Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Ukai MasahideGa naar voetnoot1.
| |
[pagina 37]
| |
motieven hangen samen met de sociale positie van de karakters, hun leeftijd, hun geslacht, maar ook hun gemoedstoestanden in het verhaal. Als de verschillende karakters niet realistisch overkomen in de context van het verhaal, dan wordt het geheel onaannemelijk. En als dat gebeurt verliest het verhaal het nodige ritme. Hoe aardig het verhaal ook is, zonder het juiste ritme is het niet komisch meer; het verhaal verliest de pointe en zonder pointe is het geen rakugo. Kikugoro had het over het geluk van de verteller die alles in zijn eentje kan doen. Maar hij had het net zo goed kunnen hebben over de enorme moeilijkheid van een dergelijke kunst. De verteller moet elke rol, tot de kleinste toe, op zijn eigen manier interpreteren en er is grote vaardigheid voor nodig hier een coherente uitdrukking aan te geven. Alleen vertellers met die vaardigheid kunnen de essentie van rakugo, namelijk de geestigheid, de menselijkheid en de angst, op een volstrekt natuurlijke manier overbrengen. | |
De vorm van RakugoRakugo werd oorspronkelijk otoshibanashi genoemd. Een otoshibanashi wil zeggen een komisch verhaal met een draai aan het einde, een pointe. De pointe (ochi) is nodig om het verhaal tot een einde te laten komen. De uitdrukking van deze conclusie moet elegant zijn, maar ook zo bondig mogelijk. Het verhaal moet, als het goed is, in één phrase tot een conclusie komen, waarna de luisteraar weer terugkomt in de werkelijkheid. Hoe breder de kloof tussen het verhaal en de werkelijkheid, hoe dramatischer het effect. Een van mijn favoriete conclusies is die van Sanyutei Ensho de zesde in het verhaal Shingami (‘God van de dood’). Het gaat over de ontmoeting van een man en de god van de dood. Omdat die man de god voor de gek probeert te houden, wordt hij voor straf meegenomen naar de onderwereld. Hij ziet daar ontelbare kaarsen flonkeren. Elke kaars is het leven van een mens op aarde. De man ziet weldra ook zijn eigen kaars, maar die is al bijna uitgebrand. Hij probeert nu als een razende het vlammetje over te brengen naar een langere kaars, maar zijn hand bibbert zo dat het hem niet goed wil lukken. De god naast hem lacht kwaadaardig en de kaars (en dus zijn leven) gaat plotseling uit. De oorspronkelijke conclusie van dit verhaal is de laatste kreet van de man die zegt: ‘Aah, hij is uit!’ Maar Ensho laat de god dit zeggen en op het zelfde moment laat hij zijn lichaam (dat van de dode man) met een plof naar voren vallen. Met andere woorden, de ochi is in dit geval niet een woord, maar een lichaams beweging. Het contrast voor het publiek tussen de spanning van dit verhaal en de werkelijkheid laat een onvergetelijke indruk achter. Hoewel rakugo staat of valt met het al of niet lukken van de conclusie, staat het ook weer niet op zichzelf. Het blijft de pointe van het voorafgaande. Het is ondenkbaar dat een slecht verteld verhaal een goede conclusie heeft. Als het voorafgaande verhaal niet tot leven komt, is een goede pointe onmogelijk. In 1694 heeft Ishikawa Ryusen het volgende geschreven: ‘De drie essentiële punten van de vertelkunst zijn: de ochi, de benzetsu en de shikata.’ Wat de ochi is, heb ik zojuist geschreven. Met benzetsu wordt bedoeld de spreekvaardigheid, en shikata wil zeggen de gezichtsuitdrukkingen en gebaren. Het belangrijkste is de ochi, maar als een van deze drie elementen ontbreekt, komt rakugo niet tot leven. Men zou kunnen denken dat gebaren weinig met spreekkunst te maken hebben, maar dit is nu juist het voornaamste verschil tussen rakugo en volksvertellingen (minwa). Enkele uitzonderingen daargelaten gaat een rakugo voorstelling als volgt: de verteller zit op een kussen, de beide benen onder zich gevouwen. Bewegingen blijven dus beperkt tot zijn