en weer vluchtende menigten. Grote gebouwen, hele straten bestaan niet meer. Lijken en huilende verminkten liggen door elkaar, anderen lopen rond zonder zich bewust te zijn van hun gruwelijke verwondingen. Hij hoort zijn naam roepen, de zakenvrouw van daarnet werkt zich naar hem toe, legt haar armen om zijn middel en haar hoofd tegen zijn borst, en begint over haar hele lichaam te bibberen. ‘Wat kan er toch gebeurd zijn, meneer Shizuma? Wat een verschrikking!’ Haar gezicht is asgrauw, ze blijft bibberen. Even later zegt ze: ‘Meneer Shizuma - u bent gewond in uw gezicht, is het niet? De huid valt er af en het heeft zo'n rare kleur...’ Ik ging met mijn handen over mijn gezicht. De linkerhand werd nat en kleverig. Ik keek, en ontdekte dat de linkerpalm iets blauwig-paars erop had, als kleine snippertjes vochtig papier.’
Bladzijden lang gaat dit nauwkeurige verhaal, vol haast wetenschappelijk geregistreerde bijzonderheden, door. De lezer voelt zich als in een shock-toestand waarin hij helderder en indringender waarneemt dan gewoonlijk. Sommige mensen zijn zichtbaar krankzinnig geworden, anderen spreken uiterst beleefd met elkaar, vragen zich af wat er toch gebeurd kan zijn, overleggen zo kalm mogelijk hoe weg te komen uit deze alomvattende nachtmerrie.
Willen de al dan niet gewonde overlevenden zich in de volgende dagen wenden tot officiële instanties, ziekenhuizen, gemeente-kantoren, vaker dan niet zijn deze gebouwen van de aarde weggevaagd. Ogenschijnlijk ongedeerde mensen die op zoek gaan naar hun familieleden en een ziekenzaal binnenkomen, sterven vaak nog eerder dan de gewonden. De artsen noch andere autoriteiten kunnen bepalen wat er in werkelijkheid is gebeurd, zij weten niet hoe de gevolgen te bestrijden. Dokter Iwatake, eveneens zwaar gewond en op de rand van de dood, geeft in zijn verslag achteraf een huiveringwekkende beschrijving van zijn verwondingen en de ontoereikende pogingen daar iets aan te doen. Na enkele dagen hoort hij, bijna buiten bewustzijn, een vrouwenstem schril zijn naam roepen, vragend, zoals die stem dat al in verschillende ver uit elkaar gelegen ziekenhuizen blijkt te hebben gedaan. Zijn gezicht is onherkenbaar verminkt, zijn lippen zijn te gezwollen om een geluid uit te brengen, tenslotte slaagt hij erin een fractie van een seconde zijn arm een klein beetje op te lichten. Iwatake krijgt bloedtransfusies en grote hoeveelheden vitamine C., met een dieet van perziken en rauwe eieren. Bovendien had hij een geweldige wil tot overleven, maar Yasuko, na ettelijke teleurstellingen met huwelijkskandidaten en een verdekte, uiterst beleefde ontslagaanzegging geeft na het tenslotte duidelijk uitbreken van de symptomen, een kleine twintig jaar later, de moed op.
In het ‘heden’ van de roman lijdt ook Shigematsu nog steeds aan de stralingsziekte. Van de twaalf soortgelijke patiënten in het dorp zijn er drie overlevenden - de lichte gevallen waartoe Shigematsu behoort. Het voortschrijden van de ziekte houden zij tegen door altijd zorg te dragen voor een overvloed aan goed voedsel, en door het nemen van veel rust. De hele dag in bed liggen is niet goed, dus - adviseert de dokter - doe wat lichte karweitjes in en om het huis, en vul dat aan met wandelingetjes.
Maar dat kan immers niet! ‘Helaas was het voor een gezinshoofd, ogenschijnlijk kerngezond, godsonmogelijk op zijn gemak door het dorp te kuieren ... ondenkbaar in termen van traditie, en dus ondenkbaar in principe’.
