Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
LevenOp 16 december 1982 werd de nog steeds zeer vitale Rafael Alberti tachtig jaar. Het was niet de enige memorabele gebeurtenis voor hem het afgelopen jaar. De uitslag van de Spaanse parlementsverkiezingen op 28 oktober - een overweldigende overwinning voor de socialisten - deed Alberti terugdenken aan de euforische eerste jaren van de Tweede Republiek, die in 1931 werd uitgeroepen. Die herinneringen moeten hem tevens bitter gestemd hebben, want de Tweede Republiek zou het voorspel van de Spaanse burgeroorlog betekenen. Ook Alberti moest na de overwinning van de nationalisten naar het buitenland vluchten, om pas sinds kort weer regelmatig in zijn vaderland te vertoeven. Alberti werd geboren in Puerto de Santa Maria, een kustdorpje bij Cádiz, in het zuiden van Spanje. Zijn Italiaanse voorouders waren vermogende wijnproducenten. Omdat het geld verkeerd was geïnvesteerd, moest Alberti's vader zijn brood verdienen als vertegenwoordiger bij Osborne, een van de grootste sherryfabrikanten. De Alberti's hadden het niet breed, waar Rafael op de jezuïtenschool die hij vanaf zijn tiende jaar bezocht meer dan eens aan werd herinnerd. Twintig jaar voordien had Juan Ramón Jiménez - een van de grootste inspiratiebronnen voor de dichters van de Generatie van 27 - in dezelfde schoolbanken gezeten. Het was een troost voor Alberti dat de school uitzicht bood op de zee, die een grote aantrekkingskracht op hem uitoefende. Op veertienjarige leeftijd wordt hij van school gestuurd omdat hij volhardt in zijn verliefdheid op een meisje. Zijn toenaderingspogingen (hij probeerde via het dak de kamer van het meisje te bereiken en schreef haar vele brieven) werden niet getolereerd door de strenge gemeenschap. Vrij korte tijd later - in mei 1917 - vertrekt het gezin naar Madrid. Het grijze, drukke Madrid maakt een abrupt einde aan Alberti's ‘witte en blauwachtige kinderjaren’. Veel van zijn poëzie zal doortrokken zijn van heimwee naar de weidse rust van zijn geboortestreek. In Madrid krijgt Alberti alle kans om zijn grote passie - schilderen - bot te vieren. In plaats van naar school te gaan brengt hij de dag in de Madrileense musea door. Zijn liefde voor de literatuur is nog slechts sluimerend. Hij leest werk van de grote romantische dichter Bécquer, van de destijds in Madrid verblijvende Mexicaan Amado Nervo, van Rubén Darío (de grondlegger van het modernismo) en van zijn streekgenoot Juan Ramón Jiménez. Schrijven doet hij echter nog niet. Alberti, maart 1982
1920 is een belangrijk jaar. De eerste expositie van zijn werk wordt een flop. Zijn vader sterft kort hierna, waarop Alberti zijn eerste gedicht schrijft. In de herfst van hetzelfde jaar wordt hij overvallen door een ernstige longziekte, die hem maandenlang aan het bed kluistert. Hij leest wel: niet alleen Jiménez en de andere grote Spaanse leermeester van de Generatie van 27 - Antonio Machado -, maar ook Gogol, Dostojevsky, Tsjechov en Andrejev. Op zijn ziektebed bekeert hij zich definitief tot het dichterschap: wat in zijn verbeelding rondspookt kan hij nu beter met de pen dan met het penseel uitdrukken. De eerste gedichten van Marinero en tierra (Matroos aan wal) worden geschreven, waarin naast nostalgie naar Puerto de Santa María ook plaats is voor vrolijke, luchtige gedichtjes. Op aandringen van een vriend stuurt hij het manuscript van Marinero en tierra in om mee te dingen naar de Premio Nacional de Literatura 1925 (de Nationale Literatuurprijs). Tot zijn grote verbazing en vreugde krijgt hij de prijs. José Ortega y Gasset en Juan Ramón Jiménez plaatsen daarop gedichten uit het manuscript in hun respectievelijke tijdschriften. Een half jaar later verschijnt de hele bundel, vergezeld van een brief vol lovende woorden van Jiménez, die nog steeds in veel herdrukken van Marinero en tierra staat. De twee dichters blijken meer gemeen te hebben dan hun Andalusiche afkomst en de schoolbanken: ook Jiménez ruilde de schilderkunst in voor de poëzie. | |
[pagina 74]
| |
