à drie rijen dik; er waren er zoveel dat ze bijna uit de kleine ruimte puilden. Ze hadden hier een voorraad bijzonder luxe merken whisky. Toen ik nauwlettend verder toekeek, ontdekte ik dat het dienblad, de asbakken, de vitrine, het kleine vat Scotch Whisky, de karaf en het vingerdoekhoudertje, het wapen droegen van een fabrikant van echte, bekende whisky. Dit soort dingen werd niet zo snel door een fabrikant van de whisky cadeau gedaan, tenzij men een ongelofelijk grote bestelling deed.
‘Welkom hier mijnheer!’
Met deze woorden trad een oudere heer met grijs haar binnen. Hij droeg een strikdas en was in rok gestoken; het stond hem bijzonder natuurlijk en goed. Hij schonk water in een glas. Ik dacht dat hij dat glas naar mij zou brengen, maar in plaats daarvan dronk hij het zelf geheel op. Hij ging recht tegenover mij staan en legde zijn hand op de bar.
‘Wat wenst U?’
Hij zag er zo statig uit dat ik haast in de war raakte. Bedrukt noemde ik binnensmonds, onduidelijk het merk van de whisky.
‘Ja, dat komt in orde, mijnheer!’
Hij sprak de zin zo precies uit dat de eindklank van de zin nog naklonk. Hij vulde een glas voor drievijfde met whisky. Hij zette er een glas water naast en plaatste beide voor mij neer. Deze oudere heer dronk nogmaals een glas water leeg.
Ten slotte werd ik die avond verschrikkelijk dronken en overnachtte ik daar. In het vervolg werd dit een gewoonte van mij; hoewel ik er niet altijd overnachtte, ging ik wel steeds wanneer ik in Kobe was, in deze stamkroeg zitten drinken. Vanwege heimwee naar dat gebouw, om het schitterende uitzicht van daaruit, vanwege de klanten die allen stamgasten waren; hun aantal was niet groot; er heerste meer de sfeer van een westers pension dan van een hotel; kortom, ik voelde me er thuis. Deze dingen trokken mij er naar toe. Maar boven alles geloof ik, was ik gecharmeerd van de persoonlijkheid van de barkeeper. Vanwege zijn witte haar schatte ik hem ouder dan hij in werkelijkheid was. Later hoorde ik van hem dat hij midden in de vijftig was. Voor de oorlog had hij als klerk gewerkt bij een importhandel van westerse dranken. Na de verloren oorlog had hij ongeveer tien jaar lang als beheerder gewerkt bij een club van het Amerikaanse bezettingsleger. En toen dit ‘R hotel’ werd geopend, had men hem gevraagd hier te komen werken.
Als ik in deze bar zat te drinken, zat ik meestal alleen, zonder medegasten. Ik bracht de tijd al dobbelend met deze barkeeper door. Hij kende het Kobe van voor de oorlog werkelijk zeer goed. Ik zelf was toen nog een kind en daarom kon ik natuurlijk niet alle verhalen die hij vertelde, volgen. Hij had een ongelofelijk diepgaande, uitgebreide kennis van de westerse alcoholische dranken. Alle meubelen en attributen op de bar met het wapen van de fabrikant waren eigendom van deze barkeeper. Hij had deze zogenaamde set van barspullen tijdens oorlog in veiligheid gebracht. Ik vernam van hem ook de redenen en de gevolgen daarvan. Eerst daagde ik hem uit voor het kaartspel. Maar hij was zo sterk dat ik geen partij was voor hem. Toen hoorde ik dat de Amerikanen die in Kobe woonden, hem vaak uitdaagden voor een kaartspel. Ze gokten om bedragen van twee à drieduizend gulden. Ik stapte daarom van het kaartspel op het dobbelen over, omdat bij het dobbelen het toeval naar verhouding een grotere rol speelt.
Die avond was ik al dronken, ik liet vaak een dobbelsteen van de bar vallen. En iedere keer dat ik een dobbelsteen liet vallen, werden er voor straf duizend punten afgetrokken. Maar ook als er geen strafpunten waren geweest, was ik veel minder goed dan hij geweest. Mijn verlies liep al tegen de honderd gulden. De barkeeper was, waar het ook om ging, bijzonder aardig, behalve als het gokken betrof. Als het daarom ging, was hij keihard. Ik moest nog het restant van de zes dobbelsteentjes gooien. Ik moest dan in een keer met alle zes de stenen het cijfer een of zes hebben. Of ik moest ‘straight’ de cijfers van een tot zes gooien, en dat twee keer achter elkaar. Ik werd gejaagd tot het onvermijdelijke moment van mijn verlies. Ik schudde de beker met dobbelstenen en deed met opzet heel ernstig. Met mijn dronken kop had ik natuurlijk niks te wensen. Ik stond op het punt de beker te werpen. Toen merkte ik dat de figuur van de barkeeper die altijd statig was en zijn rug gestrekt hield, een intuïtief gebaar naar de deur maakte. Hij liep naar het einde van de bar alsof hij dreef, zonder enige beweging te maken met zijn bovenlichaam.
