vervolg van pag. 60
Twee weken later zouden we vertrekken. In de tussentijd werden naar de ouders de laatste brieven verstuurd met het verzoek hun jongens op te komen halen. Alle jongens koesterden de vurigste verwachtingen van die brieven. Een week ging voorbij. Toen verscheen mijn vader die mij op een eerder tijdstip zelf beschuldigd had en aangebracht. Hij droeg legerschoenen en de hoed van een tewerkgestelde. Hij had ook mijn broertje bij zich. Ik voelde mij opgewonden van vreugde. Omdat mijn vader geen enkele evacuatieplaats voor mijn broertje had kunnen bedenken, was hij op het idee gekomen mijn broertje mee te laten evacueren met de groep van de tuchtschool. Ik was vermorzeld door wanhoop. Toch, toen mijn vader was vertrokken, omhelsden mijn broertje en ik elkaar met kracht.
Mijn broertje was de eerste paar dagen abnormaal opgewonden van nieuwsgierigheid en blijdschap, omdat hij in het gezelschap van criminele jongeren mocht verkeren en hun uniform dragen mocht. Hij was met iedereen aan de praat en zijn ogen stonden daarbij vochtig van eerbied. Hij bedelde om het vertrouwelijke, ware verhaal van hun wandaden. Als het avond werd en hij met mij onder de dekens schoof, herkauwde hij lange tijd de wrede ervaringen van die andere jongens waarvan hij net het verhaal had gehoord. Hij hijgde dan van spanning. Toen hij tenslotte alles had vernomen en in zijn geheugen had geprent wat te weten viel over die glinsterende, bloedige levensgeschiedenissen van de kameraden, stortte hij zich met bezetenheid op het verzinnen van eigen wandaden. Zo rende hij een keer plotseling naar mij toe om met hoogrode wangen het verzinsel te vertellen dat hij met een rubberen geweer op de ogen van zijn vriendinnetje had geschoten.
Tenslotte gleed mijn broertje door het leven van onze kameraden heen als glad en soepel water. Wij jongeren waren misschien zelf het enig uitgangspunt om een sterk saamhorigheidsgevoel te kweken in die periode van massamoord en waanzin. Toen de twee weken van verwachting en wanhoop voorbij waren, vertrok onze groep, met mijn broertje, voor een curieuze reis van trots en vernedering.
‘Vertrok’, dat was het juiste woord, want wij trokken weg uit onvoorstelbaar oude muren die bovendien opvielen door hun virginische dadel kleur. Als ons gevraagd was of wij daardoor iets meer vrijheid konden bemachtigen, dan zou ons antwoord ‘nee’ hebben moeten luiden. Het was of wij optrokken door een riool die twee spelonken verbond. Het verdwijnen van die irriterende muren met hun virginische dadel kleur werd tenietgedaan door het verschijnen van de ontelbaar nieuw bewakers met hun gewelddadige boerenarmen. Men kan zeggen dat de hoeveelheid vrijheid waarmee wij tijdens onze reis gezegend waren, ook aanwezig was binnen de muren. Het enig nieuwe pleziertje van buiten de muren was dat wij hele stoeten nette jongens zagen die wij konden bespotten.
Sinds de dag dat wij op evacuatiereis gingen, waagden wij vele ontsnappingspogingen zonder daar ooit een les uit te trekken. Iedere keer werden wij gepakt in de uithoek van een dorp, in een woud, aan een rivier of in het open veld door boeren die een brandende haat tegen ons koesterden. Dan werden wij, meer dood dan levend, teruggebracht naar de plaats waar wij thuis hoorden. Voor wie uit een grote stad afkomstig was, ver weg daarvandaan, was zo'n dorp een transparante, maar rubberachtig dikke muur. Zelfs als men erin geslaagd is er in binnen te kruipen, wordt men toch langzaam aan teruggeduwd en naar buiten gegooid.
Uit het Japans vertaald door
Noriko de Vroomen en Leo de Ridder