Ondertussen neemt Alberti weer met volle teugen deel aan het culturele leven van Madrid. In de Residencia de Estudiantes, waar kunstenaars uit binnen- en buitenland lezingen en voordrachten houden, maakt hij o.a. kennis met García Lorca, Buñuel, Dalí, Salinas en Guillén. Daarnaast reist Alberti veel. Hij vergezelt zijn broer op diens zakenreizen door Noord-Spanje, logeert bij zijn zuster in Almería (het woestijnachtige zuidoosten van Spanje) en bezoekt de dichters en uitgevers Manuel Altolaguirre en Emilio Prados in Málaga. Zij zullen Alberti's tweede bundel, La amante, in de Litoral-serie publiceren, die een jaar later onderdak zou bieden aan de eerste bundel van Luis Cernuda. Alberti's poëzie evolueert in snel tempo. Het korte, ritmische gedicht dat hij tot dan toe heeft geschreven verliest zijn aantrekkingskracht. De liefde voor de destijds verguisde, hermetische barokdichter Luis de Góngora bloeit op, en zou in 1927 culmineren in een aantal legendarische herdenkingsmanifestaties (waarbij men zich zoiets moet voorstellen als de Amsterdamse happenings in de tweede helft van de zestiger jaren) die georganiseerd werden omdat officiële instanties als de Real Academia Española voorbij dreigden te gaan aan de driehonderdste sterfdag van Góngora. De ironie wil dat dezelfde groep die tegen de Real Academia schopte (Alberti kon het zelfs niet nalaten om de muren hiervan te bewateren) de latere directeur van diezelfde Real Academia zou voortbrengen: Dámaso Alonso (eind vorig jaar overigens opgevolgd door Pedro Laín Entralgo). Al zouden de dichters van de Generatie van 27 zich pas in 1932 als groep manifesteren in de historische anthologie Poesía española contemporánea van Gerardo Diego, op de foto's die tijdens de diverse manifestaties werden genomen is de geboorte van deze dichtersgeneratie al zichtbaar: Gerardo Diego, Pedro Salinas, Federico García Lorca, Dámaso Alonso, Jorge Guillén en Rafael Alberti met vrienden en kennissen. Zij herdenken de driehonderdste sterfdag van Góngora niet alleen met lezingen en voordrachten, maar ook met het voornemen een kritische, geannoteerde uitgave te verzorgen van Góngora's werk. Alberti is secretaris van het herdenkingscomité. De schrijvers van de vorige generatie - Valle-Inclán, Unamuno en Jiménez - weigeren hun medewerking, vanwege gebrek aan affiniteit met het werk van Góngora of vanwege gebrek aan vertrouwen in de organisatoren. Al is de invloed van Góngora zeker van betekenis, toch is deze vooral belangrijk als symbool van rebellie tegen de gevestigde culturele autoriteiten. Alberti schrijft hier in zijn autobiografie La arboleda perdida (Het verloren bomenplekje) het volgende over: Toen we de strijd eenmaal gewonnen hadden onderwierpen we ons aan niemand, zelfs niet aan Góngora. Dat een gedeelte van de poëzie van de kromme en gevaarlijke priester uit Córdoba na verloop van tijd met een gedeelte van de onze overeen zou komen en dat zijn sterfdag ons destijds goed van pas kwam betekende in de verste verte geen vazalschap. De gongoriaanse besmetting was naast opzettelijk vooral van voorbijgaande aard. Het duurde nauwelijks langer dan het herdenkingsjaar. Alberti's volgende belangrijke bundel, Sobre los ángeles (1929) (Over de engelen), verraadt surrealistische invloeden, al spreekt Alberti zelf liever van verwantschap, omdat hij destijds de Franse surrealisten nauwelijks kende. De gedichten uit Sobre los ángeles schreef Alberti toen hij zich ziek en depressief voelde. Over de aard van zijn depressiviteit laat hij merkwaardig genoeg nauwelijks iets los in La arboleda perdida. De grote politieke en sociale onrust waarmee de laatste regeringsjaren van dictator Miguel Primo de Rivera gepaard gaan, wekt voor het eerst Alberti's politieke interesse. Als de dictator in 1930 wordt gedwongen de wijk te nemen, ontmoet Alberti de schrijfster María Teresa León. Ze zullen tientallen jaren lang onafscheidelijk zijn. Als in 1931 de gemeenteverkiezingen een verrassend grote overwinning voor de republikeinen opleveren, besluit Alberti inmiddels lid geworden van de communistische partij - om voortaan uitsluitend nog geëngageerde poëzie te schrijven. Van schrijven komt echter weinig. Met María Teresa reist hij door Europa. In Parijs ontmoet hij Picasso, Ortiz en andere aldaar residerende Spaanse schilders, maar ook Spaansamerikaanse schrijvers als Asturias, Carpentier, Uslar Pietri en Vallejo. Met een beurs om het nieuwe Europese toneel te bestuderen vertrekt hij naar Berlijn en Moskou, waar hij Aragon en Pasternak ontmoet. Ook brengen de Alberti's een bezoek aan Denemarken, Noorwegen, België en Nederland. Rafael Alberti, omstreeks 1924-25
