Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Ineke Phaf
| |
2. De Spaanse kolonisatieHet woord Kroniek doet al onmiddellijk terugdenken aan het begin van de Spaanse kolonisatie, toen Spaanse ‘verslaggevers’ de roemrijke veldslagen tegen de Indianen voor de koning in het moederland moesten beschrijven. Daarmee begon de literaire traditie, zoals wij die kennen, in de Nieuwe Wereld. De Spanjaarden stichtten eerst steden aan de Caraibische kust, waar vooral Cartagena een centrum voor de slavenhandel werd. En van daaruit trokken zij het land binnen via de Magdalena-rivier, waar in het hoogland Sante Fe de Bogota werd gestichtGa naar eindnoot2.. Hier bedreigden geen gevaarlijke tropische epidemieën of pirateninvallen het leven van de afstammelingen van de Spanjaarden (=kreolen), die leefden van inkomsten uit mijnbouw, veeteelt en handel. Aanvankelijk bestond er nog veel kontakt met de Indianen in de omgeving en met het kustgebied, zoals blijkt uit het eerste boek over het leven in Bogotá. Juan Rodríguez Freyle (1566-1640) vertelt in Het schaapGa naar eindnoot3. over de gebeurtenissen tijdens en na de verovering, over de konflikten tussen de Indiaanse caciques (=stamhoofden) en over de, tot vervelens toe opgesomde, voorvaderen van de verschillende inwoners van de stad. Dit werk is al geen typische kroniek meer, want de feitelijke informatie wordt vaak afgewisseld met grappige anekdotes over amoureuze verwikkelingen, die het boek ook nu nog lezenswaard maken. Freyle herhaalt de aan iedereen in die tijd bekende verhalen, die een bijgelovige klank hebben en niet overeenkomen met de strenge katholieke moraal. De schrijver schijnt bevriend geweest te zijn met een zoon van een belangrijke Indiaanse bestuurder. Deze toenadering tussen Kreolen en Indianen was tijdens de koloniale tijd niet uitzonderlijk. Hoewel het katholicisme tenminste in het publieke leven de leidraad betekende, belette dit niet dat men op de hoogte was van de Indiaanse gewoontes en gebruiken. Er werden talloze beschrijvingen van Indiaanse talen en godsdiensten samengesteld, meestal door geestelijken die deze wetenschappelijke belangstelling met hun missionaire ijver verbonden. Ter ontspanning schreef men dan poëzie, die zich op de literaire stromingen in het moederland oriënteerde. Het bekendste werd Hernando Domïhguez Camargo (1606-1656), die eerst Jezuïet was en daarna als gewoon geestelijke zijn leven in het provinciestadje Tunca sleet. Hij dichtte in de barokke en gekunstelde stijl van de Spanjaard Luis de Góngora, een omstreden persoon in Spanje vanwege zijn voorkeur voor wereldse geneugten zonder daarbij de moraliserende houding te tonen, die wees op het belang van het hiernamaals voor het leven van de mens. Camargo's beroemdste gedicht over het leven van Ignacio van Loyola werd pas postuum in Spanje gepubliceerd en laat zijn konflikt tussen de smaak van zijn tijd en zijn eigen voorkeur duidelijk zien. Natuurlijk staan de heldhaftige belevenissen van Loyola op de voorgrond, maar daarnaast besteedt de dichter ook veel aandacht aan de beschrijving van het landschap, de banketten, tuinen, mensen en die- | |
[pagina 61]
| |
ren. Er is weinig over het leven van Camargo bekend, maar men suggereert dat hij vanwege die wereldse neigingen uit de Jezuïetenorde werd gezet. De levensstijl van de kreolen in de steden was namelijk zeer besloten. De Kerk speelde een enorme rol in het dagelijkse leven en de katholieke moraal was de norm voor het zedelijke handelen. Vooral in het hoogland was men overtuigd van de barbaarsheid van de Indiaanse en Afrikaanse gewoontes en probeerde met het leven van de kreoolse families tenminste naar buiten een voorbeeld te stellen. Bogotá was het bestuurlijk en geestelijk centrum, daar stonden de scholen waarop de zonen van landbezitters uit het hele land een paar jaar studeerden. In de achttiende eeuw werd het ook nog een hofstad, toen de Spaanse koning het tot centrum van het nieuwe vice-koninkrijk Granada benoemde. Vanuit Spanje werd een bijzondere interesse aan de dag gelegd voor het verbeteren van de landbouwmethoden. De Spaanse natuurkundige MutisGa naar eindnoot4. kreeg daarom de vrije hand om de natuur van het land te onderzoeken en in kaart te brengen. Deze wetenschappelijke bijdrage tot verbetering van de ekonomie ging echter niet met een interesse voor onafhankelijkheid van Spanje gepaard en sloot daarom niet aan bij de belangen van de kreolen. Deze hadden zo langzamerhand genoeg van de patriarchale handelswijze van de Spanjaarden en wilden zelf regeringsfunkties en justitiële verantwoordelijkheid om de ekonomie en de sociale verhoudingen in het land te verbeteren. Hun ontevredenheid werd vooral aangewakkerd door de ideeën van de Franse Revolutie en vanaf 1790 vonden er steeds meer geheime bijeenkomsten in ‘salons’ in Bogotá plaats, waar behalve literaire ook politieke problemen werden besproken. Ook de aktiviteiten van de vrijheidsstrijder Simón Bolívar werden op de voet gevolgd en ondersteund en toen in 1810 de Spaanse koning door de inval van het leger van Napoleon zijn macht verloor, werd in Bogotá onmiddellijk de onafhankelijkheid uitgeroepen. | |
