hoop ik dat u het niet al te onaangenaam vindt, dat ik nu reeds iets laat horen: de haast van het geval wilde echter niet alleen gretigheid (en 't is toch wel erg verleidelijk!), maar ook beleefdheid zijn.
T.z.t. zal ik misschien wel van u horen, en wellicht ook op mijn vraag, wat u van de ‘Archibald Strohalm’ denkt, als het niet te onbescheiden is. Ik laat nog enkele verzen volgen. Nogmaals de beste wensen voor uw beterschap,
t.à.v.
Wilfred S.
Zuil
heeft bij mij stilgehouden,
zijn hand een weinig op -
hingen van mijn kapiteel.
Nocturne
in 't melkglazen trappenhuis
en de portier die weer z'n kluis
inklom verstrijkt allegramente
Michel
wat tellen jaren in het fond
het grasveld hield een rozenklit
de weerwolf van het tegelpad
had ik voorgoed verjaagd -
een dubbelster heeft heel
die avond op ons neergezien.
Water-music
De music-hall wordt in het water
uitgerekt tot galerijen van pleizier,
zo weergaloos weerkaatst, en later
zoeken er maanvissen hun stil vertier.
| |
| |
Zij, de eens joyeuze varens-
gasten, staan vervormd en waterbleek
aan vensters die vervloeien gaan,
showboat (die verdronken is) staat er
in gouden letters aan de romp - maar hier
stel men descriptie uit tot later -:
het orkest kwam bovendrijven onder 't wier.
soms springen met een bellenbaan
nog klanken los en twee lantarens
die ook mee weerkaatst zijn worden week.
Lys-de-France
Een stormnacht woei van het stadhuis
dat wapenschild tot gruis:
de ochtend met de blaren aan;
ik zag jou peinzend buiten staan,
haar uit de tanden beuren
van een hark, maar toen ik kwam
wilde ze al niet meer fleuren.
Als Vestdijk eind juni, na zijn operatie, gelegenheid heeft de heer W.H.C. Smit te schrijven, krijgt deze dan ook wel een karakteristiek antwoord.
Karakteristiek voor Vestdijk is niet alleen het ingaan op allerlei kleine détails, maar ook het gefundeerde wikken en wegen: ‘Oiseaux tristes’ en ‘Scarlatti’ vind ik goed, ‘Lantaren’ iets minder, ‘Vrouw’ slecht en dan volgt de toelichting. Vestdijk wikte en dienovereenkomstig beschikte Wilfred. De eerste twee gedichten komen terecht in de bundel Een harp op wielen, de laatste twee worden nooit gepubliceerd.
Of de kritiek van Vestdijk in alle gevallen zonder meer gevolgd moet worden, laat ik in het midden. Persoonlijk vind ik het gedicht ‘Vrouw’ niet de akelige opsomming die Vestdijk erin ziet, maar de misschien nog niet in alle opzichten geslaagde verwoording van een bij Wilfred Smit heel belangrijk thema. Ook het verwijt, dat het gedicht ‘Lantaarn’ eigenlijk uit twee gedichten bestaat kan ik niet helemaal volgen. Wilfred Smit schrijft in zijn antwoord trouwens een treffende ‘Oratio pro domo’, maar publiceerde het gedicht intussen toch maar nooit.
Het is echter wel opvallend, dat Vestdijk Wilfred Smit van meetaf aan toespreekt als een volwassen dichter en niet als iemand die wel talent heeft, maar het toch nog allemaal heel goed moet leren. Dit uitgangspunt van Vestdijk, dit respect voor het werk van Smit is de basis van het bijzondere contact dat later tussen beide dichters ontstaat en vormt de grondslag voor het groeiend zelfvertrouwen van de verder nog zo onzekere Wilfred Smit.
Den Heer W.H.C. Smit
Noordeindsplein 8a
Leiden
Doorn 26-6-'53
Geachte Heer Smit,
Nu de gevolgen van mijn operatie tot het verleden beginnen te behooren, vind ik gelegenheid u iets te schrijven over uw poëzie.
In het beknopt beeldende genre vind ik uw gedichten van een zeer reëel talent blijk geven. De zwakke kant lijkt mij nog een zekere slordigheid, voor zoover die boven schoolmeesterlijk peil aan te toonen is. Ik bedoel dus niet het vergeten (of verwaarloozen) van een versvoet en dergelijke grapjes; ik bedoel zwakke regels waar u het kennelijk beter kunt. Voor rijmdwang moet u erg oppassen!
Het is merkwaardig, maar misschien geen toeval, dat uw beide zendingen ‘gemengde’ indrukken achterlaten, en ongeveer in de zelfde verhouding. ‘Oiseaux tristes’ en ‘Scarlatti’ vind ik goed, ‘Lantaren’ iets minder, ‘Vrouw’ slecht. In de tweede zending is de verdeling minder gemakkelijk aan te geven; men zou hier regels tegenover elkaar moeten stellen; ronduit slecht is geen enkel vers hier (behalve misschien toch Music-Hall), en in alle vijf staan prachtige dingen.
Misschien mag ik enkele losse grepen doen. In ‘Oiseaux tristes’, een ongewoon navrante verbeelding, vind ik de regel binnen dit gedicht’ teleurstellend en afgezaagd. Dit bezingen van het gedicht zelf is al zoo vaak gedaan, en, wat beslissend is, het past hier niet bij de rest. Regel 2, 3, 4 en 8 buitengewoon! ‘Lantaren’ bestaat eigenlijk uit twee (mooie) gedichten. De mot, de nachtbrakers; wie worden nu opgehangen? Een vrij onnoozele vraag, maar die toch ongeveer weergeeft wat dit gedicht aan onbevredigends heeft. ‘Gnomen’ vind ik willekeurig; of hier van rijmdwang sprake is, valt niet uit te maken (wellicht ook niet door uzelf!). ‘Vrouw’: dergelijke akelige opsommingen vind ik een beleedigen van uw talent. Excusez. ‘Scarlatti’ bijna volmaakt! Het kleine zwakke puntje zit weer in een rijmwoord: ‘wellicht’. Men kan zich gemakkelijk verbeelden, dat dit iets beteekent; ik hou het ervoor, dat de beteekenis alleen maar schuilt in ‘dicht’, dat erop rijmen moet. In het genre, dat u beoefent, hoeft u zich m.i. niet te geneeren voor rijmlooze regels. In andere gedichten doet u dit ook niet.
