Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Cora Polet
| |
[pagina 101]
| |
ondergeschikt aan haar man. Dat ze enige rechten verloor bij het in het huwelijk treden kon men niet zeggen, want rechten had ze toen niet. Maar wel werden haar eigendommen het bezit van haar man en hoefde hij geen verantwoording over het beheer af te leggen. Ook op het terrein dat haar bij uitstek, want van nature, was toegewezen, het bestieren van het huishouden en de zorg voor de kinderen, had hij in feite het laatste woord. De rechtspositie van de vrouw was dus niet beter dan die van een slaaf, alleen kon men haar niet van de hand doen. Dit laatste was wel het geval met de ongetrouwde vrouw. Die stond onder voogdijschap van haar vader, of bij ontstentenis daarvan, van een mannelijk familielid. Over een eventueel huwelijk besliste in laatste instantie niet de vrouw zelf maar haar voogd, die haar in vele gevallen als een last beschouwde en haar graag zo vlug mogelijk kwijt wilde. Voor ongetrouwde mannen en vrouwen bestond in Almqvists tijd een arbeidsplicht. Als men niet over ‘laga försvar’ beschikte, dwz. over middelen van bestaan in de vorm van een dienstbetrekking, een eigen onderneming of vermogen, of als men als vrouw niet onder voogdij en bescherming stond van een man, werd men tot dwangarbeid in een soort tuchthuis veroordeeld. Het hoeft nauwelijks betoog dat het eigen ondernemerschap, behoudens in zeer zeldzame gevallen, voor de vrouw niet was weggelegd. Het gildewezen bloeide nog volop in Zweden en de gilden stonden alleen open voor mannen. Vrouwen uit de betere kringen konden als gouvernante in hun levensonderhoud voorzien, alle anderen hadden de keuze uit dienstmeid worden, fabrieksarbeidster, als er werk was, of prostituee. In Zweden was in die tijd sprake van een ware bevolkingsexplosie, waar zowel de betere hygiënische omstandigheden als de goede oogsten en de vrede na de Napoleontische oorlogen toe bijdroegen. Tegelijkertijd daalde het aantal huwelijken drastisch. In de jaren veertig van de vorige eeuw was 57% van de volwassen vrouwelijke bevolking in Stockholm ongehuwd. Als men de weduwen daarbij optelt, blijkt dat slechts 1/4 van de vrouwen getrouwd was. Een ander cijfer: 45% van alle in Stockholm geboren kinderen was onwettig. Vrouwen waren in die tijd dus maar al te graag bereid de eerste de beste man tot echtgenoot te nemen en dit was dan de oorzaak van de vele ongelukkige huwelijken, volgens Almqvist. De enige oplossing zag hij in een radicale verandering van de maatschappij, die de vrouw in staat moest stellen financieel onafhankelijk te zijn. Het hierboven genoemde gunstige klimaat anno 1809 had geleid tot het instellen van een commissie tot wetswijziging van o.m. de positie van de ongehuwde vrouw. De voorstellen van deze commissie zouden in het parlement behandeld worden in het jaar volgend op de uitgave van Sara Videbeck. Almqvists boek was dus duidelijk een bijdrage tot de discussies over dit onderwerp en Almqvist heeft zijn heldin en haar opvattingen dan ook als het ware op maat gesneden. Een van de voorstellen van bovengenoemde commissie was om de ongetrouwde vrouw op haar vijfentwintigste mondig te verklaren. Sara Videbeck is de vierentwintig gepasseerd. Afkomstig uit Lidköping is ze naar Stockholm gereisd om zich op de hoogte te stellen van de laatste ontwikkelingen in haar vak, het glazenmakersbedrijf. De tijd: de jaren 30 uit de vorige eeuw. Haar tante mist letterlijk de boot - zoiets zou Sara nooit overkomen - en ongechaponneerd moet ze nu naar huis terug reizen, eerst per stoomboot, vervolgens per postkoets of huurwagen. Op de boot trekt ze de aandacht van de knappe, zelfingenomen sergeant Albert. Zijn hoffelijke avances worden bruusk