3. Het Colombiaanse nationalismeBij de onafhankelijkheid en ook in de woelige jaren erna speelden literaire teksten al een grote rol in het leven van de stad. Men leerde er de geschiedenis door kennen en oefende er zijn retorische gaven mee. Het werd nu belangrijk om de trots op de onafhankelijkheid uit te drukken en José Joaquín Ortiz (1814-1892) werd de dichter die dit het meest konsekwent heeft doorgevoerd. Hij ging dan ook als patriarch van de Colombiaanse literatuur de geschiedenis in en heeft dit te danken aan zijn beschrijvingen van de Colombiaanse natuur en van de heldenmoed van de voor het vaderland gevallen strijders. De weg was vrij voor politieke journalistiek. Al sinds de invoering van de ‘salons’ waren daar niet alleen filosofie en literatuur, maar ook beeldende kunsten en wetenschap belangrijk geweest. Er bestond zelfs al een Weekblad van het Nieuwe Koninkrijk, waarin de nieuwe uitvindingen werden vermeld. Maar nu kon men ongestoord ook Franse en Engelse schrijvers bestuderen en op hun merites voor de Colombiaanse letteren beproeven. Zo was er bij Ortiz na zijn nationalistische, neoklassieke en retorische periode al een romantische toon te bekennen, een tendens die vooral door Rafael Pombo (1833-1912) werd voortgezet. Deze dichter was gedeeltelijk van Ierse afkomst (O'Donnell) en schreef vrijuit over zijn emoties bij alles wat hij zag of beleefde. Soms waren deze aan politieke of sociale motieven gebonden, zoals aan zijn afkeer van de slavernij of aan zijn reisindrukken in de Verenigde Staten, het land van de Vrijheid. Soms ook verwerkte hij fabeldieren of beschreef de stemming op feesten of banketten. Hij werd de bekendste van een grote groep romantische dichters, vaak uit een oud kreools geslacht, die ook in proza de familiegeschiedenis vasthield. De enorme variëteit van de geschreven teksten kwam tot uidrukking in de naam van een literair tijdschrift Het Mozaiek, dat in 1858 in Bogotá werd opgericht. De belangrijkste mentor daarvan was José María de Vergara y Vergara (1831-1872), die een hele groep literatoren, om zich heen verzamelde. Bepaalde gewoontes uit afgelegen streken van het land werden in kostumbristische verhalen beschreven en ook reisverslagen uit binnen- en buitenland waren zeer geliefd. Daarbij ging het niet uitsluitend om literaire kwaliteit, maar was vooral ook de informatieve kant van groot belang. Vergara ontdekte in zijn kring het talent van de eeuw, Jorge Isaacs, die door zijn toedoen kon publiceren. Isaacs was zoals zovele zonen van grootgrondbezitters voor zijn studie naar Bogotá gekomen en werd eerst als romantisch dichter populair. Werkelijk beroemd werd hij echter met zijn roman Maria (1867), waarin hij zijn lyrische kwaliteiten met de beschrijvende prozatraditie verbond. Tot in de kleinste finesses gaat hij daar in op de liefdesverhouding van Efraín en zijn nichtje María, die beiden op het landgoed van de familie wonen. De tragische achtergrond van de opbloeiende genegenheid tussen die twee wordt gesuggereerd door de beschrijving van de natuur van de streek (de Cauca-vallei), waar stormen of zwarte vogels het onheil aankondigen. Dit komt aan het eind van het boek, wanneer Maria tijdens een studieverblijf van Efraín in Londen, aan een dodelijke ziekte bezwijkt. Behalve aan de geliefden besteedt Isaacs ook veel aandacht aan het leven en de gewoontes van de boeren en bedienden. In een raamvertelling wordt het lot van een Afrikaanse vrouw eruit gelicht en verteld over haar leven als prinses in Afrika, het kontakt met de slavenhandelaren, de overtocht naar Amerika, haar behandeling in Cartagena en het nobele gedrag van de vader van Efraín tegenover haar. In de roman liggen de accenten op geromantiseerde menselijke kwaliteiten en de katholieke oprechte levenshouding van de personen, die gepaard gaat met een interesse in verbeteringen van de levenssituatie en de produktiewijzen op het land. Hiermee trof Isaacs precies de gevoelige snaar van de kreoolse families in heel Spaanssprekend Amerika, vooral in Mexico, waardoor zijn roman een bestseller werd. Al toen hij het boek zat te schrijven, kwamen er herhaaldelijk afgezanten uit Bogota, die gestuurd waren om te kijken hoever hij was. Ze lieten zich fragmenten voorlezen en berichtten daarover in de stad. Toen Isaacs twee weken voor publikatie van zijn boek in de schouwburg van Bogotá een operavoorstelling bijwoonde, kreeg hij bij zijn verschijnen minutenlang een staande ovatie van het publiek! Tot ver buiten Colombia werd hij beroemd. Na dit succes wijdde hij zich meer aan de politiek dan aan de literatuur en werd in zijn streek als liberaal politicus aktief. Zijn roman werd ook als bewijs voor de positieve waarden van de christelijke beschaving gezien, een beschaving die in de Colombiaanse realiteit dikwijls ver te zoeken was. Het land werd onophoudelijk door burgeroorlogen geteisterd. Regelmatig ontvlamden er gewapende konflikten tussen de liberale en konservatieve partij die in de regeringswisselingen en de herhaaldelijke naamsverandering van het land tot uitdrukking komen: Colombia, Groot Colombia, Nieuw Granada, Granadese Bond, Verenigde Staten van Colombia en in 1886 weer definitief Colombia. In Bogotá en overal in de provinciesteden deden er verschrikkelijke verhalen de ronde over gruwelijkheden, begaan door kleine legertjes onder leiding van een caudillo, een vaak ongeletterde aanvoerder die de macht over zijn manschappen op persoonlijke invloed en kracht baseerde. In ‘beschaafde’ kringen oriënteerde men zich daarom in toenemende mate aan de ideeën over de vooruitgang op technisch, wetenschappelijk en artistiek gebied, die door de Engelse maar vooral door de Franse kultuur werden gesymboliseerd. Parijs werd de stad die de fantasie van de jongeren bevleugelde en meerdere verbleven er enige tijd om van haar inspiratie te profiteren. Zo ook José Asunción Silva (1865-95), een belangrijke Colombiaanse dichter. Hij koncentreerde zich in zijn gedichten op het vastleggen van sterke menselijke emoties temidden van de vluchtigheid van het leven en legt daarbij sterke erotische accenten. Van invloed op hem was de symbolistische Franse | |
[pagina 62]
| |