‘Zuil’ is weer best. Drie bedenkingen. Ik las eerst: lichtte god de hand van de kluizenaar een weinig op, maar deze onzekerheid kan natuurlijk aan mij liggen (ik las deze verzen vier dagen na mijn operatie!). ‘Kluizenaar’ voor styliet geeft éven een ongewenschte wrijving met het taalgevoel: een kluizenaar zit in een kluis. Muurbloemen vind ik iets te gemoedelijk voor dit huiveringwekkende slot. Ik ben niet van meening, dat u met de traditioneele acanthus rekening had hoeven te houden. ‘Nocturne’: ‘lento lento grave’: een vondst! (en ook mooi van klank) Als geheel zeer persoonlijk en overtuigend! ‘Michel’ cryptisch, goed en slordig. ‘Fond’, hield ‘de weerwolf van het tegelpad’ maken niet de indruk van het eene noodzakelijke woord op de juiste plaats. Dat hoeft ook niet altijd, maar in poëzie als de uwe wel. ‘Water-music’ buitensporig ongelijk! ‘Galerijen van plezier’ leelijk. ‘Water’-‘later’: afgezaagde rijmwoorden; Anthonie Donker was daar altijd sterk in. ‘Weergaloos’ klinkt best, maar is eigenlijk een dooddoener. Tweede strofe voortreffelijk! Wat dan volgt is van een rommeligheid, waarbij men zich het gelaat omhult. Slot ook niet zoo best. U heeft hier meer gezien dan weergegeven. ‘Lys-de-France’ goed, mooi. Op ‘fleuren’ heb ik even zitten staren. ‘Taalkundig’ is het fout, en er zijn ongewenschte (studentikoze) associaties. Men is voor zulk een eindwoord, dat bovendien zoo belangrijk is voor de zin van het gedicht, altijd wel extra streng.
Dat uw poëzie vaak leelijk van klank is, constateer ik in egale gemoedsrust; ‘men’ zou het u kunnen verwijten; de ergste excessen (in ‘Water-music’ met name) zouden altijd nog wel vermeden kunnen worden.
Het interesseert mij, of u nog meer pijlen op uw boog heeft. Dit wil intusschen niet zeggen, dat ik een nieuwe bezending van deze korte, sterk beeldende en naar het laconische strevende gedichtjes te zijner tijd niet op prijs zou stellen.
Met vriendelijke groeten, uw
(S. Vestdijk)
S. Vestdijk
Torenlaan 4
Doorn
Dat Vestdijk wel gelijk had met zijn benadering van Wilfred Smit als een veel meer dan middelmatig debutant blijkt uit het antwoord dat Smit geeft op diens detail-kritiek en vooral uit de manier waarop hij van dit antwoord een kleine ‘poëtica’ weet te maken. Wilfred Smits grote onzekerheid in poëticis van de andere kant blijkt uit zijn angstvallig zoeken naar ‘voorouders’, waarbij hij zich ook nog vergist en Kelk schrijft waar hij Kemp bedoelt. Daarbij ligt het uitspreken van de hoop dat Vestdijk zich zijn peetvader zal voelen hem op het puntje van de pen, zoals er trouwens meer maar half uitgesproken wordt in deze heel bijzondere brief.
| |
| |
L.B. 30-6-'53
Geachte Heer Vestdijk,
Weinig had het gescheeld of uw schrijven, waarvoor ik u dank, was hopeloos heen en weer blijven zweven tussen Biarritz en Leiden: ik moest na een week halsoverkop de côte basque ontvluchten vanwege de duurte. Nu vond ik de brief na een avontuurlijke liftpartij gelukkig nog thuis, met nog een paar prettige epistels.
Het is achteraf niet meer te controleren, maar het doet me plezier, dat op enkele uitzonderingen na, de waardebepaling door u van mijn verzen, dezelfde is als die van mij.
Over ‘Lantaarn’: ik geloof dat mijn verzen veelal insinuaties zijn (meer dan gewoonlijk)- aan de lezer de conclusies latend. De gegevens- de mot, mogelijk slachtoffer van de lantaarn; de nachtbrakers, geconfronteerd met dezelfde lantaarn. Een parallel verderf, niet nader uitgesproken, geïnsinueerd slechts (ik zeg niet dat de mot crepeert!, niet dat de nachtbrakers opgehangen worden! Slechts dit - zoals de mot tegen de lamp vliegt (dat doen ze nogal es) zo kunnen de nachtbrakers qualitate qua wel es tegen de lamp lopen. Dat dit vers dus bestaat uit twee delen van één vergelijking meet enkel en alleen opgemaakt worden uit ça ira, on les pendra à la lanterne (de geïnsinueerde dreiging, met terugwerkende kracht, geldend voor beide leden van de vergelijking, elkaar dus versterkend) niet twee gedichten dus, maar één!
De bewijsvoering zal een vrij rommelige en weinig steekhoudende indruk maken; ik zou het moeten vertellen.
Ik geloof dat ik mijn ‘versjes’ zeer goed zou kunnen verdedigen en haast ieder woord verantwoorden, mits ik me voldoende duidelijk leerde uitdrukken. Zelfs de weerwolf van het tegelpad, en ook wellicht in ‘Scarlatti’: een lichtelijk archaïserend ‘misschien’, om het vers op hypothetische schroeven te zetten, het los te maken van zichzelf, te doen stijgen - en ik weet immers ook niet of Scarlatti, die te Rome in de Sixtijn zoiets als cantor is geweest (een tijdlang geloof ik maar, na of voor z'n verblijf in Spanje), wel appartementen had die op de Sixtijn uitzagen! Z'n muziek heeft me voorgestaan (een hele kleine sonatine in casu, en dat wat ik van hem weet (niet veel)) toen ik er aan bezig was. Ik zou willen weten hoe schoolmeesterachtig het is te verklaren dat ik al mijn gedichten zou kunnen duiden! De slordigheid in mijn verzen beaam ik direct. Op sommige plaatsen ervaar ik die ook, maar kan de moed niet opbrengen te gaan snoeien, of ben al aan iets anders bezig: ik werk soms koortsachtig alsof ik m'n 25e niet zou halen. Mag ik uit de laatste alinea van uw brief opmaken dat de romancier in u sprak bij dat ‘meer pijlen op uw boog’ of bedoelt u een ander genre vers, wat ook kan, tenminste van mij uit bezien, want ik geloof dat ik bezig ben me los te maken uit wat men hier wel mijn procedee genoemd heeft. Ze zeggen - het zijn altijd op een of andere manier metamorphoses en mirakels bij jou, e.a. de muurbloemen, de kleine handen, lys-de-France (in omgekeerde richting).
Ik zal in elk geval een kleine proeve van onbekwaamheid meezenden in het prozaïstische.
Voorlopig is alles nog wat kortademig (ik ben aan een roman bezig, of nog niet bezig). Nog één vraag s.v.p., ben ik dus, naar genre dan altijd, in de buurt van Kelk? Guillaume v/d Graft (tenminste ‘in Exsilio’) of in uw vaarwater?
Misschien is het erg dom dit te vragen, en geef ik hiermee blijk van een ontzettende ignorantie en bijziendheid in poëticis, maar ik zou het graag weten. Ik weet wel dat men mij ietwat out of date vindt, een niet-experimenteel - maar in een verre toekomst wil ik de synthese beproeven. Ik dank u nogmaals voor uw welwillende aandacht.
t.à.v.