Als ze na een jaar terugkeren in Spanje heeft de euforische stemming in hun vaderland plaats gemaakt voor grote sociale en politieke spanningen. De gematigde republikeinse regering ondervindt niet alleen weerstand van de conservatieven, waarvan een gedeelte zich afscheidt in fascistische organisaties, maar ook van de eigen gelederen. De landbouwhervormingen, de scheiding tussen Staat en Kerk en het verlenen van autonomie aan Catalonië en andere streken komen naar het oordeel van veel arbeiders en boeren veel te langzaam op gang. Vele stakingen volgen. De belangrijke anarchistische vakbond CNT en de communisten verklaren zich niet langer solidair met de regering. De groeiende polarisering activeert Alberti in hoge mate. Hij houdt voordrachten, schrijft politieke gedichten aan de lopende band en richt het tijdschrift Octubre op: ‘Tegen de imperialistische oorlog, tegen het fascisme, voor het proletariaat’. In deze woelige tijd ontmoet Alberti de Chileense consul in Barcelona, Pabla Neruda, die hem in zijn Canto general zou memoreren. Op uitnodiging van de Russische Schrijversbond gaat Alberti naar Rusland. In Moskou ontmoet hij Gorki, Eisen- | |
[pagina 75]
| |
stein, Prokofjev en Malraux. Ondertussen wint de rechtse coalitie CEDA de verkiezingen van november 1933. De Twee Donkere Jaren (el Bienio Negro) beginnen. Een jaar later breken er opstanden uit in Catalonië en Asturias. In laatstgenoemde streek wordt de socialistische republiek uitgeroepen. Het Spaanse leger onder leiding van Franco grijpt in: meer dan duizend mijnwerkers worden gedood. Begin 1935 vertrekt Alberti naar de Verenigde Staten, Cuba en andere Amerikaanse landen om fondsen te vergaren voor de mijnwerkers van Asturias. In een lezing over de toneelschrijver Lope de Vega prijst hij diens engagement en veroordeelt hij de afzijdige houding van zijn leermeester, Juan Ramón Jiménez. Later zou Alberti deze aanval betreuren. Als in februari 1936 het Volksfront de verkiezingen wint, bevindt Alberti zich weer in Madrid tussen zijn vrienden: Aleixandre, Lorca, Cernuda, Bergamín, Altolaguirre en Neruda (inmiddels in Madrid gestationeerd). Van werken komt weinig, reden waarom de Alberti's zich terugtrekken op Ibiza. Maar als op 18 juli van datzelfde jaar de burgeroorlog uitbreekt, keren ze terug naar Madrid. Alberti wordt secretaris van de Alianza de Intelectuales Antifascistas en richt het tijdschrift El Mono Azul (De Blauwe Overall) op. Op de middenpagina's hiervan staan anonieme gedichten van republikeinse soldaten. In de zomer van 1937 organiseert Alberti het Tweede Internationale Schrijverscongres in Valencia, waar ook buitenlandse auteurs hun stem laten horen: Malraux, Paz, Spender, Nicolás Guillén, etc. Ook María Teresa is zeer actief. Onder haar leiding brengt het Theater van Kunst en Propaganda voorstellingen voor de soldaten aan het front. Als in 1939 de republikeinen de oorlog verloren hebben, vertrekt het echtpaar Alberti noodgedwongen naar Parijs. Ze verblijven enige tijd bij Neruda in huis, die transport voor Spaanse ballingen naar Zuid-Amerika tracht te regelen. Via Picasso krijgt Alberti een baantje bij de radio. Het verblijf in Parijs zal van korte duur zijn. De Franse autoriteiten, onder druk gezet door Franco, ontslaan Alberti. Hij vertrekt met zijn vrouw naar Argentinië, waar uitgever Gonzalo Losada hen bijzonder behulpzaam is. Het rustige leven daar (tuinieren, lezingen houden, de geboorte van hun dochter Aitana, schrijven, schilderen) vormt een wel heel groot contrast met de turbulente jaren hiervoor. Dat Spanje na de Tweede Wereldoorlog als enig Europees land nog steeds wordt geregeerd door een fascistisch regime vervult Alberti met bitterheid. Als aan het begin van de jaren vijftig de banden met de Verenigde Staten weer worden aangeknoopt in de vorm van Amerikaanse militaire bases in Spanje, tekent Alberti protest aan. Toch verbreekt hij zijn belofte van 1931: naast poeta en la calle (dichter op straat, de titel van een van zijn bundels) schrijft hij ook weer lyrische poëzie. In 1964 keert Alberti terug naar Europa. Na een jarenlang verblijf in Rome vertoeft hij sinds de dood van Franco een groot deel van het jaar in Spanje. Hij is actiever dan ooit. Als hij niet schrijft of schildert reist hij stad en land af om voordrachten te houden (verleden jaar sloot hij met actrice Nuria Espert in Rotterdam Poetry International af), om te assisteren bij toneeluitvoeringen van zijn werk, om platen op te nemen, etc. En alles met veel succes, zoals hij niet aflaat rond te bazuinen. Ook politiek is hij nog steeds actief. Zo was hij gedurende korte tijd gedeputeerde voor Cádiz. Maar, zoals ook het volgende citaat uit een recent interview bevestigt, een rigide poeta en la calle is Alberti niet meer: ‘(...) het geen politieke poëzie maken heeft niets te maken met de persoonlijke houding (...) van de dichter als mens. Om daarover te kunnen oordelen is hun gedrag genoeg. Ik vind het genoeg als ze geen fascist zijn...’