schilderkunst en poëzie, die ook in Bogotá rondom het tijdschrift De Colombiaanse Parnassus opgeld deed. De melancholieke toon in de gedichten van Silvia was vooral voor de jongere generatie belangrijk en zijn gedicht ‘Nocturne’ werd na zijn dood in heel Spaanssprekend Amerika beroemd. Daarbij speelde ook de tragiek in het leven van Silva een rol, waarmee men zich identificeerde. Zijn vader was, toen hij jong was, failliet gegaan en gestorven, waardoor hij al vroeg voor zijn moeder en zusters moest zorgen. Men vermoedde een incestueuze verhouding van hem met een van zijn zusters, die ook op jonge leeftijd stierf. Bovendien verloor hij een groot deel van zijn manuscripten tijdens een schipbreuk en pleegde zelfmoord, een reeks van gebeurtenissen die een romantisch waas rondom de dichter en zijn werk legde. Zijn poëzie was het hoogtepunt van een ontwikkeling die steeds meer de nadruk op de individuele gevoelswereld legde en vooral in literaire kringen in Bogota populair was. | |
4. De invloed van de Verenigde StatenAan het accent op deze intieme poëzie kwam rond de eeuwwisseling verandering, toen de politieke situatie onder invloed van de Verenigde Staten veranderde. Na de grote burgeroorlog van duizend dagen (1899-1902) begon er een lange periode van vrede en kwamen er steeds meer kontakten tussen de hoofdstad en de verschillende streken in het land. In deze tijd meldde de Verenigde Staten zich als nieuwe machthebber aan de noordelijke grenzen. Eerst speelde ze een grote rol bij de onafhankelijkheid van Panama, dat tot 1903 bij Colombia hoorde en daarna werd er door de United Fruit Company een geheel nieuw economisch systeem in het Caraïbische kustgebied geïntroduceerd, de bananenplantages. Deze lokten een heleboel arbeiders van de Caraibische eilanden aan en verstoorden de bestaande sociale verhoudingen in de streek. Tegen deze Noordamerikaanse invloed kwam luidkeels protest van de kant van een telg van een van de beste families in de hoofdstad. José Marïa Vargas Vila (1860-1940) keerde zich in zijn literaire werken tegen alles wat volgens hem barbaars was: oorlog, caudillos en yankees. Hij trok ten strijde om de klassieke Europese waarden te verdedigen. Zijn stijl heeft een extroverte en extravagante toon en het gaat hem er niet om iets uit te leggen maar om uit te roépen wat de wereld nodig heeft. Zijn humanistische idealen verdedigt hij op pamflettistische wijze, een propagandatoon die het gevolg was van zijn afkeer tegen de Noordamerikaanse materialistische manier van doen en die op de Caraibische eilanden veel succes had. Heel anders dan in deze nadrukkelijke spreektrant van Vargas Vila schreef Tomâs Carrasquilla (1850-1940), die zijn leven lang in een provinciestad woonde en een indrukwekkende reeks romans op zijn naam heeft staan. Hij kwam uit een familie die in de streek verworteld was en bekend was met alle gebeurtenissen die gedurende de laatste generaties hadden plaatsgevonden. Carrasquilla schrijft hier weliswaar over, maar daarbij richt hij zijn aandacht niet op de personen als resultaat van hun milieu, maar laat hij hen met scherpe intuïtie voor psychologische nunances als zelfdenkende en handelende personen optreden. Zijn hoofdpersonen komen uit de betere kringen en de bedienden of boeren spreken in het dialekt van hun streek. In zijn bekendste roman De Markiezin van YolomboGa naar eindnoot5. is zijn vrouwelijke hoofdpersoon het totale tegendeel van de Maria van Jorge Isaacs. Het jonge meisje Barbara uit een gegoede kreoolse familie is niet ziekelijk, beeldschoon en meegaand, maar aktief, resoluut en vastberaden. Ze neemt haar lot in eigen hand en begint te werken, iets ongehoords voor dames uit haar milieu in die dagen. Als bezitster van een goudmijn wordt ze schatrijk en als beloning voor haar verdiensten krijgt ze van de Spaanse koning de titel markiezin. Ze werkt nauw samen met haar overwegend zwarte bedienden en mijnwerkers, en ook met de plaatselijke notabelen heeft ze goede relaties. Wanneer ze trouwt met een volhardend pretendent, blijkt dit een oplichter te zijn die er met al haar bezittingen vandoor gaat. Hierdoor verliest ze tijdelijk haar verstand, dat pas tegen het einde van haar leven weer terugkomt. Dan wordt ze een begripvolle oude dame in de stad, die gratis lezen en schrijven leert aan ieder die wil. Carrasquilla schildert precies de sociale verhoudingen in Antioquia in de verhoudingen tussen de markiezin en de anderen gedurende het einde van de Kolonie. Zijn schrijfwijze staat in sterke tegenstelling met het verstarde formalisme in de hoofdstad, waar ook Vargas Vila ondanks zijn anarchistische toon nog een slachtoffer van was. Carrasquilla hoorde, ondanks zijn leeftijd, eerder bij de zogenaamde ‘Generatie van de Eeuw’, een generatie van schrijvers die rond 1910, een eeuw na de onafhankelijkheid, begon te publiceren. In het middelpunt van hun belangstelling stonden de sociale verhoudingen in Colombia, vooral de tegenstelling tussen de stedelijke normen en de gewoontes en gebruiken in de voornamelijk agrarische streken of het nog onontdekte oerwoudgebied. Van industrialisatie was nog geen sprake, hoogstens brachten de bananenplantages of de koffieaanplantingen de economie in direkt kontakt met de schommelende prijzen op de wereldmarkt. De jonge intellektuelen waren bezield met idealen om hun land de vooruitgang te brengen, en waren zich ook bewust van hun onbekendheid met de daar heersende situatie. Het duidelijkst werd dit motief in de roman De draaikolk van José Eustasio Rivera (1889-1928) uitgewerkt. Het is een gedeeltelijk autobiografisch verhaal over het schokeffekt tussen het leven in de stad en het leven daarbuiten. De hoofdpersoon Arturo Cova, evenals Rivera zelf een dichter van romantische verzen, moet