Ik zag een neger, een jonge man de deur half openen. Hij gluurde naar binnen. De barkeeper knikte heel even, en daarop kwam alsof hij gerustgesteld was, de neger binnen. Achter hem volgde een Japanse jongen. Zeer verlegen kwam hij te voorschijn. Deze twee mensen gingen vrij onbehouwen op een kruk zitten.
Ik schonk verder geen speciale aandacht aan hen. Omdat het dobbelspel was onderbroken, ging ik me vervelen. Ik moest iets doen. Ik dronk whisky. Ik vroeg de barkeeper:
‘Heeft U een stuk kaas voor mij?’
Hij moest in ieder geval ook voor deze twee gasten iets klaar maken. Dat kon in een beweging gaan, dacht ik.
‘Wat wenst U?’ vroeg de barkeeper. Of die vraag tot de neger of de Japanse jongen was gericht, was niet duidelijk. Hij vroeg het zo dat hij dit in het midden liet. Ik observeerde hen stiekem, voorzover het niet onbeleefd was. de neger was verschrikkelijk onrustig. Hij richtte zijn ogen op mijn whisky, staarde naar de dure flessen op de schap aan de muur. Eindelijk zei hij: ‘Een kaassandwich, alstublieft!’
Voor een neger was hij klein van stuk. Hij had een pet op en de kraag van zijn regenjas stond omhoog. Ik had de indruk dat hij een modebewust iemand was. Ik kon zijn leeftijd moeilijk schatten. De Japanse jongeman stond achter de neger. Daarom kon ik hem niet goed zien. Naar het gedrag en de wijze waarop hij hier binnenkwam te oordelen, was hij een student.
‘My name is Takyáda.’
Ik hoorde Amerikaans spreken met een vreemd soort accent. Takada was, zo nam ik aan, de familienaam. Maar hij zei op de manier waarop Amerikanen Japanse namen uitspreken, ‘Takyáda’. En bovendien was het enige dat echt Amerikaans klonk het Japanse woord ‘Takada’. De rest van de zin was zo'n kreupel Amerikaans, dat het leek op Amerikaans voor beginners.
‘Takyáda?’
‘Yes, sir. You name?’
Hij bedoelde ‘your name’, dacht ik. Maar toch klonken de woorden ‘Yes, sir’ erg vernederend. De barkeeper zette eerst crackers met kaas voor mij neer.
‘Is dat een kaassandwich?’ vroeg de neger nogal onbeleefd, terwijl hij met zijn vingers op de crackers wees.
De barkeeper schudde het hoofd en zei tegen de Japanse jongen: ‘Wat wenst U?’
De jongeman zweeg even en zei daarna in het dialect van Kobe: ‘Heeft U soms een menukaart?’
Hij kreeg hem van de barkeeper aangereikt. De neger keek ook mee. Beiden zeiden echter niks. Waarschijnlijk hadden ze zojuist kennis gemaakt.
‘What kind of brand?’ vroeg de neger, terwijl hij onder aan de menukaart iets aanwees.
De barkeeper pakte zwijgend flessen zoals ‘Four Roses’ en ‘Canadian Club’ van de schap. De neger wees de fles met ‘Roses’ erop aan, en bestelde. ‘Dit graag met ijs.’
De jonge Japanner kon nog geen keuze maken. Ik had niet de indruk dat hij het moeilijk vond om iets te kiezen. Hij wist eerder geen raad met wat te nemen. Zijn zenuwachtigheid kon ik heel goed invoelen. Ik begreep zijn gevoelens volkomen, alsof ze de mijne waren.
Het was in de tijd dat er op het Haneda vliegveld nog een Amerikaanse militaire basis was gevestigd. Diep in de nacht landden er militaire vliegtuigen met mensen aan boord die met militaire zaken te maken hadden. Er was daar op het vliegveld een ruimte ingericht waar de mensen na hun aankomst hun