M.S. | |
WerkHet afgelopen jaar moet voor Alberti als dichter niet onverdeeld plezierig zijn geweest. Natuurlijk, hij trad als altijd met veel succes op met zijn eigen en andermans verzen, op een wijze die een onverbiddelijk talent voor het podium verraadt; de overwinning van de socialisten tijdens de verkiezingen in Spanje verleende misschien een zekere nostalgische glans aan zijn oude politieke gedichten. Maar één ding ontbrak nadrukkelijk: hem werd opnieuw niet de Cervantesprijs toegekend, de belangrijkste literaire oeuvreprijs van het hele Spaanstalige gebied. Die eer ging naar Luis Rosales, die stamt uit een generatie na de zijne. Daar de jury het aspect van de anciënniteit altijd zwaar laat meewegen, komt dit voor Alberti neer op definitieve passering, haast een desavouering. Belangrijk in dit verband is dat Rosales niet eens als een erg groot dichter geldt en dat bijvoorbeeld Alberti's generatiegenoot Jorge Guillén enige jaren geleden wel, samen met Jorge Luis Borges, met de eer - en de honderdduizend gulden - mocht gaan strijken. Alberti komt dus niet in het Walhalla der hedendaagse Spaanstalige literatoren en dat moet voor velen met hem een schok zijn. Werd hij niet vaak genoemd als dé favoriet van de groep dichters waartoe hij behoorde en die toch de namen in haar gelederen telt van de legendarische Lorca en van Nobelprijswinnaar Aleixandre? Een ding blijkt duidelijk uit het feit dat hij nu wel definitief gepasseerd is voor de Cervantes-prijs: hij is een omstreden dichter. Het komt steeds minder vaak voor dat hij genoemd wordt als de favoriet van zijn Generatie van 27. Er was zelfs sprake van dat hij de meerdere zou zijn van Lorca, op wie hij in verschillende opzichten nog het meest leek, maar dat hoor of lees je toch nooit meer. Lorca is dood en in alle legendarische heiligheid als groot dichter blijven bestaan, overigens terecht. Alberti heeft een lang leven achter de rug waarin hij, gedwongen door zijn aard en door de omstandigheden, alle mogelijke bokkesprongen heeft gemaakt. Veel van zijn latere werk bezit, zeggen we nu, slechts gelegenheidswaarde. De reputatie die hij zich vooral en al heel snel met zijn jeugdwerk had verworven, is er langzaam maar zeker door aangetast. Is er nog iemand die bij de naam Alberti opveert, dan is het altijd om dat jeugdwerk of om gedichten die weliswaar later ontstonden maar waarin de typische kenmerken van dat jeugdwerk zijn bewaard gebleven. Die kenmerken zijn een sterke hang naar het humoristische en het vermogen een ritme te hanteren dat we muzikaal zouden kunnen noemen, in die zin dat het doet denken aan dat van een liedje. Denken we niet aan een liedje, dan wel aan een toneelstukje, een andere kant van Alberti die door de jaren en door alle genres en stijlen die hij beproefd heeft heen herkenbaar is gebleven. Steeds komen ze terug, de grappige gedichten die ofwel smeken om getoonzet te worden ofwel om vertolking op het toneel. Alberti is een beoefenaar van het genre dat we hier als het light verse aanduiden, althans de Alberti zoals hij op zijn best is. In Spanje is het light verse, een term die we daar nooit tegengekomen zijn, opgeslokt door de copla, een al dan niet anoniem of collectief kort gedicht met het karakter van een epigram, compleet met lichte vermaning en grap, maar met een vast versschema. Daarin onderscheidt zij zich van het light verse, dat wel een bepaald schema kan hebben, zie bijvoorbeeld de limmerick, maar niet hoeft te hebben. Alberti schrijft geen coplas, die des volks zijn, maar behoort tot de wereld van de officiële letteren, wil daar misschien ook toe behoren, met als gevolg dat hij allerlei staaltjes van zijn kunnen heeft laten zien die wel verdienstelijk zijn, maar niet meer, of, met een ouderwetse term, niet doorleefd. Alsof het niets is in een klimaat waarin al snel het bekommerde en zware als dichterlijk wordt gewaardeerd, met zoveel elan en vakmanschap voor het lichtvoetige en, later, het absurdistische te kiezen. Dat elan kreeg echter later iets halfslachtigs, moest zich steeds meer een plaats verwerven tussen veel | |
[pagina 76]
| |
