slachtoffers kiest. Evenals in Geyerstein's dynamiek speelt in Filip's sonatine de kunst een belangrijke rol. Hermans heeft de tragische gang van de mens gesitueerd in een kunstenaarsmilieu. Is Filip's sonatine misschien ook exemplarisch voor de houding van de mens tegenover kunst en kunstenaars? Daar zijn sterke aanwijzingen voor. Van een zich onbeschaamd manifesterende auctoriale verteller moeten we op alles bedacht zijn. Dat blijkt ook nodig.
Zo was de kleine Filip toen hij nog optrok met Gerrit en Aletta, zeer bedreven in het bevestigen van de knoopjes in het klaargelegde schone rokoverhemd. ‘Heel handig, zonder het vies te maken, prikte hij ze in het witte hardgesteven front, waar ze blonken als kleine vliegen van diamant. (p. 7 onderstreping van mij)
Later in het bejaardentehuis als Doris zich verbaast over de hobby van Hondijk om allerlei kunstvliegen te verzamelen, herinnert Filip zich zijn vroegere vaardigheid.
- Weet je nog dad, zei Filip, vroeger?
En met zijn gezicht naar Doris gekeerd, zei hij:
- Ik prikte vroeger zijn overhemdknoopjes in het front van zijn rokoverhemd als hij ging optreden, dat vond ik zo leuk, dat wou ik iedere avond doen. Weet je nog dad? (p. 46)
Zoveel plezier beleefde de kleine Filip aan de knoopjes die op kunstvliegen leken, wat een observatie van de verteller is die Filip onmogelijk kan weten, dat hij het zich dertig jaar later nog herinnert. Het gesprek over kunstvliegen roept in Filip de gedachte aan de overhemdknoopjes op, waarschijnlijk zonder dat hij zich de gelijkenis bewust is. Dat onbewuste strevingen, gedachten e.d. volgens Hermans licht kunnen werpen op iemands manifeste gedrag is bekend. Aangezien de verteller al verschillende malen heeft laten zien de verhaaltouwtjes stevig in handen te hebben, kan dit rapprochement gevoegd bij Gerrit's passie voor kunstvliegen geen toeval zijn. De argeloze Doris geeft de oplossing van het raadsel. Filip is de kunstvlieg.
- Kunstvliegen, stelde Doris, je moet wel zo dom zijn als een vis, om het verschil tussen een vlieg en een kunstvlieg niet te zien.
- Misschien zien ze dat wel degelijk, opperde Gerrit en bijten ze juist daarom.
- Ach natuurlijk, meende Filip, net als mensen. Als het maar namaak is, is het mooi.
- Als het maar schittert en blinkt, zei Doris met een lachje, dan happen ze. Net als ik. (p. 46-47)
Doris' zelfkennis is bewonderenswaardig. Zij heeft gehapt, want ze heeft de schitterende en blinkende kunstvlieg Filip aan de haak geslagen. Zij lijkt dan ook enigszins op een vis.
‘Dik, maar met kleine borsten, liep ze van haar heupen af naar boven spoelvormig toe. En ook naar beneden liep zij spoelvormig toe, want haar benen waren slank en welgevormd. Ze deed denken aan een figuur zoals je op schilderijen van Campigli zag, of aan een boeddha van speksteen.’ (p. 54)
Het spoelvormige doet denken aan de vorm van een vis. In de (vrouwen)figuren van Campigli, die overigens niet spoelvormig zijn, keert het gestileerde van de vissevorm terug.
