Fanny Buitrago
De talisman
Het is tijd om te gaan, Tadeo Miranda. Het moet. Iedereen krijgt uiteindelijk wat hij verdient, en jij leeft al jaren op voorschot. Dat zeg ik niet zomaar. Ik weet alleen dat God je heeft vergeten of aan het kwaad overgelaten. Dit is het einde. Ik ben gekomen om je laatste gang te zien.
Dat je een talisman hebt? Jaja. Je bent een geluksspeler, je zet op alles of niets. Zo moet het. Men speelt om te winnen, ook al riskeert men daar alles mee. Maar ben je niet te laf om te verliezen?
Je talisman. Op dit eiland zijn er veel te veel zomers voorbijgegaan sinds die vervloekte nacht, toen je hem voor de eerste keer aan ons liet zien. Ik kende de Indiaan, die hem aan je had verkocht. Het was een mannetje met een treurig gezicht, maar hij zat hardnekkig achter je aan. ‘Betaal me de talisman,’ zei hij, toen hij je op het strand van Bahía Sonora achterna liep. ‘Betaal me de talisman, Tadeo Miranda. Zodat je er later geen last mee krijgt.’
Je heb niet geprobeerd om weg te komen of grof te worden. Je raakte gewend aan zijn schuine schaduw. Je hebt uit de hoogte naar hem geglimlacht, met die ijzige blik in je ogen op hem neergekeken.
‘Ik betaal op het juiste moment. Niet eerder en niet later.’ ‘Hoe weet je wanneer dat is?’ De schaduw kwam nader en toen was het weer de Indiaan in zijn witte gewaad. Je haalde alleen je schouders op.
Toentertijd sprak men op het eiland nog over de moord op Basaño Rosales. Een eilandbewoner met een verbrand gezicht en donker glanzende ogen, die de zee had verlaten om naar een priesterseminarie te gaan, en die zich toen niet liet wijden, omdat de zee hem terugriep. Niet dat hij van zijn geloof afviel. Hij was gewoon een zeeman. En hij maakte de fout jou die meeuw te weigeren.
Toen Basaño Rosales zijn kotter begon te bouwen, had hij nooit gedacht dat deze in het ongeluk zou kunnen zeilen. Een jaar lang werkte hij in de schaduw van een broodboom, steeds met naakt bovenlijf en een lach om zijn lippen, vol begrip voor het hout. Zoals het voor een zoon, kleinzoon en achterkleinzoon van zeevaarders hoort. Hij had geen haast.
De Rosales haalden het hek van hun tuin naar beneden om de ‘Meeuw’ de straat op te krijgen. Boven ons rees een lauwe, sterrenheldere nacht op. Alle mensen van Bahía Sonora waren voor het feest uitgenodigd, sommigen kwamen uit La Loma, San Luis en El Arenal. Epaminondas Jay Long bracht zijn gitaar mee, de dikke Misses Angie maakte kreeftensoep. De Rosales zijn belangrijke mensen op het eiland.
‘Tienduizend, als je hem aan mij verkoopt,’ zei jij tegen Basaño voordat de pastoor de ‘Meeuw’ inzegende.
‘Dat gaat niet,’ antwoordde hij. ‘Mijn hele familie moet er van leven.’
‘Twintigduizend.’
‘Nee.’
‘Mijn renpaard.’
‘Onmogelijk. Al een jaar lang droom ik ervan met mijn meeuw te vliegen.’
Met afgeslagen hoofd hebben ze hem toen bij Arenal gevonden. Hij had geen tijd meer gehad om te gaan vissen. Een troep kinderen die verstoppertje had gespeeld, zei dat jij de moordenaar was. De politie vond geen sporen meer in het zand, de vloed had het bloed al weggewassen, de noorderwind de voetstappen verwaaid. Je bent niet eens naar het verhoor gekomen. Je vlucht was meesterlijk, je meldde je op een vrachtschip als bemanningslid aan, alle papieren in orde en niet één stem heeft zich daartegen verzet, het bleef bij een verschrikt gemurmel. Toen al praalde je met de macht van de talisman.