elke dag, - 's morgens (wanneer ze hem vroeg om op te staan om iets te doen) of 's nachts (je kunt toch tenminste wel even de dekens recht trekken), maar het had geen zin, hij was koppig, dat was waar, en hij wist niet of ze het opzettelijk deed, of dat het haar bedoeling was hem te pesten, tegen hem in te gaan, zoals het geval was bij zoveel stellen die hij kende, maar het waren die eeuwige opmerkingen van Matilde, waar hij het zo benauwd van kreeg, dat voortdurende gezeur van haar, die machine vol goede raad, aanbevelingen en berispingen, die nooit stilhield. En nu? Hoe was haar stem ook weer? (Je kunt uren bezig zijn om je een gezicht voor de geest te halen en soms lukt dat ook, maar een stem... vergeet het maar!) Hoe hard praatte ze ook al weer, hoe hard krijste ze in de momenten van woede die werden gevolgd door momenten van machteloze stilte? Ja, dacht hij, wanneer was Matilde eigenlijk vertrokken? Was het in de ochtend, 's middags, of kon je beter zeggen dat het zomaar een ochtend in de wereld was geweest, hij wist het niet, ze was vertrokken met niets anders dan de kleren die ze aanhad en een klein bundeltje in haar hand, nee, (hij wist het niet), misschien wilde hij het ook wel niet weten, want dat gezeur over ijver en dat je bepaalde aspiraties moest hebben in je leven, dat kon hij niet langer aanhoren; eerst zweeg hij, maar toen kwam onvermijdelijk het moment dat hij kwaad werd en van ergernis moest ontploffen, want het was niet meer te verdragen, en dat was echt niet overdreven, dat gezanik was hij zat.
‘Ik heb geen zin om met jou te worden begraven,’ ze ze toen ze wegging.
Nou, wat kon hij daar tegen doen, hij was zich helemaal niet aan het begraven en wat zij dacht moest zij weten, zoveel reden had je ook weer niet, meisje, om te zeggen dat hij zich aan het begraven was, terwijl hij zo lekker in zijn bed lag en er nog peukjes waren die je weer kon oprapen en met een beetje behendigheid weer aan kon steken, en die kop hete bittere koffie (want bitter was die koffie) en een tijdschrift waarin je eeuwig kon blijven bladeren, en een paar herinneringen om te koesteren, om over te peinzen, en die je met een beetje inspanning of verbeeldingskracht zelfs tot leven kon wekken, een publiek dat losbarstte in applaus of nachtenlange enthousiaste feesten waaraan nooit een eind leek te komen. Daarna (een of twee dagen) had het hem zelfs pijn gedaan dat ze zo was weggegaan, want het was niet juist, ze was immers een maand voor de geboorte van het kind, het was niet juist dat ze zo was weggegaan. Bovendien hield hij erg van haar buik in die vorm, hoe graag raakte hij hem 's morgens niet aan, hoe graag luisterde hij niet naar die wonderlijke geluiden daarbinnen en voelde die voortdurende warmte waaraan hij sinds de vierde maand zo gehecht was.
‘Niemand wil meer zo'n klarinetspeler als ik,’ zei hij tegen haar op een van die momenten waarop hij zich in staat voelde een verklaring, zij het een zeer minieme, te geven. ‘Overal zijn klarinetspelers in overvloed en bovendien val ik niet zo in de smaak, ze houden niet van mijn muziek, er zijn nu orkesten met andere muziek; ik kan alleen maar spelen als ze naar me luisteren.’ En daar lag de klarinet, in een hoek van de kamer naast het etui. De laatste keer dat hij erop had gespeeld (hij wist echt niet meer wanneer dat was), die laatste keer had hij het wèl met plezier gedaan, als God zelf, een paar flessen brandewijn hadden altijd een goede uitwerking op hem, niet dat hij zich wilde bezuipen, hij wilde zich lekker warm voelen en weten dat de zaal vol zat met mannen en vrouwen die het ritme met hun voeten volgden of met hun vingers tegen de rand van hun glas tikten (om er een melodie uit te halen of dat althans te proberen, of die op tafel sloegen om het ritme te begeleiden dat hij er nu werkelijk uithaalde met zijn wild geblaas, wild, ja, dat was het woord), en zo hun steentje bij te dragen aan zijn meeslepende trotse enthousiasme, en geschreeuw paste daar zeker bij, de tafels mochten dan over de grond rollen, de dronkemannen mochten elkaar voluit beginnen te slaan, want dat wilde hij zo graag: dat alle kracht van de wereld zou losbarsten in de geestdrift van de lichamen en hij was van mening (hij was er zelfs zeker van) dat een dergelijke sfeer alleen bereikt kon worden door een klarinet als die van hem (mijn liefje, mijn schat, zei hij er soms tegen, terwijl hij er zachtjes op tikte met de palm van zijn hand), bespeeld door zijn mond en met dat ritme binnenin dat hij moest vasthouden, dat hij aanvoelde wanneer een nieuwe serie tonen opkwam. Die nacht, zoals zoveel andere nachten, had hij tot zes uur 's morgens rondgedanst tussen de verdwaasde paartjes, zonder het instrument dat hij zo goed kon bespelen los te laten,
het instrument dat hij zelfs herkende aan de valse tonen, die hij zo gebruikte dat er opzettelijke en op grillige wijze bijeengeraapte decomposities en dissonanten uit ontstonden. Wannneer de zaal daarna leegstroomde had hij het gevoel dat niet de mensen weggingen, maar dat hij alleen achterbleef, en hij kreeg zo'n slaap dat hij wel moest gaan liggen. ‘Ik ben dronken, verdomme.’ En dan viel hij in slaap.