Wilfred S.
P.S.
vergeeft u mij
de stijl en voorwaar
mijn toonbeeld van calligraphie
W.S.
Stilleven
Wat men voor vrienden klaarzet
die niet teruggekomen zijn,
daarbij de tijd die onverkort
is weergegeven bij een sigaret,
met op de achtergrond benauwenis
van 't signatuur dat kleiner wordt;
dit alles onder licht dat langer
niet van lampen of van vensters is
De werkster
de straat wordt uitgediept,
uit haar handen krijgt elk ding z'n naam
wastafel stof het open raam) -
moet men op botten zijn gestoten,
't is helemaal niet uitgesloten
dat er nog meer naar boven komt.
door 't raam kruipt het geluid van spitten,
ik zwijg verveeld; als zij verstomt
weet ik - nu ziet ze eindelijk
in 't gordijn de scarabeeën zitten.
In de brief van 21-8-1953 is een duidelijke toenadering van Vestdijk tot de jonge Wilfred Smit bespeurbaar: hij ontkent geenszins de verwantschap met zijn eigen poëzie, hij eindigt zelfs met onomwonden zijn sympathie voor dit genre uit te spreken, waardoor hij van de ene kant bang is te weinig kritiek te hebben door een te groot enthousiasme, maar van de andere kant te veel kritiek, omdat het beste woord op de beste plaats hem zelf zo ter harte gaat, hij er te veel onmiddellijk zelf bij betrokken is. Wilfred is zó blij met Vestdijks reactie dat hij hem meteen terugschrijft en hem vraagt of hij aan hem het gedicht ‘Hölderlin’ mag opdragen.
Bovendien blijkt ‘een vrindje’ met Wilfreds gedichten naar uitgevers gestapt te zijn.
Uit Vestdijks vrijwel onmiddellijke reactie blijken twee zaken: ten eerste dat hij de opdracht op prijs stelt en ten tweede, dat hij een spoedige verschijning van een bundel van Wilfred Smit, eventueel door bemoeienis van Greshoff, als een te verwachten gebeurtenis beschouwt.
Den Heer W.H.C. Smit
Noordeindsplein 8a
Leiden
Doorn 21-8-'53
Geachte Heer Smit,
Het wordt tijd voor een antwoord op uw brief en zending van 30-6. Wat u schrijft over de verstaanbaarheid van uw verzen voor uzelf is begrijpelijk genoeg en goed te volgen; maar het gaat er meer om, of de lezer door de desbetreffende wendingen gepakt wordt, of in twijfel blijft wat de ‘schoonheidsontroering’ aangaat - een wat oudbakken omschrijving, maar die mijn bedoeling ongeveer weergeeft. De namen, die u noemt, kan ik in verband met uw poëzie niet dadelijk thuisbrengen. Dat er verwantschap met de mijne bestaat, is me niet geheel ontgaan, maar dat is voor de man zelf altijd moeilijk te beoordelen. Van der Graft heeft wel iets van u, of u van hem. Kelk? Nu ja, Kelk. U bedoelt toch niet zijn tweedelige werk over de Nederlandse poëzie? Ik wou nog zeggen, dat mijn belangstelling naar ander werk van uw hand stellig óok betrekking had op poëzie van een ander genre, maar dat dit in het geheel geen motie van wantrouwen inhoudt. Zoo er al van een ‘procédé’ gesproken kan worden, dan is het toch duidelijk, dat u binnen de grenzen daarvan een groote verscheidenheid
| |
| |
weet te bereiken. Forceert u zich vooral niet in andere richtingen.
Het prozastuk vond ik vermakelijk genoeg, maar niet geschikt om er eenigerlei prognose op te funderen. Dit houdt echter geen verkapte afwijzing in. Van twee der gedichten vond ik ‘De werkster’ verreweg de beste; zeer suggestief, en eigenlijk niet tot dérailcritiek aanleiding gevend (wat altijd jammer is; de volmaaktheid ontmoedigt, volgens Valéry). In ‘Stilleven’ wordt stellig een impressie overgebracht; mij hinderen de twee abstracta ‘tijd’ en ‘benauwenis’, die ieder voor zich op een tamelijk bruuske wijze met concreta (‘sigaret’ en ‘signatuur’) in verband worden gebracht. Zooiets kan fraaie effecten geven, maar hier hapert iets. De verwoording is wat mat, in vergelijking met andere gedichten; toch vind ik het geen uitgesproken zwak specimen van uw kunst. Ik weet niet, of ik u al schreef, dat ik van huis uit voor dit genre veel voel, en dat dit eenerzijds tot ‘overschatting’ zou kunnen leiden, anderzijds de neiging bij mij wakker roept tot het wikken en wegen van allerlei speciale wendingen.
Met vriendelijke groeten,
(S. Vestdijk)
S. Vestdijk
Torenlaan 4
Doorn
L.B. 22-8-'53
Geachte Heer Vestdijk,
Er zijn redenen te over u meteen terug te schrijven - ik veronderstel dat ik er de eerste tijd niet meer toe zal komen (waarschijnlijk ‘vier’ ik dit jaar mijn entrée in het corps), en bovendien heb ik hier een paar verzen die ik u without further delay wilde laten zien. Wat Kelk aangaat, ik heb bedoeld: Kemp, Pierre. Ik vermoed wel weer erg aanmatigend te werk te zijn gegaan, door drie illustere litteratoren als de welbekende feëen aan mijn wieg te willen laten staan. Dat komt meer voor bij mij, en het is niets dan een houding, een verkapte onzekerheid, die aanmatiging. Wie er doorheen kijkt, kan mij nog wel accepteren.
U ziet, ik ben alreeds vervuld van de ware groenen-geest. Op Kemp's poëzie ben ik erg gesteld, op ds. Barnard iets minder. Mijn bewondering voor S. Vestdijk is af te lezen uit de mate waarop ik nog steeds kapot ben; van het vers ‘Maraboe’ e.a. uit Klimmende Legenden. Het zou 't platonisch ideaal kunnen zijn van mijn gedichten. Iets anders. Een vrindje is zo ongeveer achter mijn rug bezig een bundel uit te geven voor mij. Hij had geloof ik Greshof aangeschreven; het antwoord verbleef wat lang; maar de goede man bleek een tijdlang aan ‘virus-infectie’ te lijden, zoals hij 't zelf noemt. Z'n oordeel over mijn verzen luidde niet onaardig en meer geschreven woords zou volgen. Intussen greep het vrindje ook een uitgever bij de kladden, v. Oorschot, die de bundel in spe, geloof ik, zoek heeft gemaakt; tevoren had hij nog Alice van Nahuys in de arm genomen, die afwijzend beschikte. Deze juffrouw onderkent blijkbaar geen poëzie als zodanig, zolang het geen commerciële winstpunten oplevert. Daarover ging het echter niet. Wanneer, indien Greshof tenminste de andere copie ook niet zoekmaakt, er nog iets van die verzenbundel zou komen, wilde ik met duizendeneén veranderingen en ruilingen ook nog het vers ‘Hölderlin’ opnemen. Dat gedicht wou (2×) ik van het etiket: voor S. Vestdijk voorzien, als u het vers goed vindt tenminste. Ik geloof namelijk dat niemand beter dan u dat vers zou kunnen plaatsen, waarderen. Overigens merkte ik gister nog dat er meer Hölderlin's in omloop zijn, o.a. in ‘Hypnodrome’ van F.W. Hermans, het kan ook moeilijk anders want het is een aangrijpend gegeven. Waarna ik u groet en bedank voor uw brief van 21-8-'53.
t.à.v.