door omstandigheden de stad verlaten en komt in het hoogland eerst bij veeboeren terecht. Met hen kan hij zich nog enigzins identificeren, maar wanneer hij daarna in het oerwoudgebied van Casanare terecht komt, verliest hij iedere voeling met de hem vertrouwde werkelijkheid. De Kariben-stam en de uitbuiting van de in het oerwoud werkende rubberzoekers maken zo'n diepe indruk op hem dat hij erover een rapport schrijft voor de regering in de stad. Arturo zelf gaat aan het oerwoud te gronde, zoals de laatste regel van het boek uitdrukt: en het oerwoud verslond hem. Hiermee wordt echter niet alleen aan de vernietigende natuurlijke kracht geappelleerd, maar ook aan de ontregelende invloed daarvan op de menselijke geest, die tot de barbaarse verhoudingen in dit gebied heeft geleid. Rivera promoveerde met dit romanverslag aan de universiteit, waarmee het belang wordt geillustreerd dat men toentertijd aan dergelijke berichten hechtte. De belangstelling voor het eigen land en de sociale omstandigheden werd bevorderd door de internationale politieke gebeurtenissen. Behalve de nationale ‘belediging’ door de inmenging van de VS, die een kritische houding tegenover de noorderburen met zich meebracht, werden ook de banden met Europa vanwege de Eerste Wereldoorlog losser. De sociale revoluties in de Sovjet Unie en Mexico (1910-1918) maakten grote indruk en wekten interesse voor de levenswijze van de boeren in het eigen land. Omdat er van sociologisch onderzoek toentertijd nog geen sprake was, werd er aan literatuur over dit thema veel meer waarde gehecht dan tegenwoordig. De informatieve waarde was erg belangrijk en dit was de intellektuele atmosfeer in die dagen, waarmee de jonge schrijvers te maken kregen. Tegen deze achtergrond wordt ook het omvangrijke werk van Germán Arciniegas begrijpelijk, die een van de belangrijkste essayisten en kultuurhistorici van het hele kontinent werd, en vlak na de eeuwwisseling in Bogotá werd geboren. Hij beschreef de geschiedenis van de verschillende volkeren in Spaansamerika en in het Caraibische gebied mede in de Europese kontekst. Zijn literaire belangstelling werd duidelijk in zijn medewerking aan de oprichting van het tijdschrift De Nieuwen (1925), dat zo heette om de behoefte aan het zoeken naar nieuwe wegen uit te drukken. | |
[pagina 63]
| |
Een van de medewerkers was León de Greiff (1895-1976), een dichter uit Medellín met Noordeuropese voorvaderen. De Greiff doorbrak de tot dan toe bestaande regels voor grammatikale opbouw en woordkeus in de Colombiaanse poezie, waardoor hij door het gros van zijn landgenoten niet erg serieus werd genomen. Bovendien stelde hij zich ook nog antireligieus op. Het belangrijkste in zijn gedichten is het zoeken naar zijn plaats in dit land als individu met een heel andere voorgeschiedenis de meeste Colombianen. Hoort hij nu weer in Europa thuis of liggen zijn wortels in zijn vaderland? Hij beschreef zijn rusteloosheid tijdens reizen en liet in sterk ritmische gedichten de namen van plaatsen of streken, waar hij opgroeide, doordringend doorklinken. Het heeft lang geduurd voordat men deze poëzie in de formele katholieke kringen van de hoofdstad kon waarderen. Daar ergerde men zich echter ook aan het andere Colombiaanse ‘enfant terrible’ in de poëzie, Miguel Angel Osorio (1833-1942), maar in dit geval meer vanwege zijn levensloop dan vanwege zijn levenshouding. Deze autodidakt was namelijk diep religieus en beschrijft vooral de dialoog met de dood tijdens het leven, waardoor hij als ‘dichter van de dood’ bekend werd. Talloos zijn de anekdotes over het leven van Osorio, die de bijnaam Porfirio Barba-Jacob aannam. Vanaf 1907 heeft hij nauwelijks nog in Colombia gewoond en verbleef hoofdzakelijk in Mexico, waar hij als bohémien leefde. Dit subjektieve zoeken naar een zin van het eigen leven in de werken van De Greiff en Osorio en ook de overdaad aan realistische prozaliteratuur inspireerde een groep dichters om een hele andere richting op te gaan. Rondom het tijdschrift Steen en Hemel (1939), genoemd naar een werk van de Spanjaard Juan Ramón Jiménez, groepeerden zich in Bogotá enkele jonge intellektuelen, die zich aan diens mystieke en spirituele beelden oriënteerden en deze in verbinding met Colombiaanse symbolen brachten. De meest markante vertegenwoordiger van hen was Eduardo Carranza (1913), die mede door zijn diplomatieke loopbaan de verbondenheid met het vroegere moederland demonstreerde.Ga naar eindnoot6. | |
5. De periode van de ‘violencia’Vanaf 1948 begon er een periode die in de geschiedenis van Colombia bijna als een traumatische belevenis zou kunnen worden gekarakteriseerd. Zij wordt aangegeven als de ‘violencia’, tien jaren van geweld en terreur. Alhoewel er na 1902 geen openlijke burgeroorlog meer was uitgebroken, waren de konflikten tussen liberalen en konservatieven niet opgelost. Deze eskaleerden integendeel zozeer dat er na de moord op de liberale politicus Jorge Eliecer Gaitán in 1948 een golf van geweld losbarstte, vooral op het platteland. De werkelijke konflikten, meestal met een ekonomische achtergrond, waren onzichtbaar achter het gordijn van wederzijds wantrouwen en vooroordelen, waar iedere partij zijn voordeel mee deed. Het kwam niet zelden voor dat priesters op de preekstoel preekten dat het geen zonde was om liberalen te vermoorden. De schattingen rond het aantal doden tijdens de ‘violencia’ schommelen tussen de 150.000 en de 350.000. De meeste universiteiten gingen dicht en er werd op de pers een scherpe censuur uitgeoefend. Vele jongeren die normaal gesproken in Bogotá zouden zijn gaan studeren, bleven nu in hun geboortestreek of vertrokken naar het buitenland. In de Caraibische kuststreek was