Ja, hij had Matilde gemist, vooral de eerste paar dagen, en haar buik die al ruim acht maanden heen was, of haar benen die de zijne omstrengelden, tot ze beiden wakker werden en zij het bed uitstapte om koffie te halen: ‘De koffie is bloedheet, maar dat is goed voor je kater. Ik snap niet waarom je je moet bedrinken als je speelt.’ Wat wist zij ervan wat droog spelen betekende, met een keel als van vuur, met kurkdroge lippen zonder speeksel of zonder die geur die als een bedwelmend middel tussen zijn mond en het instrument bleef hangen. En nu? Voor mijn part stort de hele boel in. Voor mij is geen oplossing, ze willen mijn muziek niet meer, ze willen alleen nog orkesten, alsof mijn klarinet niet klinkt als duizend instrumenten bij elkaar. En inderdaad, hij was het zat er overal mee rond te moeten sjouwen, hij had geen zin het lot te ondergaan van de velen die de hele dag op het station zaten, hardnekkig spelend voor mensen die toch niet stopten, hij had geen zin naar een hoed te moeten staren om te zien of het daarin zo liefdadig geworpen geld toenam, nee, dat lot wilde hij niet ondergaan. Hij was het zat te moeten vertellen dat hij wel wist wat muziek aanvoelen betekende. Hij zou zich niet langer voor niets aanbieden of op een straathoek spelen voor nog geen hond.
Toen Matilde met het nieuws terugkwam dacht hij dat hij zou stikken, dat hij zich nooit meer zou kunnen bewegen, dat zijn luiheid (was het wel luiheid) zou overgaan in verlamming. ‘Het is dood,’ zei ze. ‘Hoe kon het ook levend geboren worden met zoveel ruzies en ellende?’ En ze begon haar spullen in de kast bijeen te zoeken, zonder iets te zeggen gooide ze alles op de grond en stopte het vervolgens in haar koffer. En hij lag maar in bed en rookte de ene na de andere sigaret, hij zag haar door de kamer heen en weer lopen, tweemaal ging ze de w.c. in (zomaar) en van daaruit (de tweede keer) zei ze iets: ‘JijĖ zult er wel blij om zijn, maar ik niet!’ En toen voelde hij dat hij nu wel moest losbarsten en even dacht hij dat hij de klarinet op haar hoofd zou kunnen breken of dat hij haar zou willen dwingen het ongedierte uit de rondslingerende schalen op te eten. Maar toen hij haar zo over haar koffer gebogen zag, begreep hij dat dat vreemde gevoel dat hem overspoelde tederheid was voor haar (hij zou dat gevoel niet onverwacht kunnen noemen), natuurlijk, het was tederheid. Toen hij zag dat ze naar de deur wilde lopen, slikte hij een paar maal diep. ‘En, waar wou je heengaan?’ Misschien hoopte ze dat hij dat zou zeggen of misschien had ze het in gedachten al gehoord, toen ze van buiten de kamer in kwam en zich alles voor de geest wilde halen en denken dat hij niet meer in bed zou liggen, dat hij misschien wel aan het oefenen was op zijn klarinet en wie weet dacht ze toen een van die langzame melodieën te horen die hij zes of zeven maanden daarvoor, 's morgens vroeg na zijn thuiskomst, voor haar speelde. ‘Ik hoopte dat je dat zou zeggen,’ zei ze. ‘Het heeft me moeite gekost,’ was het enige dat hij uit kon brengen. Matilde zette haar koffer neer. ‘Deze troep moet worden opgeruimd,
zodat deze zwijnenstal weer geschikt wordt voor mensen,’ ze ze daarna. En ze begon met de dingen