WSm
P.S.
Overigens heb ik slechts
3 initialen, op de enveloppe
stond behalve W, H, en C
ook nog een S voor de naam.
W.
Hölderlin
Soms was hij op een zwart triëre
ingescheept; en ieder maal had men gezegd -
zij zullen het met u proberen
in gedachten leunend aan de plecht.
maar de demonen op zijn schouder,
legden hem veilig, nauwlijks ouder
neer bij het eiland Melos,
waar op een doorlucht concours
hij telkens om zijn leven dichten moest.
Nocturne II
als met kinkelende bellen
laatgangers vallen de schellen
over één ijsnacht wanneer
Slotpark
begonnen door de vijvers,
de pauwen waren afgedaald
dat de koningin 't gesprek
Thuisrit
De jachtstoet heeft multicouleur bewogen
van z'n prent; er gaat dat spoor
tussen vermiljoen bosschages door
tot per schalmei de burcht wordt aangezegd
en lieve tweekleur van HAAR ogen,
waarin weer een hert is bijgelegd,
elegisch groet vanaf de tinnen -
WEL, DAGOBERT, IS ALLES BINNEN?
Den Heer W.C.H. Smit
Noordeindsplein 8a
Leiden
Doorn 25-8-'53
Geachte Heer Smit,
Ik schrijf u dadelijk terug om u te zeggen, dat ik de opdracht gaarne aanvaard; het zou kunnen zijn dat u de kopij dezer dagen terugkrijgt, en ik wou u niet zoo lang laten wachten als de vorige maal. ‘Hölderlin’ heeft bijzondere momenten; ‘Nocturne II’ vind ik nog beter (maar waarom ‘als’ in de 2e regel niet weggelaten, en inplaats van ‘en gaan’; ‘zij gaan’, anders vallen de schoolmeesters u lastig), ook de beide andere bevielen mij goed, vooral de slotregel van ‘Thuisrit’, die ik nogal humoristisch vind.
Kemp komt beter uit. Maar van (aanwijsbare) invloed is toch geen sprake, vind ik.
Met vr. gr.
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
| |
| |
Wilfred Smit gaat nu voor het eerst over ‘zijn’ bundel spreken, waar het in zijn vorige brief (van 22-8-'53) nog heette dat een vrindje zo ongeveer achter zijn rug voor hem doende was met de uitgave van een bundel voor hem. Ook gaat hij nu uit zijn produktie selecteren met het oog op de bundel.
Wel ziet hij, aangezien van Greshoff c.s. niets meer wordt vernomen, de uitgave bepaald nog niet meteen zo zitten. Dit houdt trouwens ook een seintje in de richting van Vestdijk in om misschien zijn gezaghebbende stem eens te laten klinken. Hetgeen deze later ook heeft gedaan.
L.B. 6-10-'53
Geachte Heer Vestdijk,
Nu het blijkt dat ik de groentijd heb overleefd (al sinds een week in totale apathie doorgebracht), is een van de eerste dingen die ik heb willen doen, u bedanken voor uw verrassend en plezierig schrijven van 15-8-'53! Dat u het vers in opdracht aanvaardde, vind ik erg prettig. Zou ik daarom mijn corps-proeftijd doorgekomen zijn. Het heeft me namelijk een verstevigd zelfverzekerdzijn gegeven, dat ik tijdens het groenen heel goed heb kunnen gebruiken.
Grappig is ook dat dit jaar de zoon van du Perron is aangekomen, Alain, een plezierige kerel, ontzettend eigengereid overigens. Wat mijn ‘bundel’ aangaat, ik zie voorlopig niet veel lichtpunten. Greshoff laat niets meer van zich horen, de andere copie is spoorloos; hoe kan ik correcties aanbrengen gaan? Verstandig lijkt me dan ook, me vooralseer litterair uit te geven binnen het corps, (zoals ik al deed in het interacademiaal tijdschrift Minerva) in de Almanak en derg. In verband daarmee wilde ik u verzoeken - wanneer u het niet meer hebben mocht, n'importe - dat ‘Vinegar’ te retourneren, voor 15 oct. s.v.p., tenminste als ik u niet teveel presseer en u er de moeite voor zou willen nemen. Ik wil coûte que coûte publiceren (dat is niet waar, de centen nijpen altijd!) - het zou me rustiger maken.
Ik heb nog altijd het idee dat ik op een of andere vreemde wijze te laat zal komen, niet zal kunnen afmaken. Ook nog dit, wanneer ik de kwalijke regel <binnen dit gedicht> uit oiseaux tristes eens vervangen zou door <binnen 't weerbericht>. Of zou dat de overige regels nog meer geweld aandoen? Ik wil u verder dank zeggen voor de correcties in ‘Nocturne ii’; dit is inderdaad een van de verzen die me de meeste voldoening gegeven heeft, ook bij herlezen. Vergeeft u mij de uitweidingen en de slordige haastige script: ik moet vanavond (-nacht) in Utrecht gaan vechten, de traditionele invasie van Leijenaren in Delft is niet doorgegaan. Volgen nog een paar verzen, waarvan ik ‘Ninivé’ wel in de ‘bundel’ zou willen opnemen.
steeds uw W.S.
Ninivé
of er ook iets afvallen zou;
dezer dagen is er 's nachts
ook kindermarkt en waaien
vlugschriften uit elk raam.
binnen één hiervan - turend
naar de plek waar telkenjare
een plezierboot op de gracht vergaat -
zitten nog twee meisjes gestyleerd,
maar zonder geld om mee te varen.
wellicht blijven zij gespaard.
Maanziek
Er moet een binnenweg genomen
zijn. men heeft uit het lantarenlicht
of het is door de maan gekomen
zegt mijn vriend, en zijn gezicht
man en hond terechtgekomen
zijn, maar het zij hier bericht:
omdat een blauw muildier ons
Le retour du Colombe
Het brakwater geeft schelpen
op, de mastbossen wiegelen
liet, toen zij was ontkomen
aan de stucadoors en van 't
Den Heer W.H.C. Smit
Noordeinsplein 8a
Leiden
Doorn 11-10-'53
Geachte Heer Smit,
Ingevolge uw verzoek stuur ik u hierbij ‘Vinigar’ terug. Jammer van de publicatiemoeilijkheden; waarom probeert u het niet eens in een literair tijdschrift? Maar een almanak is niet zoo'n gekke ‘oefenschool’, en u heeft illustere voorgangers gehad, Nijhoff b.v.
