taqueerd en gedwongen zich rekenschap te geven van eigen situatie, gedrag en denkwijze:
‘Weet u heel zeker dat het voortbestaan van het menselijk ras, wanneer u en iedereen die u kent er niet meer is, u echt interesseert?’
‘Kunt u zonder hoop denken?’
‘Wat vervult u van hoop: a. de natuur b. de kunst c. de wetenschap d. de geschiedenis der mensheid?’
‘In welk van de twee gevallen praat u liever over een voorbije relatie: als u een vrouw heeft verlaten of als u bent verlaten?’
‘Hebt u gevoel voor humor, als u alleen bent?’
‘Bent u bang voor de dood en sinds welk levensjaar?’
‘Wat doet u daartegen?’
‘Hebt u al eens gedacht dat u ging sterven, en wat schoot er toen door u heen: a. wat u achterlaat b. de toestand in de wereld c. een landschap d. dat alles ijdelheid is geweest e. wat zonder u nooit tot stand zal komen f. de chaos in de bureaula?’ ... enzovoorts...
De bekende recensent Marcel Reich-Ranicki noemde Max Frisch eens een ‘Dichter der Angst’. De vrees voor het ouderworden en de seniele aftakeling is dan ook een van de hoofdthema's van dit dagboek. In verband hiermee worden - weliswaar met de nodige humor (maar het is zwarte humor!) - de oprichting en de aktiviteiten van de ‘vereniging vrijwillige dood’ beschreven. Wie aftakelt, kan geen lid blijven; hij moet een eind aan zijn leven maken of wordt uit de vereniging gezet!
Er zijn enige korte verhalen opgenomen, waarin de hoofdpersoon een man is, die lijdt onder schuldgevoelens en angsten. In het verhaal ‘Schets van een ongeluk’ is een moderne jonge vrouw op reis met de chirurg die haar het leven gered heeft; om hem is ze een scheiding begonnen.
Hotelkamer met grand-lit, waarop ze daarna de krant leest. Le Figaro Littéraire, waarvan hij zoals ze allebei weten niets begrijpt. Zij is romaniste, gepromoveerd ... Vroeger was er humor in hem, zolang hij erop teerde dat zij voor hem als arts bewondering had ... Hij rijdt Porsche (en veel te hard naar haar zin)...
Het eind is voorspelbaar; de vrouw verongelukt en de man overleeft het met levenslange schuldgevoelens.
Al heeft hij niet de dood van een vrouw op zijn geweten, dergelijke schuldgevoelens belasten Frisch ook. De wortel ervan ligt waarschijnlijk in zijn jeugd. Omdat de vader op zijn zachtst gezegd niet met geld om kon gaan, leed het gezin gebrek en werd hij volkomen afhankelijk - ‘horig’ noemt hij het - van een rijke vriend en schoolkameraad die onder andere zijn studie betaalde en waar hij - ten onrechte - zeer hoog tegenop zag. Hij voelt zich levenslang tot dank verplicht en noemt deze vriendschap zelf ‘ein fundamentales Unheil’. Toch zoekt hij de schuld bij zichzelf: ‘Als ik mij minder afhankelijk opgesteld had ... was het beter geweest’.
Is Max Frisch het prototype van een zich in een crisis bevindende mannelijke generatie? Zelf geeft hij als een van zijn gebreken op: ‘Male Chauvinism’: ‘Mijn gedrag heeft een verstandige vrouw ertoe gebracht te denken dat haar zelfontplooiing zaak van de man was’...
Toen Max Frisch vijfentwintig jaar oud was, wees zijn moeder hem terecht met de woorden: ‘Schrijf toch niet altijd over vrouwen, want je begrijpt ze niet’. Dit was tot nu toe precies de gedachte die mij bekroop, als ik zijn werk las. Uit het verhaal ‘Blaubart’, dat verleden jaar bij Uitgeverij Suhrkamp verscheen, blijkt dat de inmiddels 71-jarige auteur de raad van zijn moeder niet heeft opgevolgd. Nog steeds houdt hij zich intensief met het raadsel vrouw bezig.
Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de man in zijn werk steeds weer meent, dat hij zich via een vrouw waar moet maken. Zes ex-echtgenoten laat hij de revue passeren door middel van hun getuigenissen voor de rechtbanken, waar de droevige held van het verhaal terecht moet staan, verdacht van moord op zijn zesde vrouw.
De man is de grote verliezer in dit met uiterste soberheid geschreven verhaal. Het is of de schrijver ieder woord teveel heeft willen vermijden om alleen maar duidelijk aan te kunnen tonen waarvan hij overtuigd is, namelijk dat het tijdperk van de vrouw is aangebroken.
In welke personificatie zij ook optreedt, als kunstenares, in het bezit van een maatschappelijke positie of interessante baan, studerend of als moeder in een bevredigender huwelijk - de vrouw redt zich uitstekend. Ja, zelfs de vermoorde vrouw die als hoer leefde en op die manier haar vrouw-zijn wenste te bevestigen.
Karakteristieke dialogen tussen enerzijds rechter, officier van justitie en advocaat en anderzijds de beklaagde en de getuigen wisselen af met overpeinzingen van de bij gebrek aan bewijs vrijgesproken arts, Dr. Schaad.
Om zijn gedachten af te leiden speelt hij biljart, maar in werkelijkheid is dit een geraffineerd woordspel met dubbele bodem, dat Frisch meesterlijk weet te hanteren: de partner die al dan niet meespeelt, de positie van de drie biljartballen, het toeval bij het spel, het gebruik van een lange of korte keu ... en de talrijke missers.
Doordat er één bladzijde in het boek voorkomt, waar herinnerd wordt aan de vele positieve aktiviteiten van de beklaagde, moest ik onwillekeurig denken aan het verhaal ‘Undine geht’ van de - in 1973 overleden - Oostenrijkse dichteres Ingeborg Bachmann, die een relatie had met Max Frisch. Hoezeer zij hem bewonderde moge blijken uit het volgende citaat, waarin de mensen/mannen eerst met grote verachting toegesproken worden; al hun domheid, kleingeestigheid, waan, wordt hun voor de voeten gegooid, maar dan volgt het afscheid: ‘Aber so kann ich nicht gehen. Drum lasst mich euch noch einmal Gutes nachsagen, damit nicht so geschieden wird. Damit nichts geschieden wird’. En dan volgt een loflied op het gedoe in de mens, in de man, in de man die ‘anders was dan de anderen’:
Zo heeft niemand over de mensen gesproken, over de voorwaarden waaronder zij leven, over hun ‘Hörigkeiten’, bezit, ideeën ... Nooit lag er zoveel betovering over de dingen, als wanneer jij sprak, en nooit waren woorden zo souverein ... Nooit heeft iemand zo over zichzelf gesproken. Bijna waar. Bijna moordend waar ... Jij anders dan de anderen...