bovenlichaam. Als requisiten heeft hij alleen een waaier en een doekje. Hiermee moet hij alles uitbeelden. Zijn waaier kan van alles zijn, variërend van kleine dingen zoals een pennedoos of een paar eetstokjes, tot groter zaken zoals een speer of een roeiriem. Zijn doekje kan een brief zijn, maar ook een beurs of een tabaksdoos. De kunst van de verteller is dat hij met deze eenvoudige middelen alles realistisch moet kunnen uitbeelden. Dit moet tot in de kleinste details kloppen. Zijn doek is bijvoorbeeld soms een rolbrief, en soms een gewone vouwbrief, en in beide gevallen moet het net echt lijken. Tokisoba is een verhaal dat gaat over twee mannen die sliertjessoep eten. De soep van de ene man is voortreffelijk, die van de ander haast oneetbaar. De kunst is nu om de reacties van beiden precies uit te beelden. Bij de eerste is alles zoals het hoort: de kwaliteit van zijn kom, de sliertjes zelf, de soep, de eetstokjes, de ingrediënten, kortom alles is eersteklas. De sliertjes van de andere man blijven plakken aan zijn tanden; de kom is van goedkope makelij met kapotte randjes, de stokjes deugen niet, etc. Om het contact duidelijk te maken kan men natuurlijk niet volstaan door te zeggen: ‘Mm, wat is mijn soep lekker’ en ‘Jasses, wat is dit oneetbaar’. Men moet het volledig door mimiek duidelijk kunnen maken. Ikzelf ben een liefhebber van sliertjessoep en bij een goede verteller van dit verhaal, krijg ik onmiddellijk zin om te eten. Het is dus de kunst om bij het publiek zelfs puur lichamelijke behoeften te stimuleren. Rakugo wordt weliswaar een vertelkunst genoemd, maar de rol van gebaren is zo groot, dat men ook kan spreken van een theatervorm. Men moet het kunnen zien. Dit is vanzelfsprekend het geval als, zoals in de uitvoering van God van de dood door Ensho, de conclusie bestaat uit een gebaar. | |
Het ontstaan van RakugoIshikawa Ryusen heeft weliswaar de pointe, de spreekvaardigheid en de mimiek de drie voorwaarden van rakugo genoemd, maar rakugo had niet van het begin af aan dezelfde vorm. Voor het ontstaan van Rakugo moeten we ongeveer 1500 jaar terug, naar de zogenaamde kataribe. De historische en religieuze verhalen van deze oorspronkelijke vertellers hebben weinig te maken met rakugo zoals we het nu kennen. We gaan in de eerste plaats al niet naar rakugo voorstellingen om geschiedenis te leren, en ook de religieuze functie van de kataribe ligt ver van de rakugo vertellers. Niettemin kan men stellen dat de komische verhalen die ook bij het repertoire van de kataribe hoorden, in de loop van de tijd werden verfijnd tot een pure kunst. In dit opzicht zou men Anraku Sakuden (1554-1642) een voorloper van rakugo kunnen noemen. Sakuden was een priester van de Buddhistische Jodo secte. Hij was ook een meester in de theeceremonie en hij luisterde het hof van de lokale Heer op met komische vertellingen. Deze verhalen zijn verzameld en uitgegeven onder de titel Seisuishu. Sommige van deze verhalen, of althans delen ervan, worden nog steeds opgenomen in het repertoire van rakugo vertellers. In de tijd van Sakuden zaten Buddhistische predikers op een soort podium en hun stijl werd overgenomen door vertellers. Men noemt in de wereld van rakugo het toneel nog steeds koza, en de rang na beginneling koza, allebei woorden met een Buddhistische oorsprong. Sakuden, hoewel hij een prediker was, genoot een grote roem als komisch verteller. Hij vertelde mooi afgeronde verhalen, maar vaak ook improviseerde hij aan de hand van losse titels. Maar zijn kunst was bestemd voor de hogere standen aan het hof en hij had daarom geen wijde reputatie bij het gewone volk. Het feit dat we alleen op grond hiervan de man die de grondslagen van rakugo min of meer heeft uitgevonden toch geen rakugoverteller noemen, is een bewijs hoe zeer de kunst is verbonden met het gewone volk. | |
[pagina 38]