Van de vier verzen prefereer ook ik ‘Ninivé’. ‘Maanziek’ vind ik het minst, maar evenals de 2 andere bevat het opmerkelijke détails. Alle 3 behooren zij tot uw ‘betere’ gedichten, en ‘Maanziek’ misschien alleen niet door het onduidelijke van de situatie, niet zoozeer omdat er bepaalde ‘fouten’ aan te wijzen zijn, - toch altijd een hachelijke onderneming!
‘Binnen 't weerbericht’ vind ik wel een verbetering, maar niet om over te juichen. Persoonlijk zou ik de voorkeur geven aan ‘als laatste weerbericht’ (suggereert het dreigende van de ‘ontreddering’: er komen zelfs geen weerberichten meer door), en dan ‘zij waren geslagen’... Maar beschouwt u dit zuiver als een subjectief praten van mijn kant.
Met beste groeten,
uw
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4 Doorn
| |
| |
Er volgt nu een periode van stilzwijgen tussen de beide dichters van ruim twee jaar. In 1956 blijkt Vestdijk zich de gedichten uit 1953 van Wilfred Smit nog goed te herinneren, maar hij heeft ze wel. samen met de brieven, uit het oog verloren. Het is niet onwaarschijnlijk dat er een of ander heel praktisch verband bestaat tussen dit feit en het feit, dat juist deze brieven met de gedichten (het zijn er totaal negentien) nu zijn teruggevonden. Hoe het zij, de brieven van Wilfred Smit uit de nu komende periode (1956-1962) moeten wij helaas wél missen, al missen we daardoor geen nergens elders gepubliceerde gedichten. Deze brieven, zo blijkt duidelijk uit Vestdijks deel van de correspondentie, dat hieronder volgt, gaan bijna uitsluitend over de moeizame pogingen de uitgave van Wilfreds bundel van de grond te krijgen.
Vestdijk doet al op 7-11-1956 het voorstel de kopij voor Wilfred door te nemen, maar kan dan wel geen detailkritiek meer geven ‘want daar is 't eind niet van te zien’. Maar zowel bij Bert Bakker als de Bezige Bij en Nijgh en Van Ditmar wordt de bundel niet aangenomen, ‘omdat de tijden niet gunstig zijn voor poëzie’.
Vestdijk raakt danig geïrriteerd, wil opnieuw Bert Bakker proberen en anders de Beuk. ‘Daarna weet ik het niet meer.’
Eind 1958 stelt hij voor een reactie van Bert Bakker niet langer af te wachten, maar in overleg met hem een artikel over Wilfreds poëzie voor De Gids te maken.
Dan blijkt Bert Bakker plotseling toch de bundel Een harp op wielen uit te willen geven en Vestdijk zal zo mogelijk de proeven ervan voor zijn artikel in De Gids gebruiken. Op 6-3-1959 schrijft hij: ‘Ik ben wel benieuwd wat het wordt; momenteel weet ik alleen nog maar, dat ik uw werk bewonder.’
Over de samenstelling van de bundel geeft hij tenslotte nog gedetailleerd advies.
Dat het op papier ontstane contact tenslotte Vestdijk aan Wilfred Smit de uitnodiging in de pen geeft hem eens te bezoeken verraadt veel van Vestdijks gevoel en waardering voor Wilfred. Dat het bezoek door omstandigheden nooit is gerealiseerd doet hier natuurlijk niets aan af.
Den Heer (W.H.C. Smit)
Middendorplaan 1
Warmond
Doorn 24-1-'56
Geachte Heer Smit,
Uw gedichten las ik met veel waardering. Het komt mij zelfs voor, dat u ‘vooruitgegaan’ bent; maar ik kan dit niet verifiëren, daar ik uw vroegere gedichten niet kan vinden. Vergeten was ik ze niet.
Heeft u al eens gepubliceerd? Zoo niet, dan wordt het wel tijd. Toevallig weet ik, dat Maatstaf behoefte heeft aan goede poëzie. Desgewenst kunt u mijn naam noemen: dat ik uw verzen goed vind, en dat ik u aangeraden heb iets in te sturen. Voor eventuele bundeling, later, zult u zeker een uitgever kunnen vinden. Ik wil deze dingen nu wel eens in druk zien, - dit als egoïstische drijfveer tot verregaand advies.
Met vr. gr. uw,
(S. Vestdijk)
S. Vestdijk
Torenlaan 4
Doorn
Doorn 7-11-'56
Geachte Heer Smit,
Uw geval begint mij te bezwaren. Op mijn advies heeft u poëzie naar Maatstaf gestuurd, en waarschijnlijk heeft u er nog steeds niets over gehoord. Ik heb de heer Bakker, die het erg druk heeft, al in geen maanden gesproken. Ik vind, dat we de zaak anders moeten aanpakken. Hoewel u natuurlijk naar andere tijdschriften copy zou kunnen sturen, lijkt mij de uitgave van een bundel, zonder verdere voorbereidingen, veel meer aan te bevelen. Wanneer u daarmee accoord gaat, kan ik de Bezige Bij eens polsen, vergezeld van eenige suggestieve mededeelingen over bespreking van een bundel van uw hand in de poëziekroniek in de Gids. Mocht dit doorgaan dan ben ik bereid om de copy van de bundel door te lezen, als u daar iets voor zou voelen. Schrijft u mij hoe u over dit voorstel denkt. Ik wil uw gedichten nu eindelijk eens gedrukt zien.
Met vr. gr.,
(S. Vestdijk)
S. Vestdijk
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 6-1-'57
Geachte Heer Smit,
De titel ‘Inslapen’ zou ik maar zoo laten. Verandert u, tenzij u bijzondere redenen heeft om dit niet te doen, ‘verloren is’ in ‘verloren heeft!’ ‘Boulevard’ zeker laten staan! Het is wat opdringerig, maar dat past bij de situatie ‘Zilveren nagels’ en zoo is nu óok niet zoo discreet. U moet ervan uitgaan, dat in 80% van de gevallen uw eerste invallen de beste zijn. ‘Blikken’ beter dan ‘gitten’ ‘Pailletten’ beslist niet, en ‘beitsen’ zou ik ook maar niet doen, al geeft het de kleur wel aardig weer; van sommige hanen tenminste. ‘Nu toch geen’ is misschien wel beter. ‘Toch allang geen’ was zwieriger, raadselachtiger, en de grootere lengte vind ik persoonlijk geen bezwaar; maar ‘nu toch’ is duidelijker. Een beslissing is hier eigenlijk volkomen willekeurig. Slot ‘Komeet’ bijzonder goed. Als ik uw gedichten schift, zal ik mij overigens moeten onthouden van détailcritiek, want daar is 't eind niet van te zien.