Shigematsu en zijn lotgenoten vinden er wat op: ze zullen zich gaan bezighouden met de visvangst, en dat op een economisch verantwoorde manier, ze gaan namelijk proberen jong broedsel uit te zetten teneinde de visstand te verhogen. Desondanks staan ze toch bloot aan sarcastische commentaren van hun dorpsgenoten.
Een merkwaardig en helaas zeer herkenbaar voorbeeld van onze onmacht ten aanzien van het lijden van anderen, niemand weet er goed raad mee; een mens mag eigenlijk niet lijden, want onmiddellijk stelt hij zich bloot aan kritiek: van zichzelf (waar heb ik dat aan verdiend, waar ben ik fout gegaan?), van de medemens (je moet flink wezen, vertrouwen hebben, niet teveel toegeven), van de overheid (je bent ziek dus je hoeft ook niet zoveel te verdienen), van de politieke tegenstander (de Japanners zijn de oorlog toch zelf begonnen).
Ook de vertaler John Bester dekt zich in zijn Voorwoord ter dege in:
Toen mij werd gevraagd Ibuse Masuji's Kuroi Ame te vertalen koesterde ik eerst aanzienlijke twijfel. Ik wist dat het werk in Japan was toegejuicht, maar verdacht de critici van positieve bevooroordeeldheid vanwege het onderwerp. Had de auteur schelle stemverheffing, sentimentaliteit, melodrama, monotonie en al de andere valkuilen wel kunnen vermijden? Kon het, kortom, zijn omgevormd tot een werk van kunst?
Nou, gelukkig heeft John Bester zijn kostbare artistieke integriteit geen geweld aan hoeven doen. In zijn knappe inleiding geeft hij, zorgvuldig geanalyseerd, de vele literaire verdiensten van het boek aan, op zich is daar geen woord tegenin te brengen, en eindigt aldus:
Zich bezighoudend met het grimmigst denkbare onderwerp, is het werk uiteindelijk niet deprimerend, want de auteur houdt zich tenslotte meer bezig met het leven dan met de dood, en met een alomaanwezige schoonheid die het afgrijselijke van het detail te boven gaat. In die zin zou ik willen suggereren dat Black Rain helemaal geen boek over de bom is.
Moet dat worden opgevat als een geruststelling voor de lezer? Is dat een vrijbrief voor het, terecht, genieten van de vele kwaliteiten van het ‘hoe’ van deze roman, zonder zich al te druk te maken over het ‘wat’? Is dit niet het even ontoelaatbare andere uiterste van die stok die aan het ene uiterste wordt vastgehouden door de communistische literaire bevelhebbers die vóór alles eisen dat de inhoud van een boek voldoet aan duidelijk omschreven politieke eisen?
En toch, hoewel ik het met mijn geweten eigenlijk niet overeen kan brengen, ben ik het eens met Bester dat Black Rain juist door zijn superieure (dus boven politieke tegenstellingen letterlijk verheven) verteltrant een schitterend boek is. Zelf slachtoffer van de Japanse internering op Java met alle wreedheden van dien, komt het al lezende niet bij me op om deze herinnering mee te laten tellen in mijn waardering. Niemand van de Japanse slachtoffers geeft zich over aan politieke overwegingen. Af en toe worden wat oorlogsleuzen ingevoerd maar zó geraffineerd dat de lezer duidelijk voelt hoeveel afstand de ‘gewone’ Japanse mensen zelf daartegenover hebben. Een enkele confrontatie met de leger-autoriteiten maakt duidelijk dat deze een weinig-gewaardeerde staat in de staat hebben gevormd. De Japanse burgers waren, net als alle miljoenen burgers in de Tweede Wereldoorlog, voornamelijk bezig met pogingen tot overleven.
Van de onvoorstelbare gruwelen die, koel en helder, in dit boek worden beschreven heb ik weinig of niets kunnen aanhalen, je kunt er wel bladzijden mee doorgaan, maar ze zijn zo geraffineerd ingeweven in het ‘gewone leven’ van de mensen in het heden van de roman dat ze een onvergetelijke indruk achterlaten. Toen ik Black Rain uithad verbaasde ik mij opnieuw dat niet de vele duizenden lieden die in duur betaalde banen meewerken aan de kernbewapening, in de gevangenis worden gestopt, inplaats van degenen die nog proberen iets van het leven op aarde te redden.