andere, zeer uiteenlopende pretenties, die samenhingen met de vermeende eisen op het politieke of op het literaire vlak. Er is geen dichter van de Generatie van 27 die zo zichtbaar geaarzeld heeft over de weg die hij steeds weer zou kiezen. Illustratie van Alberti bij zijn bundel Matroos aan wal
Alberti ging niet, als de meesten van die Generatie, in de loop van de tijd een eenvormiger poëzie maken, door bepaalde thema's en vormen uit te diepen, hij bleef veranderen en, grilliger, switchen. Na zijn juichend ontvangen debuutbundel, Matroos aan wal, wat nog steeds de bundel is met de grootste eenheid en overtuigendste toon en waaruit wij voor deze gelegenheid niet voor niets royaal geput hebben, kwam als tweede succesbundel Sobre los ángeles (Over de engelen). Ook Sobre los ángeles is over het algemeen nog onverwisselbaar Alberti, maar vertoont al de smet van het halfslachtige, wat niet wegneemt dat juist deze bundel, met zijn superrealistische uitbeelding van zoiets bovennatuurlijks als engelen, voor velen het mooiste of leukste is wat Alberti heeft geschreven. Daarna volgde een oeuvre dat we met enige oneerbiedigheid een ratjetoe kunnen noemen. Surrealisme, klassieke en vrije versvormen, barokke metaforiek en pamflettisme volgden elkaar op in een verbazingwekkende verscheidenheid, steeds, dat vooropgesteld, met voldoende raffinement om niet van echte mislukking te spreken, maar over het algemeen evenmin erg overtuigend. Misschien was het Alberti's tragiek die hij niet heeft kunnen kiezen tussen de ironische theatraliteit die hij bij wijze van spreken van huis uit meenam en de ontgoocheling die hij als betrokkene bij de politieke ontwikkelingen in Spanje moest incasseren. Zijn werk is eens omschreven als een ‘rusteloze queeste’, een in verband met Alberti inderdaad veelzeggend bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met een zelfstandig naamwoord dat behoort tot het jargon van de secundaire literatuur en hier in elk geval geen hout snijdt. Het gaat bij Alberti niet om een queeste, het gaat niet om een zoektocht en zelfs al zou het om een zoektocht gaan, dan mist die de heilige vonk die. dat graalachtige woord zou rechtvaardigen. Eerder dan een zoektocht constateert men bij Alberti een dwaaltocht, tijdens welke bij gelukkig nooit helemaal vergeet waar hij zich ooit werkelijk op eigen terrein voelde. De melancholie in zijn werk is onmiskenbaar. Meer dan alle andere dichters die in deze reeks ter sprake komen, is Alberti een fenomeen. Hij is het fenomeen van de veelschrijver, want behalve zeer veel poëzie schreef hij ook nog eens regelmatig voor toneel en stelde hij, als enige, zijn mémoires op schrift. Hij schrijft en schildert - zijn eerste roeping die hij nooit helemaal heeft opgegeven - zoals hij adem haalt: gestaag door. Hij is ook het fenomeen van de vriend. Geen van de anderen heeft de bloeiende tijd in Madrid, aan het eind van de jaren twintig en het begin van de jaren dertig, zo gekoesterd en zo gemist, als we afgaan op de weemoed en de hardnekkigheid waarmee hij er over spreekt. Als voor hem logische consequentie van die oude vriendschapsgevoelens heeft hij zichzelf een soort ambassadeurschap aangemeten, dat hij met allure uitoefent, zoals hij tijdens en na de Spaanse Burgeroorlog in het buitenland optrad als een ambassadeur van de gefnuikte republikeinse idealen. Los van al die fenomenen die Alberti is, maar er moeilijk van los te denken, hebben we zijn geschreven werk. Het bevat veel anekdotiek en veel bombast, maar ook gedichten met een grote charme waaruit makkelijk een mooie anthologie samen te stellen zou zijn die speciaal appelleert aan het verlangen naar theater. Theater, van de one-man-show met knipoog tot het clownsnummer of het zure sprookje, maar nooit het ernstige zedenstuk of het filosofisch drama. De kracht van Alberti op zijn best is dat hij de suggestie weet te wekken van een welbewuste houding: de versierderige, en daar vaak genoeg op verleidelijke wijze vorm aan heeft weten te geven. Is dat niet juist in Spanje voldoende uniek voor een grote literaire prijs, bijvoorbeeld de Premio Cervantes?