Met vr. gr.
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 7-7-'58
Zeer Geachte Heer Smit,
Ik kan mij voorstellen dat U gebelgd bent, en u kunt zich misschien voorstellen, dat ik verbaasd ben. Ik beloof u nu dezer dagen Lubberhuizen te zullen schrijven, en het geschut van argumenten te zullen laten spelen. Succes beloof ik natuurlijk niet. Het kan ook zijn, dat ze daar in verband met de tijdsomstandigheden niet al te veel wilen uitgeven.
Met vr. gr., hoogachtend,
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
| |
| |
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 14-7-'58
Zeer geachte Heer Smit,
Van de Bezige Bij kreeg ik bericht, dat ze door de tijdsomstandigheden met dichtbundels wat voorzichtiger moeten zijn en bovendien reeds verplichtingen hebben tegenover dichtende leden van de Bezige Bij. Ik zal het nu eens bij Nijgh en van Ditmar probeeren en vragen of ze bij principieële geneigdheid zich met u in verbinding willen stellen.
Met vr. gr., Hoogachtend,
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 23-8-'58
Zeer Geachte Heer Smit,
Ik zal weer aan Bert Bakker schrijven, die ik al over het geval sprak. Wacht u dus af tot hij u vraagt de kopij op te sturen. Mislukt dit dan kan ik het bij de Beuk proberen. Daarna weet ik het niet meer. Voorloopig dus maar weer op hoop van zegen.
Met vr. gr., hoogachtend,
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 10-12-'58
Waarde Heer Smit,
Dit begint mij zoo te vervelen, dat uw bundel maar niet uitgegeven wordt, dat ik besloten heb er in de Gids een kroniek aan te wijden. Daar dit ongebruikelijk is, heb ik de redactie eerst om toestemming gevraagd, maar ik denk niet, dat er bezwaren zullen zijn. Voelt u er iets voor? In dat geval zou ik mij wel eerst met de heer Bakker in verbinding moeten stellen, maar ook wanneer hij de verzen alsnog uitgeeft, zou hij de bedoelde kroniek toch alleen maar als goede reclame kunnen beschouwen. Ik zou dan ook flink wat gedichten kunnen insturen. Maar hoe kom ik aan de kopij? Heeft u nog een tweede? Moet ik die van de heer Bakker opvragen? Ik zou zeggen: wacht u nog een dag of 10 met antwoorden; dan heb ik uitsluitsel van de Gids, en dan kunnen wij onze gang gaan. Ik voor mij vind het een aardig plan, - ook door het ongewone ervan, - en ik hoop u ook.
Met vriendelijke groeten
uw
(S. Vestdijk)
P.S. Die kroniek zou dan deze zomer
geplaatst kunnen worden.
Torenlaan 4 Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 20-12-'58
Waarde Heer Smit,
Nu uw bundel uitgegeven wordt, krijgen we wel een iets andere situatie. Mijn bereidwilligheid blijft natuurlijk even groot, maar ik zal me dan eerst maar eens met Bakker in verbinding stellen. Met zijn plan in handen zou ik dan op spoed kunnen aandringen, en voor het overige min of meer de beslissing aan hem overlaten. Ik had mijn kroniek willen beginnen met g.v.d. wat zijn die uitgevers een I..., en dat kan nu natuurlijk niet!
Een beetje strenge keuze lijkt me in dit geval niet zoo gek. En de titel ‘Een harp op wielen’ evenmin. Dit is in elk geval beter dan de andere, en geeft zelfs iets van sfeer en opzet van uw gedichten. Het nieuwe vers vind ik goed, misschien iets minder geconcentreerd dan uw beste verzen.*)
Ik schrijf Bakker dus en dan hoort u van hem en (of) mij.
Met vr. gr., uw
(S. Vestdijk)
*) 1-e en 3-e strofen schrappen?
Kijkt u eens.
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 27-12-'58
Waarde Heer Smit,
Bert Bakker geeft uw bundel dit najaar uit, en hij zal mij de proeven in September sturen. Wel vind ik dit wat laat, te meer omdat ik in September met vacantie weg ben. Zoudt u mij dus de copy al vast kunnen sturen? Even over tikken is misschien niet zoo tijdrovend, en u 't nog voor de uitgever moet tikken zou dit in duplo kunnen: éen voor mij.
Daar reken ik dus op.
Met vr. gr.
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 6-1-'59
Waarde Heer Smit,
Wat de volgorde betreft: neemt u gewoon telkens wat groepen van bij elkaar behorende gedichten, en breek er verder uw hoofd niet mee. Wel zou ik een geschikt aanvangs- en slotgedicht nemen, iets dat de aandacht trekt, iets definitiefs, etc. Een harp op wielen gaat best. Zet u b.v. Bergzondag aan 't begin of beter aan 't einde. (daaraan voorafgaand dan b.v. andere Fransche gedichten) De keuze volgt hier: niet: ‘Pastorale’, ‘Miniatuur’, ‘Michel’, ‘In de storm’. De rest wél, ook ‘Hölderlin’. Maar ik vind de verschillen toch maar gering! Van de andere bepaal ik mij dus tot de twijfelgevallen. Wel: ‘Zeer vrij naar Poesjkin’, ‘Dag des toorns’ (zéer goed), ‘Mijn handen’, ‘Invitatie’.
Niet: ‘Imitatio Christi’, ‘Vanonder tafel’, ‘De boodschapper’, ‘Anaduomenè’, ‘Moord’.
Slaat u er zich verder gerust maar met de Fransche slag
| |
| |
doorheen. Het wordt m.i. een voortreffelijke bundel. De definitieve kopij krijg ik dan wel spoedig.
Met beste groeten en wenschen voor jaar en reis
uw
(S. Vestdijk)
P.S. Als u weer in 't land bent, moet u me eens opzoeken.
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 6-3-'59
Waarde Heer Smit,
Ik moet nog altijd de goede ontvangst van de kopij bevestigen, die ik precies een maand geleden van u ontving. Het is zoo allemaal best, en de diverse namen, die u in uw brief noemt, zijn zeker ook van belang voor mij, al ga ikze natuurlijk niet allemaal spuien. Dat u Kemp en Rilke bewondert, vind ik alleen maar begrijpelijk, maar niet zonder meer uit uw gedichten op te maken. Over een maand of zoo krijg ik tijd om mij degelijk met uw poëzie te occuperen, en schrijf dan dadelijk wel de kroniek, die er dan in Augustus of zoo maar in moet. Ik heb werkelijk geen zin meer om op uitgevers te wachten. Ik ben wel benieuwd wat het wordt; momenteel weet ik alleen nog maar, dat ik uw werk bewonder!