men als vanouds liberaler dan in het hoogland en heerste er in de pers nog enigszins een tolerant klimaat. In de loop van eeuwen had men een relatieve onafhankelijkheid van de centrale regering weten te behouden en in de dertiger jaren was de bevolking van de steden aan de zee enorm gegroeid. Hier trok men heen, nadat de hoogkonjunktuur van de bananenplantages ineen was gestort. In de stad Barranquilla woonden mensen van de meest verschillende nationaliteiten en achtergronden. Op marktdagen zaten de Indiaanse verkopers uit het moerasgebied naast afrokaribische inwoners van de eilanden, die met andere buitenlanders het straatbeeld en het uitgaansleven hun eigen karakter gaven. Een wat oudere ingezetene van de stad en een verstokt liberaal was José Félix Fuenmayor (1885-1966), toen direkteur van de plaatselijke krant. Fuenmayor gaf meerdere jonge schrijvers een kans om bij hem als redakteur te werken of om grappige stukjes te schrijven, die de verkoop van de krant moesten stimuleren. Rondom zijn persoon formeerde zich de later beroemde ‘Groep van Barranquilla’, bestaande uit een aantal vrienden die alles samen deden en deelden. Een van hen was Gabriel García Marquez, bij wie in deze periode zeker de grondslag voor al zijn latere werk werd gelegd.Ga naar eindnoot7. Márquez en zijn vrienden voelden zich weliswaar machteloos tegen de heersende terreur in het land en de perscensuur, maar werden daardoor wel des te alerter op de mogelijkheden die er desondanks nog waren om informatie te verspreiden. Vooral Márquez en Alvaro Cepeda Samudio raakten geobsedeerd door de kansen die er door de journalistiek geboden werden. Cepeda bestudeerde het vak zelfs aan een universiteit in de VS en keerde terug met nieuws over de meest recente ontwikkelingen. Het interesseerde de beide vrienden vooral hoe men met journalistieke kneepjes de door de officiële pers verzwegen gebeurtenissen zou kunnen mededelen. Daardoor begon Márquez in zijn dagelijkse kolom ‘De Giraf’ een manier van vertellen te ontwikkelen, waarin hij alledaagse grappige anekdotes met zo'n ironische ondertoon uit de doeken deed dat een goed verstaander wist waar hij op doelde. Hiervoor werden er aan de fantasie wel hoge eisen gesteld, want er waren vaak fantastische metaforen voor nodig om de verbinding tussen de realiteit en het ‘toevallig vertelde’ te leggen. Dit procédé interesseerde Marquez zozeer dat hij zelfs op eigen kosten een week lang een krantje liet drukken dat gratis op straat werd uitgedeeld. Hij noemde het de kleinste en tegelijkertijd eerste metafysische krant ter wereld. Ook trok Marquez een tijdlang als handelsreiziger voor boeken en tijdschriften door de streek en leerde zo, waar je op moest letten bij het verkopen van lektuur. Met Bogotá had de ‘Groep van Barranquilla’ niet veel kontakt. De belangrijkste schrijvers leefden of publiceerden in het buitenland. In 1952 werden er in Argentinië twee werken gepubliceerd die een duidelijke kritiek op de ‘violencia’ als inhoud hadden. De roman Christus op de rug gezien van Eduardo Caballero Calderón liet de pogingen van een priester om de vijandige dorpsbevolking met elkaar te verzoenen zien, een tot mislukking gedoemde onderneming en het boek eindigt met de verzuchting: Heer vergeef hun want zij weten niet wat zij doen. De katholieke moraal ontbreekt bij Jorge Zalamea, die al eerder was begonnen in De Nieuwen te publiceren. Hij probeerde de ‘violencia’ meer symbolisch als verhouding tussen heersers en onderdanen te verwerken. Voorop staat de persoon van een diktator en in zijn langere novelle De grote Burundún Burundá is dood beschreef hij diens machtswellust. Het begint met zijn begrafenis, waarna de door hem uitgeoefende terreur uit de doeken wordt gedaan. Evenmin als zijn tijdgenoot Miguel Angel AsturiasGa naar eindnoot8. spreekt Zalamea in zijn werk over een bepaald land of een bepaalde tijd maar in tegenstelling tot Asturias concentreert hij zich op de systeem-immanente mechanismen van een diktatuur. Voor Burundún is het heel belangrijk dat zijn onderdanen niet spreken, want sprekende onderdanen zijn niet gehoorzaam. Zelf maakt Burundûn gebruik van de meest welluidende retoriek en zijn toespraken vormen de basis van zijn macht. Zalamea oriënteerde zich hierbij niet zozeer op de Colombiaanse situatie, maar ook op de Duitse-onder Hitler, wat zijn nadruk op het partijapparaat en de S.A. ter ondersteuning van de militaire operaties verklaart. In een eerder gepubliceerd verhaal ‘De metamorfose van zijne excellentie’ beschreef hij de allergie van de diktator voor iedere menselijke geur, die hem herinnerde aan de dood en het verderf, die hij had gezaaid. Om zich daarvan schoon te wassen bezocht hij de ‘blauwe vijver’ uit zijn jeugd, waarin hij echter ten onder ging en als | |
[pagina 64]
| |
een dier stierf. Dit satirische proza van Zalamea bevat door de woordkeus ook een sterke kritiek op de dichters die ondanks deze bloedschuld van diktators doorgingen met te doen alsof zulke gruwelijke zaken helemaal niet bestonden, en zich op geen enkele wijze daaraan verplicht voelden.Ga naar eindnoot9. | |