B.v.d.P. | |
Andere vertalingen van Rafael Alberti zijn te vinden in:Geers, G.J. & G.P. de Ridder Hedendaagse Spaanse poëzie (P. Noordhoff, Groningen, 1954)
Polet, Sybren 1900-1950 Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling (De Bezige Bij, Amsterdam 1961; 2e druk Bert Bakker, Den Haag, 1975)
Roggeman, W.M. De brand in het architectuur-instituut (Een poëmatheek) (Walter Soethoudt, Antwerpen, 1978)
Voerman, Dick & W.A. Braasem De muze kent geen Babel. Poëzie uit alle werelddelen in vertaling (Querido, Amsterdam, 1959) | |
[pagina 77]
| |
De zee. De zee,
De zee. Alleen de zee!
Waarom moest ik de stad in, vader,
met je mee?
Waarom heb je me opgegraven
uit de zee?
De deinende golven rukken
in dromen aan mijn hart.
Graag namen ze het mee.
Vader, waarom moest ik met je
weg van zee?
uit: Marinero en tierra, 1925
Kieuwen zou ik willen hebben,
omdat ik mij wil verloven.
Mijn liefje woont in de zee
en nooit zie ik haar boven.
Vroeg uit de veren en wiedend
in de zilte dalen beneê.
Liefje, mijn bruid, tuinierend
in de gaarden onder de zee!
Nooit zal ik je hier boven
zien werken voor dag en dauw
in je glinsterende hoven.
uit: Marinero en tierra, 1925
Venten onder zee
Wat zat ik graag in plaats van hier
in een moestuin van de zee,
met jou, lieve hovenier!
Op een karretje, getrokken
door een zalm, wat een plezier,
jouw waar verkopen, jouw wier,
onder de zoute golven!
‘Verse algen van de zee,
algen, algen!’
uit: Marinero en tierra, 1925
Het meisje dat weggaat naar zee
Wat blank draagt zij haar rokken,
het meisje dat weggaat naar zee!
Ach meisje, pas op voor vlekken,
de inktvis zwemt met je mee!
Wat blank je handen, meisje,
wat ga je weltevreê!
Ach meisje, pas op voor vlekken,
de inktvis zwemt met je me!
Wat blank je hartje, en
wat blank je blik, owee!
Meisje, pas op voor vlekken,
de inktvis zwemt met je mee!
uit: Marinero en tierra, 1925
Zeg me van wel
Zeg me van wel,
vriendin,
meermin,
zeg me van wel.
Zeg me dat ik de zee zal zien,
dat ik in de zee van je zal houden.
Vriendin,
zeg me dan wel.
Zeg me dat ik de wind zal zien,
dat ik in de wind van je zal houden.
Meermin,
zeg me van wel.
Zeg me van wel,
vriendin,
zeg me,
zeg me van wel.
uit: Marinero en tierra, 1925
Illusie III
Uniformpje, uniformpje,
nooit heb ik je eens aan,
want naar zee mag ik niet gaan!
Stad, nooit kan ik je verrassen
in mijn pakje als matroos.
Het hangt aan een knaapje, loos,
en ik mag het zelfs niet passen.
De kastsleutel nam mijn moeder mee,
want ik mag van haar niet naar zee.
uit: Marinero en tierra, 1925
| |
[pagina 78]
| |
Wie wil er het blauwschuimen paard
van de zee bestijgen!
Wie wil er in één sprong
de zee bestijgen!
Wind, ruk aan mijn kleren!
Sleur ze, wind, naar de zee!
In één sprong
wil ik de zee bestijgen,
Bind me vast aan je haar,
manen van de winden op zee!
In één sprong
wil ik de zee onder krijgen.
uit: Marinero en tierra, 1925
Als mijn stem mocht sterven aan land,
breng haar nabij de zee
en leg haar op het strand.