Met vr. gr. uw
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 11-3-'59
Waarde Heer Smit,
Ik zal wel voor die Gids-inzending zorgen. Alleen moet ik nu nog weten welke in Maatstaf hebben gestaan (mijn oude Maatstaven zwerven onvindbaar op zolders, dit is geen symboliek). ‘Sweet Bahnhof’ en vooral het slot van ‘Aan de vooravond’ vind ik prachtig. Maar we moesten de bundel nu maar zoo laten. Er komt zeker nog wel eens een, vermoed ik.
Met vr. gr. uw
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
Den Heer W.H.C. Smit
Lammenschansweg 130
Leiden
Doorn 30-1-'62
Waarde Heer Smit,
Door griep, eenige tijd geleden, plus naweeën, ben ik wat vermoeid geraakt, zoodat ik u verzoek uw komst nog wat uit te stellen.
Daarentegen zal ik met bijzonder veel genoegen uw bundel doorkijken en systematisch aanteekeningen maken, zooals ik ook vroeger wel gedaan heb. U hoeft zich absoluut niet bezwaard te voelen, want dit is een van mijn liefste bezigheden, die bovendien met een minimum aan vermoeienis of tijdverlies gepaard gaat. Ik bereid mij echter wel voor op een tamelijk gelijkmatig peil. Hoe dan ook, binnen niet al te lange tijd hoort u nader van mij.
Met beste groeten,
(S. Vestdijk)
Torenlaan 4
Doorn
| |
N.B.
In de volgende aantekeningen wordt van de in de briefwisseling met Vestdijk voorkomende gedichten de publicatie-geschiedenis gegeven. Duidelijk moeten dan worden onderscheiden de Verzamelde gedichten (Meulenhoff 1971) en het Verzameld werk (Athenaeum-Polak & Van Gennep 1983). De Verzamelde gedichten zijn door Wilfred Smit zelf gekozen uit Een harp op wielen (Bert Bakker 1959) en Franje (Polak & Van Gennep 1963) met een aantal nieuwe gedichten eraan toegevoegd. Het Verzameld werk is de door Frans van Houten en Wouter Voskuilen bezorgde uitgave van alle gedichten en verhalen van Wilfred Smit.
AANTEKENINGEN (29-4-53)
Wilfred Smit bezocht na zijn repatriëring uit het toenmalig Nederlands-Indië het Heymans-lyceum in Groningen en verhuisde in 1952 naar Leiden om er Slavistiek te gaan studeren.
‘Oiseaux tristes’ werd gepubliceerd in Minerva. Interacademiaal literair tijdschrift voor Nederlandse en Vlaamse studenten. Jaargang I (1952/53). p. 170 en in enigszins gewijzigde vorm opgenomen in Een harp op wielen, maar niet in Verzamelde gedichten (zie ook de brieven van 26-6-53, 6-10-53, 11-10-53 en notitie op brief van 14-7-58.)
‘Lantaarn’ en ‘Vrouw’ werden nooit eerder gepubliceerd.
‘Scarlatti’ werd in enigszins gewijzigde vorm opgenomen in Een harp op wielen, maar niet in Verzamelde gedichten.
AANTEKENINGEN (10-5-53)
‘Zuil’ is nooit door Wilfred Smit gepubliceerd, maar wel opgenomen in de posthuum verschenen bundel Vijftien gedichten. Amsterdam 1974, in 50 exemplaren gezet en gedrukt door J. Meijer.
Een facsimile van een andere, handschriftelijke versie, waarin de opmerkingen van Vestdijk (brief van 26-6-53) zijn verwerkt, werd opgenomen in De Spektator 1972/73. p. 256.
‘Nocturne’ werd onder de titel ‘Nocturne I’ gepubliceerd in Maatstaf. Jaargang IV (1956/57), p.640 en opgenomen in Een harp op wielen en Verzamelde gedichten.
‘Michel’ werd gepubliceerd in Minerva, Interacademiaal literair tijdschrift voor Nederlandse en Vlaamse studenten. Jaargang I (1952/53). p. 127. maar nooit door Wilfred Smit gebundeld. Wel werd het gedicht (met een andere versie van regel 4) opgenomen in Vijftien gedichten. Amsterdam 1974.
‘Water-music’ werd nooit eerder gepubliceerd.
‘Lys-de-France’ werd in een enigszins gewijzigde versie opgenomen in Vijftien gedichten. Amsterdam 1974.
AANTEKENINGEN (26-6-53)
Met ‘Music-Hall’ bedoelt Vestdijk het gedicht ‘Water-music’ dat met de regel: ‘De music-hall wordt in het water uitgerekt’ begint.
In ‘Oiseaux tristes’ heeft Wilfred Smit de regel ‘binnen dit gedicht’ inderdaad vervangen, maar in ‘Scarlatti’ heeft hij ‘wellicht’ laten staan (zie zijn verdediging ervan in de brief van 30-6-53).
In ‘Zuil’ ging Wilfred Smit in op Vestdijks bezwaren en veranderde in de achtste regel ‘zijn hand’ in ‘de hand’ en in de tiende regel ‘en rode muurbloemen’ in ‘zwarte bessen’, (deze gewijzigde versie is in handschrift gereproduceerd in De Spektator 1972/73, p. 256).
De traditionele acanthus is een in de Oudheid en Renaissance veel gebruikt planten-ornament, o.a. bij het kapiteel van de Korinthische zuil.
In ‘Michel’ veranderde Wilfred Smit naar aanleiding van Vestdijks opmerking de regel ‘het grasveld hield een rozenklit’ in: ‘je mouw behield een rozenklit’.
AANTEKENINGEN (30-6-53)
De ‘proeve van onbekwaamheid in het prozaïstische’ moet het verhaal ‘Vinegar’ zijn. want in de brief van 6-10-53 vraagt Wilfred Smit een verhaal met deze titel terug van Vestdijk.
‘Vinegar’ werd onder de titel ‘Azijn’ gepubliceerd in de Almanak van het Leidsche Studentencorps voor 1954, p. 255-257.
‘Stilleven’ werd nooit eerder gepubliceerd.
‘De werkster’ werd ongewijzigd opgenomen in Een harp op wielen en Verzamelde gedichten.
AANTEKENINGEN (22-8-53)
Wilfred Smit vierde zijn entree in het corps: hij was in 1952 in Leiden Slavistiek gaan studeren, maar te laat begonnen om nog met de groentijd mee te kunnen doen. zodat hij dat nu ging ‘inhalen’.
Het vers uit Klimmende legenden van Vestdijk, dat Wilfred Smit speciaal noemt luidt:
| |
| |
Mararaboe
Als snavel heeft hij onder 't zand
Het breede zwaard van 'n kruisvaarder gevonden.
Die stierf, bedekt met wonden,
Op weg naar 't heilig land,
Omringd door dooden als een laatste lijfwacht.
Maar 't helpt hem aan geen and're daden
Dan 't ijzig omslaan van de Koranbladen,
Zooals men hem dat in Kairo bijbracht.