| |
Na zijn dood kwamen er in vele steden steeds meer rakugo vertellers. De bekendste in Kyoto was Tsuyu no Gorobei (1643-1703), in Edo Shikanobu Saemon (1649-1699) en in Osaka, Yonezawa Hikohara, die in 1714 stierf - zijn geboortedatum is onbekend. Gorobei verwierf een naam met zijn preken tijdens religieuze feesten in tempels en heiligdommen. Hij werd hiervoor betaald door het publiek. Door dit feit, dat hij dus van zijn vertelkunst kon leven, maar vooral door zijn nauwe band met het volk, wordt hij in de regel beschouwd als de werkelijke vader van rakugo. Dit ondanks het feit dat zijn eigenlijke beroep, predikant, hetzelfde was als dat van Sakuden. Tijdens zijn preken schijnt hij zichzelf zelfs te hebben gekleed in priestergewaden. Maar in de tijd van Sakuden, en zeker die van Gorobei, kreeg de preek steeds meer het karakter van puur volksamusement. Het godsdienstige aspect van de verhalen werd met de tijd steeds minder, totdat de inhoud nog bijna uitsluitend te maken had met het volksleven zelf. Gorobei was degene die de eerste stap naar de pure vertelkunst, het modern rakugo, deed. Enige tijd later dan Tsuyu no Gorobei en Sakuden verplaatste de vertelkunst zich van de openlucht naar de zogenaamde yose, kleine theaters speciaal voor vertellers. In 1791 trok de verteller Okamoto Mansaku uit Osaka naar Kanda, een wijk in Edo, waar hij het eerste officiële rakugo theater opende. Hij maakte reclame met speciaal gedrukte folders en programma's en het publiek moest entreegeld betalen. In dezelfde tijd opende Katsura Bunji een theater in Osaka, waar hij iedere dag een nieuw verhaal ten beste gaf. De oorspronkelijke naam van deze theaters was yoseba, later afgekort tot yose. De oprichting van deze yose luidde een gouden tijdperk in van generaties legendarische vertellers, die voortduurde tot het eind van de 19de eeuw. Er traden ook steeds meer schrijvers van rakugo verhalen op de voorgrond, zoals Koikawa Harumachi, Shoku Sanjin en Sakuragawa Jihinari. Er is hier geen plaats om verder op deze mensen in te gaan. Maar het is elk geval belangrijk om te weten dat deze ontwikkeling van rakugo de basis vormde van de grootste rakugo verteller aller tijden: Sanyutei Encho (1839-1900). Hij is al even ter sprake gekomen in verband met de Kabuki acteur Onoe Kikugoro, die zijn verhalen dramatiseerde op het toneel. Encho begon al als verteller van korte verhalen (kobanashi) toen hij zeven jaar oud was. Op zijn twintigste was hij een volwaardig verteller, die al zijn eigen verhalen schreef. Hij was een specialist in zogenaamde shibaibanashi, theaterverhalen. Hij gebruikte een decor, droeg costuums en bootste de stemmen van verschillende populaire toneelspelers na. In het begin van de Meiji periode (1868-1912) droeg Encho zijn kennis over aan leerlingen, maar het theatrale aspect werd snel minder en rakugo kreeg langzamerhand zijn huidige vorm. Encho heeft een groot aantal van zijn verhalen achtergelaten. Het merendeel is door leerlingen letterlijk opgetekend op de manier waarop hij ze vertelde. Deze overgeleverde rakugo van Encho onderscheidt zich door de simpelheid en het realisme van de dagelijkse taal. En als zodanig heeft het grote invloed gehad op de nieuwe literaire beweging in de vroege Meiji periode. En nog steeds worden rakugo verhalen opgeschreven en uitgegeven letterlijk in de woorden van de vertellers. | |