En Gerrit Hondijk, is hij net zo dom als een vis, als de forellen die hij vroeger graag ving, dat hij het verschil tussen de kunstvlieg Filip en de echte componist niet heeft gezien? De forel die gevangen wordt met kunstvliegen speelt wel een belangrijke rol in het leven van Gerrit Hondijk. Toen hij nog geen reumatiek had ving hij ze, ‘Die Forelle’ van Schubert heeft hij samen met Aletta op de plaat gezet en uitgerekend van die plaat wordt een remake gemaakt. Het enige wat er van Gerrit Hondijk stand houdt, is ‘Die Forelle’. Daarmee in tegenspraak lijkt het feit dat tijdens de verhuizing naar het bejaardentehuis van de drie platen waarop liederen van Aletta en Gerrit opgenomen zijn, nu juist de opname van ‘Die Forelle’ gebarsten is. Ik geloof dat dit ongelukje opgevat moet worden als een valse prospectieve verwijzing die als functie heeft de aandacht te vestigen op juist deze plaat. Deze valse prospectieve verwijzing wordt trouwens onmiddellijk daarna ‘gecorrigeerd’ door de haast terloopse mededeling dat Gerrit de scherven van het plaatje in zijn bureautje legt ‘zonder goed te kunnen verklaren waarom hij ze niet weggooide’. (p. 39)
De correctie is volledig als een platenmaatschappij bericht dat ‘Die Forelle’, gezongen door Aletta Stroll, begeleid door Gerrit Hondijk, uitgekozen is als nummer van een grote langspeelplaat die ‘Stemmen uit de dertiger jaren’ zal gaan heten. Nee, er is geen twijfel aan. Gerrit Hondijk is de forel. Wie de tekst van ‘Die Forelle’ van Schubert erbij neemt, kan alleen maar gesterkt worden in deze overtuiging. De thematische overeenkomst tussen het lied en de novelle is overduidelijk. Ter illustratie laat ik hier de volledige tekst van het lied van Schubert volgen.
‘Die Forelle’ van Schubert
Des muntern Fischleins Bade
Des muntern Fischleins Bade
Ein Fischer mit der Ruthe
Und sah's mit kaltem Blute,
Wie sich das Fischlein wand.
So lang' dem Wasser Helle
So dacht' ich, nicht gebricht
Doch endlich ward dem Diebe
Er macht das Bächlein tückisch trübe
Das Fischlein, das Fischlein zappelt dran
Wie ‘ein Fischer’ even vereenzelvigt met de ‘condition humaine’, die Forelle met de mens, c.q. Gerrit Hondijk en ‘ich’ met Hermans of de lezer ziet het plaatje al snel voor zich. ‘So lang’ dem Wasser Helle nicht gebricht / So fängt er die Forelle / Mit seiner Angel nicht. Helaas, op dit ondermaanse bestaat aan ‘Wasser Helle’ een ernstig tekort, niet alleen in letterlijke maar ook in figuurlijke zin. De mens is niet in staat de werkelijkheid om hem heen te ordenen, inzicht te krijgen in zijn positie in de kosmos. Vroeg of laat, maar meestal vroeg ‘macht [der Fischer] das Bächlein tückisch trübe en voordat je het weet, spartelt de mens hulpeloos aan de haak van de meedogenloze visser die het bestaan is. En de lezer blijft niets anders over dan ‘die Betrog'ne mit regem Blute’ aan te zien en af te wachten tot zijn beurt komt, als die al niet gekomen is.
Gerrit Hondijk maakt op deze universele wet geen uitzondering. Zoals de forel in troebel water de kunstvlieg aanziet voor een echte vlieg, ziet Gerrit Hondijk de kunstvlieg Filip voor een echte vlieg aan. Zijn blik wordt vertroebeld door zijn onbewuste verlangen in Filip zijn geestelijke erfgenaam te zien, degene die zijn creatieve onmacht zal compenseren. Hoe ‘dom’ dat eigenlijk wel is, wordt door Gerrit zelf geformuleerd. Als Doris de platte dozen met de opgeprikte kunstvliegen ziet, zegt zij:
- Wat origineel! Kunstvliegen! Ik heb in mijn leven tot dusver alleen nog maar iemand gekend die echte vliegen opprikte.
- Ja natuurlijk, zei Gerrit. Maar er komen toch steeds meer liefhebbers die ze verzamelen, hoor. En het gekke van kunstvliegen is, dat ze eigenlijk niet de minste overeenkomst hebben met echte vliegen. (p. 46)