Breng haar nabij de zee
en zorg dat zij kapitein
van een wit fregat zal zijn.
Oh mijn stem, gedecoreerd
met het teken van de zee:
een anker boven het hart,
boven het anker een ster,
de wind daar bovenop
en de zeilen in top!
uit: Marinero en tierra, 1925
De onbekende engel
Nostalgie van de aartsengelen!
Ik was...
Kijk naar me.
Gekleed als op de wereld,
mijn vleugels zijn niet meer te zien.
Niemand weet hoe ik was.
Ze kennen me niet.
Door de straten, wie weet het nog?
Schoenen zijn mijn sandalen.
Mijn tunica, een broek
en een blazer.
Zeg me wie ik ben.
En toch was ik...
Kijk naar me.
uit: Sobre los ángeles, 1929
Vogelverschrikker
In mijn ziel wogen de toekomstige doden al zo zwaar dat
ik geen stap kon verzetten zonder dat de stenen hun ingewanden toonden.
Wat schreeuwen en verdedigen die door de dampen verwrongen
kleren?
Door sidderingen doorkruiste muildierogen bloeden.
De hemel wordt onmogelijk tussen zoveel graven die
bedolven liggen onder de verrotte paddestoelen.
Waarheen te gaan met de angsten van hen die sterven moeten?
De nacht stort in door een teveel aan geheime bagage.
Prijs de vonk die de legers en de kuddes electrocuteert.
Een mens en een koe verloren.
Welk nieuw ongeluk staat de bladeren voor deze herfst te
wachten?
Mijn ziel kan zoveel vracht zonder bestemming niet meer aan.
De droom om zich te hoeden voor de regens probeert een
boerenhoeve.
Eergisteravond huilden de wolvinnen niet meer.
Wat verwacht ik omgeven door doden bij het besluiteloze
krieken van een dag?
uit: Sermones y moradas, 1929-1930
De duif
De duif heeft zich vergist.
Ze vergiste zich.
Niet noordwaarts, maar zuidwaarts ging zij.
Ze dacht dat het koren water was.
Ze vergiste zich.
Ze dacht dat de zee de hemel was,
de nacht, de ochtend.
Ze vergiste zich.
De sterren, dauw,
de warmte, het sneeuwen.
Ze vergiste zich.
Dat je rok je bloes was,
je hart, haar huis.
Ze vergiste zich.
(Zij viel in slaap aan de oever.
Jij, op het puntje van een tak).
uit: Entre el clavel y la espada, 1939-1940
| |
[pagina 79]
| |
Samenspraak van honden
- Wat is er met je?
- Ik krab me.
- Je krabt je?
- Ik heb vlooien.
- Vlooien zeg je? Wat is dat?
- Vlooien, vlooien!
- Eet je ze?
- Ze eten mij toch.
- Vlooien!
- Wat doe je verbaasd?
- Vlooien!!
- Waarom schreeuw je? Vlooien, ja.
Ik ben niet voor niets een hond.
Waarom zeg je niets? Zeg wat! Verdomme!
Ze steken vandaag wel erg.
Springen. Bijten. Schrokken.
Zeg wat, terwijl ik me krab,
- Wat zei je?
- Wat ik zei?
- Daarvóór.
- Herinner ik me niet.
- Wat een woord!
- Woord?
- Heb ik nooit gehoord.
- Wie bent jij?
- Ik? Moet je maar kijken...
- Kijken? Aha!
- Wat denk je?
- Ik weet niet waar je op lijkt.
- Waar ik op lijk? Raad maar.
Ik ben ook een hond!
- Jij een hond? Nee maar.
- Een teefje.
- Een teefje?
Mij maak je niks wijs.
Laat mij nou maar rustig
krabben...
- Vind je me niet leuk?
- Je lijkt ... Waar lijk je op?
Ik heb nog nooit zo'n snor gezien
of zulke krullen ... Loop
eens wat ... Draai je eens om...
Waarom heb je geen staart?
Ga zitten ... Nee, sta maar weer op.
Zo ben je minder lelijk.
Waarom huil je?
- Jij hebt
een heel mooie staart.
Zeg eens hoe je heet.
Je naam, ja, je naam!
- Mijn naam?
- Heb je een baas?
- Ik een baas? Wat een vragen!
- Waar slaap je?
- Verdomme!
Gewoon op straat!
- Alweer! Wat een woord!
- Schrik je?
- Nee, zeg nog eens.
- Waarom?
- Omdat ik het wil
leren...
- Ik ken er nog meer,
veel mooiere, maar...
Hoe heet je, vertel eens?