De sociale achtergrond van RakugoDe rakugo die tegenwoordig nog wordt uitgevoerd is voor het grootste deel afkomstig uit de Edo periode en ademt de sfeer van het dagelijkse leven van het toenmalige stadsvolk. De populaire cultuur kwam tot een hoogtepunt in de late Edo periode en de vertelkunst werd verfijnd in een sfeer van lichtzinnige vrijheid. Het eerste tijdperk in de ontwikkeling van rakugo liep vanaf de prediker Tsuyu no Gorobei tot de stichter van het eerste theater Okamoto Mansaku. In Osaka en Edo ontstond in die periode een groot aantal verenigingen van liefhebbers van de vertelkunst. Deze mensen kwamen aanvankelijk bij elkaar om de toen zeer geliefde komische literatuur te lezen. Maar het bleef niet bij het geschreven woord, want zij begonnen ook zelf verhalen op te voeren. Een van de beroemdste verenigingen werd opgericht in Edo door Utei Enba (1743-1823) en meer dan honderd satirische dichters kwamen daar regelmatig bijeen. Uit deze kring ontstond rakugo in het echte volksdialect van Edo, de zogenaamde beranmei, wat men het Cockney van Edo zou kunnen noemen. Tegenwoordig wordt het met uitzondering van enkele oude handwerkslieden nauwelijks meer in het dagelijks leven gebruikt. Maar in rakugo is het nog steeds zeer gangbaar. (Alleen in het rakugo van Edo natuurlijk, het geldt niet voor Osaka of Kyoto). Utei Enba was behalve verteller ook timmerman en een iets latere beroemdheid, Sanshotei Karaku, was een kammenmaker. De hoofdpersonen in veel rakugo verhalen zijn handwerkslieden en dit komt ondermeer omdat veel vertellers zelf uit die kringen kwamen. Bovendien was de geschoolde vakman bij uitstek de vertegenwoordiger van de volkscultuur in die tijd. Er komen ook samurai, kooplieden en artsen in rakugo voor, maar altijd gezien door de volkse bril van de handwerksman. De vertellers parodieerden de opvliegende samurai, maakten de gierige kooplieden belachelijk en maakten grappen over kwakzalvers, maar tegelijkertijd staken zij de draak met de komische aspecten van hun eigen, volkse leven. In komische verhalen wordt geen rang of stand ontzien; iedereen wordt behandeld op hetzelfde niveau. De basis van de mentaliteit, tenminste wat de rakugo van Edo betreft, is de aard van het volk van Edo. Er is veel over de Edokko, letterlijk het kind van Edo, geschreven. Hij wordt meestal gekenmerkt door opvliegendheid, oprechtheid, en een zeer emotionele betrokkenheid met andere mensen. Zijn woorden zijn ruw, maar hij is in zijn hart een goed, sociaal mens, altijd klaar om anderen te hulp te komen. Zijn twee grootste liefhebberijen, zo wordt er gezegd, zijn feesten en ruzie trappen. Bovendien houdt hij van alles wat nieuw en vreemd is. Een typisch ‘kind van Edo’ was de verteller Hayashiya Shozo. Nu zijn er veel excentrieke vertellers, maar Shozo sloeg alles. In zijn testament had hij verzocht om gecremeerd te worden. Dit is niet zo vreemd natuurlijk, maar voordat hij stierf had hij wat vuurwerk in zijn kist verstopt, zodat tijdens zijn begrafenis iedereen zich een ongeluk schrok toen alles de lucht in vloog. Deze sterke behoefte om zelfs na de dood de mensen nog aan het schrikken te maken en aan het lachen te brengen is typisch iets voor een rakugo verteller en men kan zich goed voorstellen dat een dergelijke grap door het publiek in Edo hogelijk werd gewaardeerd. Ook de meester van Shozo, Sanshotei Karaku, was een echte Edokko. Hij was 22 jaar oud, toen genoemde Okamoto Mansaku uit Osaka een theater in Edo opende. Hij schijnt toen te zijn opgetreden onder het motto: ‘Ik zal die vent uit Osaka wel eens even laten zien wat een Edokko kan.’ Helaas raakte na vijf dagen zijn repertoire uitgeput en hij heeft zich toen buiten de stad teruggetrokken om verder te oefenen. Daarna is hij andermaal teruggekomen om als verteller zijn naam in Edo te vestigen. Dit soort doorzettingsvermogen, deze onwil om te verliezen, is typerend voor de Edokko, en dus ook voor veel mensen in rakugo verhalen. Rakugo als een vertelkunst en de verteller als persoonlijkheid beleefde een hoogtepunt tijdens de late Edo periode. Tijdens de Bunsei periode (1818-1829) waren erin Edo alleen al 125 verschillende theaters. In de Ansei periode (1854-1859) waren er 172. Tegenwoordig zijn er nog maar vijf theaters van enig allooi. vervolg op pag. 74 |
|