afgewezen, maar zodra hij ‘gewoon’ doet wordt hij door Sara geaccepteerd. Het is tenslotte Sara die het initiatief neemt om samen verder op te trekken! Om te beginnen is het rijden in een huurwagen aangenamer dan in een postkoets, terwijl de kosten gedeeld kunnen worden. Tot Alberts verbijstering en vernedering betaalt Sara iedere keer tot op de laatste cent haar aandeel in de uitgaven. De reisgenoten worden verliefd op elkaar en tijdens de reis, die ze weten te rekken tot een hele week, zet Sara in lange monologen haar visie uiteen over de gevaren van het huwelijk en de voordelen van een vrije verhouding, alles hecht verankerd in het feit dat zij er voor zichzelf in geslaagd is een financieel onafhankelijk bestaan op te bouwen, een grote zeldzaamheid voor een meisje in die tijd. Albert doet nog wel eens een poging zijn romantische opvattingen over het huwelijk en over de positie van eventuele kinderen te verwoorden, maar nuchtere Sara heeft altijd een antwoord klaar. En als ze eenmaal aan het woord is, blijft ze dat ook, tot murw makends toe. Kenmerkend in dit opzicht is de laatste zin van het boek. Albert kan alleen nog maar stom knikkend zijn instemming betuigen. Met het slechte huwelijk van haar ouders voor ogen vecht Sara voor haar onafhankelijkheid. Voor haar geen man die haar nijver gespaarde centjes opdrinkt en vrouw en kinderen slaat of een huwelijk van echtgenoten die elkaar de dood in pesten. ‘Nu het zo is dat jij van mij houdt en ik van jou, hebben we dat immers gemeen. Dat is heel veel Albert. Dat is meer dan een hoop andere mensen hebben’. Sara weet Albert volledig te doen omdraaien. Zo doet deze o.a. afstand van zijn ambitie officier te worden. Officieren zijn in Sara's ogen nietsnutten en losbollen; onderofficier zijn is tenminste een fatsoenlijk beroep. (Sara is werkelijk monomaan ten aanzien van alles wat met een beroep te maken heeft. Zo heeft ze geen enkel oog voor het mooie landschap waar het tweetal doorheen reist, want dat is geen afzetgebied voor haar ruiten en heel Sara's leven draait om glas en ruiten). Albert besluit om ook verder Sara's voorwaarden te accepteren. Hij mag een paar kamers bij haar huren, maar moet voor zijn eigen eten en kleren zorgen en als hij veel op reis gaat heeft Sara daar niets op tegen. Met zoveel te meer vreugde zal ze aan hem denken. (Almqvist zelf was een verwoed reiziger en koesterde de warmste gevoelens voor zijn vrouw als hij bij haar vandaan was). Of Albert als figuur geloofwaardig is is een tweede. Almqvist heeft Albert met opzet geschetst als een knappe, vlotte man met goede manieren en met kontakten in de meest uiteenlopende kringen; ook heeft hij hem een bij uitstek mannelijk beroep gegeven, wat niet inhoudt dat hij daarmee voldoende uit de verf is gekomen. Ook Sara is in menig opzicht een type, met trekken van de ideale dochter en de ideale (?) geëmancipeerde jonge vrouw. Sara Videbeck is tenslotte een tendensroman, ook al ontkent Almqvist dat ten stelligste. Maar ook waar de tendens overheerst is het Almqvists ironische pen die uiteindelijk de situatie redt of er een draai aan geeft en hoe onuitstaanbaar Sara soms ook overkomt, telkens weer weet de kordate, met crinoline en luifelhoed uitgedoste heldin ons een vertederde glimlach te ontlokken. Almqvist heeft de omstandigheden waarin zijn hoofdfiguur verkeert met de grootste zorg gekozen. Een tevreden, nijver bestaan, zoals Sara dat voor zichzelf heeft uitgestippeld, behoort voor haar tot de mogelijkheden en zou ook voor andere vrouwen bereikbaar moeten zijn. Almqvist heeft er zorgvuldig voor gewaakt Sara, dat ‘tussending’ tussen een dame uit de betere kringen en een meisje uit het volk, ook maar enige wuftheid mee te geven. Ze is bovendien dol op kinderen en krijgt zelfs enige angelieke trekken mee. De best denkbare figuur dus om een eerlijke zaak zo goed mogelijk te verdedigen, dacht Almqvist. Het heeft niet zo mogen zijn. De stroom ‘Sara Videbeck-literatuur’ die volgde op de publicatie van het boek spitste zich geheel en al toe op Sara's gebrek aan zedelijkheid en gebrekkige normbesef en ging voorbij aan Almqvists doelstellingen. | |