6. De laatste 25 jaarHet lijkt wel of de Colombiaanse schrijvers deze kritiek van Zalamea ter harte hebben genomen, want na de terugkeer naar een demokratische regeringsvorm is er bijna geen auteur te vinden die zich niet bezighoudt met het analyseren van de eigen sociale situatie. Daar draagt ook de Cubaanse Revolutie sinds 1959 heel veel toe bij, die het zelfvertrouwen van de jonge aankomende schrijvers enorm stimuleerde door het publiceren van het werk en het aanmoedigen van hun sociale engagement. Om de desoriëntatie van de jonge generatie in 1958 te illustreren, riep de al wat oudere dichter Gonzalo Arango het ‘Nadaisme’Ga naar eindnoot10. uit, een stroming die zich aan het Franse existentialisme oriënteerde en pleitte voor een permanente revolutionaire geestelijke houding. Dit betekende het konstante kritische bekijken van de vastgelegde normen in de maatschappij, een houding die veel jongeren inspireerde en voor hen een bevrijding bevatte van een beperkende moralistische benadering. Arango werd de mentor voor een nieuwe beweging, die zich weliswaar niet direkt politiek opstelde maar wel tegen vastgeroeste ideeën en gebruiken vocht, en door dichters, schilders of toneelspelers gelijkelijk gedragen werd. Mede onder invloed van de massamedia kwam er een doorbraak in de verteltechniek tot stand, en werd het accent steeds dichter bij de dagelijkse realiteit gelegd. De eerste stap in die richting betekende de publikatie van Het grote huis in 1962, geschreven door Alvaro Cepeda Samudio, de vriend van Marquez uit Barranquilla. Uit deze roman spraken duidelijk invloeden van Noordamerikaanse schrijvers zoals Faulkner. Cepeda beschrijft flarden van gesprekken tussen fiktieve personen die tijdens de grote staking op de bananenplantages in 1928 gevoerd zouden kunnen zijn. Hij gaat niet dieper op psychologische of historische achtergronden in, maar dokumenteert - bijna als met een bandrecorder - de gebeurtenissen met dialogen tussen naamloze soldaten of bewoners van een huis in de streek. Tijdens de genoemde staking op het terrein van de United Fruit Company waren er door het Colombiaanse leger duizenden mensen vermoord, een gebeuren waaraan in de nationale pers geen enkel woord mocht worden vuilgemaakt. Deze ware historische achtergrond speelde ook een rol in de roman Op de afgesproken dag van Manuel Mejfa Vallejo, die twee jaar later uitkwam. Ook Vallejo neemt het thema bloedig geweld als motief, nu echter op het platteland tussen streekgenoten. Weer zijn daarbij dialogen de beste hulpmiddelen om de gedachtengang van de verschillende personen in een dorp te volgen. Vallejo beschrijft weliswaar meer dan Cepeda de gewoontes in de streek, maar ook bij hem ontbreekt de diepgang, het verklaren vanuit historische of psychologische voorwaarden voor het geweld. Dit was ook moeilijk, want in de literatuur waren er bijna geen schrijvers die hen tot voorbeeld konden dienen. Weliswaar bestond er in Colombia vanaf het einde van de achttiende eeuw een lange traditie van historische literatuur, maar deze was voornamelijk vanuit een moraliserend katholiek perspektief geschreven die de mensen in goed en slecht indeelde. Omdat de beste katholieken in het hoogland meestal de welgestelden waren (tenminste in de literatuur), kwamen de andere bewoners niet al te vaak aan bod. Deze waren echter in de loop der tijden meestal het slachtoffer van gewelddaden geworden, en hadden daar zelfs zelf aan deelgenomen. Om dit te verklaren moest de geschiedenis van het land dus vanuit hun perspektief worden geschreven, wat een totaal nieuw uitgangspunt betekende en ook een nieuwe verteltechniek vereiste om het interessant te maken. Fanny Buitrago
Fanny Buitrago en Olga (pseudoniem voor geïnterviewde vrouw door Löw, zie noot 13). Twee vrouwen, die in Bogota leven, uit een totaal verschillend milieu en zoekend naar een alternatief om aan het hem opgedrongen rolpatroon te ontkomen. Olga
Fanny Buitrago en Olga (pseudoniem voor geïnterviewde vrouw door Löw, zie noot 13). Twee vrouwen, die in Bogota leven, uit een totaal verschillend milieu en zoekend naar een alternatief om aan het hem opgedrongen rolpatroon te ontkomen. Vanuit dit allesomvattende perspektief werd Honderd jaar eenzaamheid geschreven, de roman waardoor Márquez overal bekend werd. De geschiedenis van zijn geboortestreek en haar bewoners wordt in het kader van de nationale geschiedenis verteld, waarbij echter steeds de tegenstellingen tussen de hoofdstad en de daar heersende sfeer onderstreept worden. Voor het dorp Macondo en de daar wonende familie Buendía betekent de integratie in het nationale apparaat - door burgemeesters en verkiezingen - een vermindering van haar invloed en het toenemen van het gewapend verzet. Toch weet ze zich na enkele tegenslagen met deze nieuwe situatie te verzoenen en behoudt haar vooraanstaande positie in het dorp. Als echter de Noordamerikanen hun bananenplantages in de streek installeren en er een enorme immigratie van vreemdelingen op gang komt, verliest ze haar greep op de gebeurtenissen. Weliswaar profiteert ze ook van de grote welvaart, maar na de staking en het vertrek van de onderneming is ze al haar macht en energie kwijt. Ze heeft haar invloed verloren en geen funktie meer in het sociaal-economische leven van de streek. Was in dit boek de reële geschiedenis van Colombia in de negentiende eeuw tot aan de bananenstaking van 1928 nog heel goed herkenbaar, in De herfst van de Patriarch wordt deze al veel symbolischer voorgesteld. De macht van de patriarch, de president van het land, wordt beschreven. Deze klimt van dorpsjongetje via caudillo op tot president van het land, een funktie, waarin hij nauwelijks werkelijke macht kan uitoefenen. Veeleer wordt hij gemanipuleerd door kerkelijke en militaire ambtenaren en daarna vooral door buitenlandse ambassadeurs. De centrale macht zetelt in dit geval echter niet in Bogotá, maar aan de Caraibische zee in het paleis van de patriarch, dat aan het einde zelfs aan buitenlanders wordt verkocht. In het laatste boek Kroniek van een aangekondigde dood is van historische banden met het hoogland al helemaal niets meer te merken, maar gaat het alleen over een uur in de geschiedenis van een vergeten dorpje en over de oorzaken van de gebeurtenissen die dan plaatsvinden.