Want jij hebt vast een naam...
- Katy, ik heet Katy.
- Katy, Katy! Wat is dat?
- Ik weet het niet ... Mijn vrouwtje...
- Heb jij een vrouwtje?
- Daar woont ze.
Dit is haar tuin.
Wil je naar binnen?
- Hier
bij de poort is beter.
Kom eens. Waar ruik je naar?
- Ik zou het je niet kunnen zeggen.
Mijn vrouwtje ruikt het zelfde.
Vind je het lekker? Wat is er?
- Ik moest er van hoesten ... Wat doe je?
Wat doe je nou, Katy?
- Ik rol in het gras...
- Kom hier.
- Nu ruik ik niet meer...
- Dat geeft toch niet, Katy...
- Hè?
- Katy, Katy, mijn Katy!
Je hebt een mooi snuitje...
Je hebt ... Kom! Ga niet weg!
Niet weghollen! Ben je gek?
Kom hier! Kom terug! Toe!
- Hier ben ik.
- Kom bij me.
Blijf eens heel stil staan.
Katy, Katy. Stil nu.
Katy, Katy!
- Wat is er?
Ik kan niet meer hollen...
- Ik ook niet ... Niet trekken...
Wacht ... Wacht ... Wacht...
- Laten we onder de bomen gaan.
Niemand ziet ons ... Langzaam...
- Langzaam, Katy, oh Katy!
Sst ... niemand mag ons horen.
...
- Nou, dag hoor.
- Dag? Verdomme!
Ik ga er met je vandoor!
- Met mij? Katy, o Katy!
- Kom, we gaan! Maar ... wacht!
- Nee!
- Eventjes.
- Wat doe je?
- Zie je dat niet? Ik krab me!
Ik ben gelukkig! Ik heb vlooien!!
| |
[pagina 80]
| |
De acht namen van Picasso
Wat was er van je geworden, Pablo,
als je van de acht namen
waarmee je werd gedoopt
liever dan Pablo Picasso
Diego Picasso had genomen,
liever dan Diego Picasso
José Picasso,
liever dan José Picasso
Francisco de Paula Picasso,
liever dan Francisco de Paula Picasso
Juan Nepomuceno Picasso,
liever dan Juan Nepomuceno Picasso
Maria de los Remedios Picasso,
liever dan Maria de los Remedios Picasso
Crispín Picasso,
liever dan Crispín Picasso,
Crispiniano de la Santísima Trinidad Picasso?
Hoe zou Diego Picasso geschilderd hebben,
hoe José Picasso,
hoe Francisco de Paula Picasso,
hoe Juan Nepomuceno Picasso,
hoe Maria de los Remedios Picasso,
hoe Crispín Picasso,
hoe Crispiniano de la Santísima Trinidad Picasso?
Hoe had dat gekund:
EERSTE EXPOSITIE IN BARCELONA VAN DIEGO PICASSO
JOSE PICASSO IN PARIJS AANGEKOMEN
SCHILDERIJEN EN TEKENINGEN IN GALERIE VOLLARD VAN
FRANCISCO DE PAULA PICASSO
ONTMOETING VAN MAX JACOB MET
JUAN NEPOMUCENO PICASSO
GUILLAUME APOLLINAIRE: ‘HET KUBISME VAN MARIA
DE LOS REMEDIOS PICASSO’
VAN GOYA TOT CRISPIN PICASSO
DE ROEMVOLLE VIJFENTACHTIG JAREN VAN CRISPINIANO DE LA
SANTISIMA TRINIDAD PICASSO?
Maar zo is het niet gegaan,
ze bleven slechts in je doopceel
als zeven latente, onzichtbare broeders,
Diego,
José,
Francisco de Paula,
Juan Nepomuceno,
Maria de los Remedios,
Crispín
en Crispiniano de la Santísima Trinidad Picasso.
En alleen Pablo Picasso kwam te voorschijn
zonder Diego,
zonder José,
zonder Francisco de Paula,
zonder Juan Nepomuceno,
zonder Maria de los Remedios,
zonder Crispín,
zonder Crispiniano de la Santísima Trinidad.
Alleen PABLO PICASSO
Basiliek van st. Pieter
Zeg, Jezus Christus, waarom
kust men mijn voeten alom?
Ik ben de Heilige Petrus, verstard
zit ik hier met bronzen hart,
opzij kijken kan ik niet,
en ook geen schop uitdelen:
mijn voeten zijn versleten,
zoals u ziet.
Laat mij op een wonder hopen,
U, die mij als visser kent,
laat mij naar het water lopen,
daar ben ik in mijn element.
uit: Roma, peligro para caminantes, 1964-1967
|
|