hiermee alleen die ingrediënten (seksuele fiksaties in de vorm van de fabel) die men nu van Angela Carter verwacht - vooral na de verhalenbundel The Bloody Chamber van twee jaar geleden. Hetzelfde geldt voor de elegante bijdrage van Salman Rushdie, verleden jaar de winnaar van de Bookerprijs, hoewel de Indiase enscènering en zijn Indiase humor een eigen en onmiskenbare charme hebben.
Onder de stukken in Firebird, nummer 1 die ik gelezen heb, vond ik slechts twee verhalen, die mij als werkelijk geslaagd voorkwamen, geslaagd, dat wil zeggen, als literatuur en als communicatie tussen schrijver en lezer. Dit waren ‘At Vassiliou's’ door Jack Debney, dat voornamelijk uit een scène, vol sfeer, in een restaurant in Alexandrië in Egypte, bestaat met personages die echt en boeiend zijn. Maar ook hier speelde de moderne ‘humor’ een (overigens overbodige) rol. Er zijn namelijk steeds herhaalde berichten over de toestand in de ingewanden van de verteller.
Het andere verhaal was ‘Life Drawing’ van Bernard MacLaverty, over een zoon die naast het sterfbed van zijn vader zit, om deze te tekenen als hij in een coma ligt - het enige echte kontakt dat tussen dit tweetal ooit heeft plaats gehad. Dit verhaal komt ook voor in de nieuwe verhalenbundel van MacLaverty, A Time to Dance, die ik reeds in de Engelse Kroniek van verleden maand heb besproken. Van MacLaverty ontving ik zojuist een exemplaar van zijn eerste verhalenbundel Secrets. In hem heeft men een schrijver aan wie literaire pretentie geheel vreemd is. Hij weet teveel over het leven en de mensen om daar tijd voor over te hebben.
Het is juist door een teveel aan literaire pretentie dat het lezen van Firebird voor mij zo'n teleurstellende ervaring werd. Indien het werk dat hier wordt gepresenteerd werkelijk ‘the richest and best of contemporary writing’ voorstelt, kan men moeilijk het oordeel vermijden, dat de literaire smaak in Engeland op het ogenblik in een stadium van verval is geraakt.
Dit onwelkome oordeel leek te worden gesteund door de keuze, tegen het eind van verleden jaar, door de jury voor de Whitbreadprijs van de beste èn de beste éérste Britse roman van het jaar. Een voor de hand liggende kandidaat voor deze prijs was, lijkt mij, Anita Brookner met haar gevoelige, intelligente en volwassen eerste roman A Start in Life. (Zie hiervoor het decembernummer - nr. 91 van BZZLLETIN). De prijs voor de beste roman van 1981 ging echter naar de Noord-Ier Maurice Leitch voor zijn roman over Belfast, Silver's City, en de prijs voor de beste eerste roman naar William Boyd voor diens eersteling A Good Man in Africa.
Beide romans zijn competent geschreven. Een roman van Leitch vond ik jaren geleden (1969) heel interessant. Dat was zijn Poor Lazarus. Maar bij de toekenning van deze prijzen hebben de juryleden zich naar mijn oordeel teveel laten beïnvloeden door de associaties die door beide romans zijn gewekt.
Dat wil zeggen, Silver's City gaat over de geweldpleging in Belfast van de laatste jaren in de strijd tussen de gezaghebbers en de IRA. Maar de roman, die inderdaad aan een ernstige en belangwekkende politieke situatie is ontsproten, is weinig meer geworden dan een verhaal over geweld, weinig meer dan een gangster roman, die opgebouwd is rond de ontvoering van een politieke volksheld. Het lukt Leitch weliswaar een hoogst onaangenaam, zwart beeld te schilderen van een toestand waarin misdaad en geweld de overhand hebben gekregen. Maar meer dan dit kon ik niet in zijn roman ontdekken.
A Good Man in Africa is op dezelfde leest geschoeid als de befaamde eersteling van Kingsley Amis van bijna dertig jaar geleden, Lucky Jim, hoewel de handeling hier niet in een universiteit is geplaatst maar in een Afrikaanse staat.
Boyd's roman gaat namelijk over de bespottelijke en vaak onappetijtelijke avonturen van een middelmatige Britse ambtenaar die werkzaam is in een Afrikaanse staat en bij wie niets wil lukken. Een soort Harold Lloyd van de diplomatieke dienst, maar veel minder innemend dan deze Harold, want Boyd's anti-held Morgen Leafy is een dik en vadsig man.
Het ene fiasco volgt op het andere, zowel in Leafy's ambtelijke funktie als in zijn privéleven, in een reeks kluchtige maar ook banale situaties. (Hij heeft een druiper net op een tijdstip als hij zijn seksuele kunnen aan de dochter van zijn baas moet demonstreren en als hij zich als het Kerstmannetje moet verkleden in het bijzijn van de strenge, preutse vrouw van dezelfde persoon, ontdekt hij (te laat) dat zijn lid, buiten zijn weten, te voorschijn is gekomen. Het is maar al te vaak op dit soort jongensachtige humor, dat dit bekroonde kunstwerk steunt.)
Het schrijven zelf, het proza, van Boyd is heel competent hoewel er aan zijn stijl weinig origineels kleeft. Maar de conceptie van de roman is dermate onvolwassen en zo overbekend, en de situaties zijn dermate triviaal, dat de toekenning van een vrij belangrijke literaire prijs aan zulke handige en modieus verpakte kolder, maakt dat men soms wanhoopt, wat de overheersende, toonaangevende literaire smaak in het hedendaagse Engeland betreft. Boyd heeft werk in London Magazine gepubliceerd en verleden zomer is ook dat meestal voortreffelijke tijdschrift gekomen met een verhalennummer, dat samengesteld was uit werk van een verbluffende onbenulligheid en onhandigheid van nieuwe en onbekende auteurs. ‘Verhalen’ die beter achterwege hadden kunnen blijven.
Ik lees in de London Review of Books dat een nieuwe en tweede roman door Anita Brookner zojuist verschenen is - de titel: Providence. All, therefore, is not lost.
Deze Kroniek zal mogelijk mijn laatste worden. Ik ben hier nu zes jaar mee aan de gang en ‘enough is as good as a feast’. Hopelijk heb ik af en toe wat aandacht op waardevol werk in Engeland kunnen richten. Dat was in ieder geval de bedoeling.
T.J. Binding (red.): Firebird. Penguin Books. 336 blz. |
Maurice Leitch: Silver's City. Secker & Warburg. 181 blz. |
William Boyd: A Good Man in Africa. Penguin Books. 312 blz. |