Al spreekt Márquez daar zelf nooit over, toch moet hij wel een van de trouwste lezers van de Colombiaanse literatuur van de laatste 25 jaar zijn. Zijn werk en de motieven vormen bijna een inleiding daarop. Zo komen veel thema's uit Honderd jaar eenzaamheid in de beschrijvingen van Arciniegas voor, en is het begin van de Patriarch precies zoals het begin van Burundún. Ook staat het bezoek van de bisschop, zoals in de Kroniek, centraal in de roman In november komt de aartsbisschop van Hector Rojas Herazo, ook een vroeger lid van de Barranquilla-groep. Maar binnen deze verzameling van herkenningspunten | |
[pagina 65]
| |
met de werken van Colombiaanse schrijvers tekent zich wel heel duidelijk de eigen problematiek van Márquez af. Het gaat hem altijd om de verbinding van zijn literatuur met de aktualiteit van de lezer, of liever gezegd, met dat waarmee hij wil dat de lezer zich bezighoudt. Als rasjournalist vertelt hij niet zomaar een verhaal, maar hij vertelt een verhaal, omdat het op dit ogenblik volgens hem belangrijk is. Het is precies het konflikt, dat ook zijn literaire techniek bepaalt. Dit blijkt uit zijn drie bekendste romans. In Honderd jaar eenzaamheid betrekt Márquez aan het einde zowel zichzelf als ook de lezer persoonlijk bij de geschiedenis van Macondo. De schrijver hiervan blijkt Melquíades te zijn, dus Márquez, en degene die deze leest is Aureliano de Bastaard, identiek dus aan iedere lezer die het boek van Márquez leest.
In de Patriarch is er sprake van de verbinding met een politiek motief. Het uiterlijke beeld van de diktator wordt gerelativeerd. Niet alleen dringt de schrijver door tot zijn diepste verlangens, maar ook laat hij zien wat de mensen in zijn omgeving van hem denken. Zo wordt het duidelijk dat de patriarch in een totaal onwerkelijke wereld leeft en niet begrijpt wat er om hem heen gebeurt. Als symbolische Caraïbische diktator staat hij in zijn dementie lijnrecht tegenover de toenemende politieke macht van de Noordamerikanen (de ambassadeur), maar ook van het volk! Daarbij is het feit dat de patriarch altijd alleen maar zevenmaandskinderen bij zijn vrouwen heeft verwekt, belangrijk. Dit is ongetwijfeld een associatie met een essay van de Cubaan José Martí (1853-1895)Ga naar eindnoot12., die die bestuurders van Amerika als zevenmaandskinderen betitelde, die zich niet behoorlijk met het besturen van hun eigen land bezighielden. Gezien de grote belangstelling van Márquez voor Cuba kan dit verband tussen een demente Caraibische diktator en de Cubaanse politiek niet toevallig zijn. In de Kroniek is Márquez niet teruggegaan tot het begin van de geschiedenis of naar de toppen van de macht gestegen, maar beperkt hij zich tot het beschrijven van de meest alledaagse feiten in een klein dorp aan een rivier. Met de akribie van een regisseur van westerns of detektiveverhalen laat hij de gebeurtenissen die bij de moord op Santiago Nasar een rol hebben gespeeld, de revue passeren. Vanaf het tijdstip waarop de hoofdpersoon 's morgens zijn bed verlaat tot aan zijn dood worden precies zijn gangen nagegaan. Márquez werkt hier verder uit, waarmee hij in de Patriarch al was begonnen, de verschillende perspektieven van waaruit de hoofdpersoon wordt bekeken. Hierdoor leert men Nasar beslist niet als grote held of interessante persoonlijkheid kennen, maar eerder als een doorsneeburger met tamelijk vaste en gedeeltelijk vervelende gewoontes, die echter op geen enkele wijze de moord op hem rechtvaardigen. Hoe het daartoe kwam probeert de detektive/journalist in de eerste persoon uit te vinden. Hij keert na 27 jaar terug naar zijn geboortedorp om de reden van de moord op zijn jeugdvriend te weten te komen. Hij ervaart dat alle mogelijke faktoren daarbij een rol hebben gespeeld: stomheid, gekrenkte trots, teleurstelling, verbetenheid, hulpeloosheid. Bovendien wordt ook de aanleiding tot de moord teniet gedaan door het feit dat de in de huwelijksnacht naar huis gestuurde bruid uiteindelijk toch met haar bruidegom - al is het dan minstens twintig jaar later - gaat samenwonen. In dit boek heeft de schrijver Márquez evenals de journalist Márquez de synthese gevonden die hem al tijdens de periode in Barranquilla bezighield. Het betreft zijn zoeken om openlijk over het zinloze geweld te kunnen berichten en dit tegelijkertijd een literair niveau te geven dat niet ontoegankelijk is voor het merendeel van de bevolking.