[pagina 102]
| |
Almqvist zelf werd ontslagen als rector aan de school die hij tot grote bloei had weten te brengen en waarvoor hij vele leerboeken had geschreven. Zijn vrienden wendden zich van hem af en sommigen schreven pastiches en vervolgen op Sara Videbeck, waarin het getij voor Sara keerde en ze haar enige redding daarin lieten liggen dat ze gedwee voor Alberts wil boog en zich aan hem onderwierp. Almqvist krabbelt er weer bovenop en gaat meer nog dan voorheen werken voor het radicale ‘Aftonbladet’. In die hoedanigheid blijft hij op allerlei gebieden zijn medeburgers provoceren. Bovendien werkt hij door aan zijn Törnrosens bok. In Europeiska missnöjets grunder, (De oorzaken van het europese ongenoegen) een utopie, zijn zijn denkbeelden over vrouwenemancipatie al weer verder geradicaliseerd. Hij propageert nu een matriarchale maatschappij. Kinderen behoren alleen aan de moeder toe, dragen haar naam en hoeven niet eens te weten wie hun vader is. Erven doen ze van hun moeder. Om in hun onderhoud te voorzien heeft Almqvist een kinderverzekering bedacht, onze kinderbijslag dus, die de moeders in staat moet stellen óf zelf voor hun kinderen te zorgen óf daaruit een hulp te bekostigen, terwijl ze zelf een eigen beroep uitoefenen. Het geld voor deze verzekering moet komen uit de nalatenschappen van het mannelijk deel van de bevolking. Voor de vrouw had Almqvist, althans op papier, uitstekend gezorgd. Maar hoe verging het hem zelf? Geplaagd door eeuwige geldzorgen had hij zich ingelaten met een woekeraar en men verdacht hem ervan wissels vervalsd te hebben gevolgd door een poging tot moord door middel van arsenicum. Het vonnis niet afwachtend - hij wordt veroordeeld tot de schandpaal en drie jaar dwangarbeid - vlucht hij naar Amerika; daar weet hij zich enkele jaren staande te houden en trouwt dan, om een dak boven het hoofd te hebben, op 61-jarige leeftijd met een 69-jarige pensionhoudster uit Philadelphia. Hij wordt, volgens eigen aantekeningen, als een hond behandeld, moet dienstmeidenwerk verrichten en heeft geen hele sokken aan zijn voeten. Prof. Lewis Gustavi, zoals hij zich noemt, wiens bigamie eerst zeventig jaar later aan het licht komt, keert na 11 jaar huwelijk terug naar Europa, in de hoop in Zweden in genade aangenomen te worden. Zijn familie smeekt hem echter van zijn plan af te zien. En zo sterft hij in 1866 eenzaam in een ziekenhuis te Bremen. Over Almqvists schuld of onschuld wordt tot op de huidige dag in Zweden gediscussieerd. In 1901 worden Almqvists beenderen naar zijn vaderland overgebracht en bijgezet in het familiegraf van moederskant. En ook toen heeft het lot waarschijnlijk een laatste grap uitgehaald met de man die door vriend en vijand beschreven werd als grillig, kil, demonisch; die veracht werd als zedenbederver, gehaat als radicaal en blindelings aanbeden door zijn aanhangers. De man die trouwde met een volslagen van hem afhankelijke vrouw én met een vrouw van wie hij afhankelijk was. De man die Zwedens ‘modernste schrijver’ was, ofwel de grootste schrijver van de 19e eeuw vóór Strindberg. Alle portretten laten Almqvist zien als een man met een zeer hoog voorhoofd. De schedel die bijgezet werd in het graf van de geliefde moeder week sterk naar achteren en sommigen menen zelfs dat het een vrouwenschedel is. vervolg op pag. 95 |
|