Het vrindje, dat zo ongeveer achter zijn rug bezig is een bundel uit te geven was naar alle waarschijnlijkheid H.L. Leffelaar (geboren 1929), studeerde Indisch recht in Leiden en was een tijdlang voor Wilfred een soort mentor. Hij was later als journalist verbonden aan verschillende bladen in Nederland en Amerika, waar hij ook journalistiek studeerde. Leffelaar is de auteur van o.a. Leven op rantsoen (1959) en Through a harsh dawn (1963), waarin herinneringen zijn vastgelegd aan zijn tijd in Japanse kampen en de tijd vlak na de oorlog in Indonesië. Hij publiceerde gedichten in De Gids (1962).
Alice van Nahuys was directrice van Uitgeverij Querido.
Het gedicht ‘Hölderlin’ van W.F. Hermans luidt:
Hölderlin
Hij gaat gebukt onder de droeve kanonnaden
Van de horizon der onsterfelijkheid.
Hij gaat blootshoofds de schrikkelpaden
Die tot verdwalen leiden: in zijn haar de zaden
Van gewassen die slechts daar ontkiemen
Waar zij wiesen. En niet waar hij gaat.
Aangehitst door droefenis en grieven
Naar een veilig, doch steriel klimaat.
Nu de diepte van zijn trieste giechlen
Met zijn laatste tanden is betaald.
De gedichten ‘Slotpark’, ‘Thuisrit’. ‘Hölderlin’ en ‘Nocturne II’ zijn alle met kleine varianten opgenomen in Een harp op wielen.
‘Thuisrit’ en ‘Hölderlin’ zijn niet opgenomen in Verzamelde gedichten.
AANTEKENINGEN (25-8-53)
De in ‘Nocturne II’ door Vestdijk voorgestelde correcties zijn door Wilfred Smit overgenomen voor de publicatie in Een harp op wielen.
AANTEKENINGEN (6-10-53)
In de datum van het verrassend en plezierig schrijven van Vestdijk vergiste Wilfred Smit zich: 15-8-53 moet zijn 25-8-53.
‘Ninevé’ werd ongewijzigd opgenomen in Een harp op wielen.
‘Maanziek’ werd nooit eerder gepubliceerd.
‘Landhuis’ en ‘Le retour du colombe’ werden met kleine wijzigingen gepubliceerd in de Almanak van het Leidsche Studentencorps voor 1956, p. 158 en 157: ‘Landhuis’ bovendien in De Revisor, jaargang II (1975). 5 (november). p. 30 en ‘Le retour du colombe’ werd opgenomen in Vijftien gedichten, Amsterdam 1974.
AANTEKENINGEN (11-10-53)
Dat Wilfred Smit Vestdijks voorstel voor de te vervangen regel ‘binnen dit gedicht’ in ‘Oiseaux tristes’ ook niet geweldig vond blijkt uit twee dingen:
op een brief van Vestdijk van 14-7-58 heeft Wilfred het volgende, intrigerende probeersel opgeschreven:
en in Een harp op wielen luidt de cruciale regel tenslotte: ‘O als gaten in dit daglicht’.
AANTEKENINGEN (7-11-56)
In Maatstaf. Jaargang IV (1956/57). p.640-642 werden de volgende gedichten van Wilfred Smit gepubliceerd:
‘Nocturne I’ en ‘Nocturne II’, ‘Ninevé’. ‘Vlucht’. ‘Dies irae’ en ‘Carthago 's ochtends’.
‘Nocturne I’, ‘Nocturne II, “Ninevé” en “Vlucht” zijn ongewijzigd opgenomen in Een harp op wielen. “Dies irae” werd daarin onder de titel “Dag des toorns” en met enkele wijzigingen opgenomen. Carthago 's ochtends’ met iets andere beginregels. Alleen ‘Nocturne I’ en ‘Nocturne II’ kwamen terecht in Verzamelde gedichten.
AANTEKENINGEN (6-1-57)
Het gaat hier om de gedichten ‘Inslapen’. ‘Ontwaken’ en ‘Komeet’, alle opgenomen in Een harp op wielen en Verzamelde gedichten.
AANTEKENINGEN (10-12-58)
De kroniek in De Gids werd in juli 1959 geplaatst.
AANTEKENINGEN (6-1-59)
Wilfred Smit heeft zich nauwkeurig gehouden aan de in deze brief door Vestdijk voorgestelde keuze van wat wel en wat niet in zijn bundel op te nemen
Van de gedichten waarbij Vestdijk adviseerde: niet in de bundel Een harp op wielen opnemen, werden ‘Pastorale’ en ‘In de storm’ opgenomen in de bundel Franje, terwijl ‘Pastorale’ weer verviel in Verzamelde gedichten.
‘Michel’ is gepubliceerd in Minerva, Jaargang I (1952/53). p. 127 en opgenomen in de posthuum gepubliceerde Vijftien gedichten. ‘Moord’ werd gepubliceerd in de Almanak van het Leidsche Studentencorps voor 1957. p. 138 en eveneens in Vijftien gedichten.
De gedichten ‘Miniatuur’, ‘Imitatio Christi’, ‘Vanonder tafel’ en ‘Anaduomenè’ zijn door Wilfred Smit zelf nimmer gepubliceerd. ‘Imitatio Christi’ en ‘Vanonder tafel’ verschenen posthuum in De Revisor. Jaargang II (1975) 5 (november), p.30 en 31, terwijl ‘Imitatio Christi’. ‘Miniatuur’ en ‘Anaduomenè’ in Vijftien gedichten werden opgenomen.
AANTEKENINGEN (6-3-59)
Vestdijk had Wilfred Smit voor zijn artikel in De Gids wat informatie gevraagd. o.a. over invloeden op zijn werk.
Van de namen die Wilfred noemde hoort die van Boris Pasternak dan onder de namen die Vestdijk ‘natuurlijk niet allemaal ging spuien’. Nu is de poëzie van Pasternak, waarmee Wilfred Smit tijdens zijn studie kennis maakte, juist van veel invloed op zijn werk van na 1953 geweest. Dat Vestdijk dit niet goed kon zien valt hem niet kwalijk te nemen, maar dit gegeven moet wel beschouwd worden als een belangrijke aanvulling op zijn Gids-artikel ‘Meesterlijk maniërisme’, waarbij de term ‘maniërisme’ met zijn in de Nederlandse culturele traditie toch wat ongunstige bijklank misschien niet helemaal gelukkig was gekozen.
AANTEKENINGEN (11-3-59)
De gedichten ‘Sweet Bahnhof’ en ‘Aan de vooravond’ zijn opgenomen in de tweede bundel van Wilfred Smit, Franje en in Verzamelde gedichten.
AANTEKENINGEN (30-1-62)
De bundel waarover Vestdijk spreekt is Wilfred Smits tweede bundel Franje. waarvan Vestdijk dus de kopij of proeven in handen had.
|
|