Thema op Heden
zich niet lenen voor klinken,
zittende kultuur, op tronen,
in karossen of op sleden;
van hun woorden, hebben blaren;
zuidelijke mozaïeken waar
zonlicht speelt op briesende
die over hun schouders sprietsen
fonteinen verbeelden; het noorden
op een grauwe landkaart, zonder
wegen of bewoners, maar ook
| |
In Zomer
I
Oud hout van horren, bruine boot.
Het zonlicht druipt, als water uit een goot,
Van takken, dik in het groen, wiegende
Vlekken lekt het op mijn schoen.
Het roestig gaas golft als het water toen
Ik langs je voer in mijn geleende boot.
Wat was je klein, daar wuivend op de dijk,
Wat voelde ik me, liggend op
De voorplecht groot. Het zeil,
Die nagel van de wind, duwde mij voort
Langs het verzonken land. Een stadje,
In een blauwe oplossing van lucht en zand,
Rees, aan zijn torenspitsjes opgetild,
Als fata morgana uit het water.
Ik schuimde je kust af, klokke
Kwart voor een blies ik de scheepshoorn.
Vreemd was het de molen om je huis heen
Te zien draaien, om jou heen.
De buik van het schip was bruin met
Ribben, de zwaarden zoemden aan hun
Koorden, hartslag echode van de boorden,
Ommelandvaarder uit negentieneen.
De mijne was luider te horen
Tot ook jij, onder je violette kam
Van populieren, in zee verdween.
Wij gingen door de wind, voeren
Van dichtbij langs de haven van
Volendam, door de heilige maagd,
Navigare necesse est, bewaakt.
Maria, Sterre der zee: ‘Gij, die alleen
Zijt, zult bij sterke wind niet varen,
Gij zult niet verdrinken.’ Dichter
Was ik bij je dan in jaren,
Mijn slaap droeg je gezicht.
II
Het land was even woelig als
Het water, als mijn slaap. Door hoge
Grassen was ik bezig naar je toe te waden,
De hele nacht, de hele dag.
‘Die alleen is zal zijn huis bij storm niet
Uitgaan, zal zijn goed niet achterlaten.’
Het winterkoninkje, prins van de zomer,
Zong mijn lied, het piepte als het
Wieltje van een kinderfiets dat aanloopt,
Maar als ik belde was je er niet.
Zomer opnieuw en horren staan in alle
Ramen. Hun hout is oud, hun gaas
Is roestig, het huis een zeekasteel
Gestrand op gras en tussen knoestig
Onderhout, waar het ondiepe
Van de vijver blinkt en lacht.
De avond valt, de nevel maakt
Saturnus van een struik. Onder de beuk
Begint een lopen: kom nader nu,
Beweeg in mij, voel groeien mijn
Aanwezigheid en buig voorover,
Toon de holte van je knie, raak me
Van het gewapend en geharnast jij.
Wildebras, zei je, lieveling, en in
Die woorden ben ik altijd bij je.
Ik druk de cijfers van je nummer in
En onder mijn vingers vloeien ze uiteen
Dat je onbereikbaarheid haast glans
Verleent. Je geest, die ik via de hoorn
Oproep, zingt mij van verre en vervormd
Tot krekel toe, op informatietoon,
Op informatietoon. Nacht en de
Aarde is de bodem van een oceaan.
Hoog boven ons, aan het oppervlak,
Drijft als een luchtbel die ons is
Ontsnapt en waar de zon in schijnt
| |
Op het vogelwater
Als een ruiter te paard op het hoogste dak
Zie ik bliksems kaatsen in het water
Op het platte dak, de goten kraken,
Slokken en gutsen, klokken, gulpen
En verslikken zich in water, water.
Hagels hardste korrels liggen tussen afgeranselde
Bloemen, het gras is een smeltend stromen
Van ijs en water dat zich met geweld
Een loop baant naar onder de bomen.
Alle ramen zijn beslagen en o de verrukking
Van de verfrissing om met schone kleren
En droge voeten aan tafel te zitten
Terwijl de goten - het water druppelt als honing
Door hun kelen - allengs gaan zingen
En het langzaam stiller wordt.
Een damp wordt op het veld geboren,
De aarde ligt er nat en glooiend
Onder en voldaan, het is witte nacht.
Een vliegtuig zakt behoedzaam,
Met iets zoekends, iets ontroerends,
Uit de wolken naar de haven
Waar zijn lading, peinzend aan het raam,
De laatste koffie gedronken -
‘Houdt op te roken, gordt uw riemen aan’ -,
Zo zacht en stil als veren kan gelost.
Onhandig als een hommel vliegt het,
Onder de stijve vleugels zijn de lichten aan.
Verweg spant de bliksem zijn grillige draden,
Elk toeval tot zijn bestemming verklarend.
Zijn snelle verbindingen flitsen nog na.
Deze gedichten zijn afkomstig uit STROFEN, een nieuwe bundel van Elly de Waard, die in november verschijnt bij De Harmonie te Amsterdam. Eerder verschenen: AFSTAND (1978, id.), LUWTE (1979, id.) en FURIE (1981, id.)
|
|