Met dit zoeken naar een verbinding tussen literatuur en journalistiek staat Márquez alleen in de Colombiaanse traditie. Zijn wereldsucces heeft aanvankelijk op de andere schrijvers verlammend gewerkt, zoals ze vaak in interviews toegeven. Want wat moesten ze nu met zo'n wereldberoemde landgenoot, hem imiteren of juist niet, maar wat dan? Hoezeer dit in Colombia de gemoederen heeft beziggehouden, beseft men pas, wanneer men de overstelpende secundaire literatuur over Márquez doorleest. Over geen enkele auteur is zoveel slechts en zoveel goeds geschreven. Al zijn gangen werden nagegaan en op hun waarde beoordeeld. Zijn geëngageerde houding tegenover de Cubaanse Revolutie werd verguisd, leugens over zijn persoonlijke leven rondgestrooid, kortom, er was nauwelijks iemand die zo de emoties liet opleven. Ook zijn vrienden uit Barranquilla zijn allemaal min of meer bekende auteurs geworden, die hun thematiek in dezelfde lijn als Márquez kiezen, zonder echter diens woordprecisie te bereiken. Het wordt duidelijk dat de jongere generatie prozaïsten daar aanzet waar bij Márquez nooit de nadruk op ligt: de innerlijke gevoelswereld. Deze staat bij Oscar Collazos in het middelpunt, zijn eigen zoeken naar de redenen voor zijn onzekerheden en twijfels, zijn individuele identiteit. Dit betekent echter niet dat Collazos de debatten over de verantwoordelijkheid van de schrijver tegenover de maatschappij in Latijnsamerika ontvlucht, maar hij kiest duidelijk voor een ander uitgangspunt dan dat van de kollektieve samenhangen. Ook bij Fanny Buitrango is dit het geval. Als jong meisje ontmoette zij de Nadaist Arango en begon als bohemiène naar Frans voorbeeld met haar werk. Dit bevredigde haar echter niet en in het begin van de jaren zeventig vertrekt ze uit de stad om op een klein eiland in de Caraibische zee te gaan wonen. De konfrontatie met het leven daar is het thema van haar verhalen, waarbij de vraag naar de zin van het leven in de stad steeds weer een rol speelt. Deze individualistische richting, die aansluit op de Europese literaire smaak, staat in tegenstelling tot die literatuur, die aansluiting zoekt bij de werkelijkheid van zoveel mogelijk mensen in Colombia zelf. Voor het eerst heeft de romancier Manuel Zapata Olivella de tradities van de zwarte Colombianen behandeld en hun sociale positie met die van de zwarten in de Verenigde Staten en Midden Amerika vergeleken. Deze auteur is tegelijkertijd medewerker van een folkloristisch instituut in Bogota en organiseert theateropvoeringen, waarbij de orale traditie van de afrocolombiaanse bevolking de hoofdrol speelt. Zapata werkt daarom niet met geschreven teksten, maar laat zijn akteurs improviseren met zang en dans op hun bekende thema's.
Ook bloeit sinds de zestiger jaren de beweging van het Nieuwe Theater, vooral in de grotere steden. Dit is vergelijkbaar met het vormingstheater in Nederland en probeert met de mensen in een bepaalde wijk typische problemen en frustraties in een toneelstuk om te zetten, zodat ze erover met anderen en met elkaar kunnen praten. Ook is er al sprake van testimonio-(=getuigenis)-literatuur, die echter meestal in het buitenland wordt gepubliceerd. Interessant op dit gebied is het pas verschenen boekje Wat moet er van ons worden als niemand iets onderneemt,Ga naar eindnoot13. waarin tien vrouwen uit verschillende sociale milieus over hun leven en opvattingen vertellen. Wat de literatuur betreft, daarover heeft misschien de jeugdvriend van Márquez, Hector Rojas Herazo zich het duidelijkst uitgedrukt. Hij meent in de roman een synthese van expressieve mogelijkheden te zien, die het geïsoleerde individu in kontakt brengt met de buitenwereld. Dit kiest zelf wat voor soort kontakt het tot stand wil of kan brengen. Een schrijver kiest dus zijn thematiek en zijn vormgeving overeenkomstig zijn doelstellingen en zijn behoefte aan kommunikatie.
In dit licht bezien zijn de doelstellingen van Márquez duidelijk. Het gaat er hem niet om een individuele interpretatie te geven van iets dat hem toevallig bezig houdt. Hij plaatst zijn werk in de kontekst van de historische, politieke en sociale problematiek van zijn Caraibische kuststreek. Met de Kroniek heeft hij daarmee de grootste aktualiteit bereikt. Op de voor- | |
[pagina 66]
| |
plaat is een lijk te zien, waarover snel een laken is geworpen dat rood is van de bloedvlekken, een beeld dat sterk doet denken aan de dagelijkse krantefoto's of televisieopnamen uit Midden Amerika. Maar de Kroniek doet meer dan de krant. Haar oplage is groter, deze bedroeg bij de eerste uitgave 1.050.000 exemplaren, en ook gaat ze veel dieper op de gebeurtenissen in dan de dagelijkse pers. Ze schildert de vooroordelen en vastgelegde gewoontes in een doorsneedorp, waardoor deze moord met deze samenloop van omstandigheden overal had kunnen gebeuren waar dergelijke verhoudingen bestaan. Dat was het dus, wat Márquez met volksliteratuur bedoelde. De overweldigende responsie in Colombia bewijst dat hij daarvoor een juiste formule heeft gekozen!Ga naar voetnoot11. |
|