Anton Constandse
Colombia
De republiek Colombia (28 miljoen inwoners) wordt door haar regeringen een parlementaire democratie genoemd, hoewel sinds 1949 het bestuur wordt uitgeoefend met behulp van de staat van beleg. De publieke belangstelling voor de verkiezingen is ook zo gering, dat in maart 1980, voor de gemeentelijke en provinciale stemmingen slechts twintig procent van het electoraat opkwam. Toen op 4 juni 1978 de ‘liberale’ candidaat Turbay Ayala tot president werd gekozen geschiedde dit met 2,2 miljoen stemmen van de 12,5 miljoen stemgerechtigden. Twee partijen slechts regeren in feite: de conservatieve (semi-feodale) en de liberale (grootkapitalistische) partij, die sinds 1958 zorgen voor een stembusoverwinning en dan de ministerszetels onder elkaar verdelen, wie er ook president is geworden. Het kabinet van Turbay (1978) bestond uit zeven liberalen, vijf conservatieven en een generaal op het departement van defensie. Voortdurende stakingen, onlusten en guerrilla-activiteiten (van bijv. de ‘communistische’ FARC en de ‘revolutionair-democratische’ M-19) golden als aanleiding tot moorddadige vormen van repressie. Men schatte het aantal doden als gevolg van politiek geweld (‘la violencia’) in de periode 1949-1962 op tweehonderd duizend, van wie er tienduizend tot de politie en het leger behoorden. In 1966 sneuvelde de priester Camilo Torres aan de zijde van de ‘castristische’ guerrilla-groep ELN; zes jaar later werd de geestelijke Laín Sanz gedood, omdat ook hij de guerrilla rechtvaardigde. Om het verzet der arme boeren en landarbeiders te verminderen richtte in 1967 president Lieras Restrepo de boerenbeweging ANUC op en beloofde hij (opnieuw!) landhervormingen, die wederom niets bleken te betekenen. In 1972 wendde de ANUC zich af van elke regering, tweehonderd duizend boeren bezetten illegaal braakliggende akkers maar botsten op een gewelddadige krijgsmacht. De sociale toestanden zijn erbarmelijk.
Tot kinderarbeid gedwongen door armoe zijn drie miljoen jongens en meisjes, zelfs in de mijnen.
De slums aan de rand van Bogotá.
Tegenover anderhalf miljoen boeren die geen eigen stuk grond hebben (met hun grote gezinnen een derde der bevolking) staan vijfduizend semi-feodale families die beschikken over zeven miljoen hectaren. Hun voornaamste exportproduct is koffie, terwijl het voortbrengen van voedsel voor de bevolking zeer verwaarloosd wordt. Wel wordt grote aandacht geschonken, mogelijk door de wijdverbreide corruptie, aan de teelt van marihuana, cocaine en andere ‘drugs’, die volgens sommige schattingen aan de grootgrondbezitters veertig procent van hun winsten opleveren. De stad Medellín is een centrum van nauwelijks clandestiene handel en misdaad. Andere bronnen van hoge inkomsten voor de bevoorrechte kasten zijn de mijnen, de industrie en de oliewinning, waarin de lage lonen vloeken met de weelde van de ‘elite’. Vier samenwerkende vakcentrales kunnen door de staat van beleg geen werkelijke strijd voeren, hun leiders worden - zoals vastgesteld is door Amnesty International - veelvuldig gemarteld. Politieke gevangenen, in 1980 geschat op een totaal van zesduizend, zijn vaak zonder vorm van proces doodgeschoten.
Op 27 februari 1980 heeft een groep van de guerrilla-beweging M-19 de ambassade van de Dominicaanse Republiek bezet, toen daar een receptie werd georganiseerd, en alle gasten in gijzeling gehouden, onder andere de ambassadeur van de Verenigde Staten en de pauselijke nuntius. In ruil voor hun vrijlating verkregen de rebellen de vrijheid voor meer dan veertig politieke gevangenen en een losgeld van 2,5 miljoen dollar. Dezelfde organisatie had in 1979 vijfduizend wapens buitgemaakt in de omgeving van de hoofdstad Bogotá. In januari 1980 kregen de politie en de militairen toen de vrijheid te schieten op demonstranten en ‘verdachte personen’.
Wat het buitenlandse beleid aangaat is Colombia een trouw lid van de Organisatie van Amerikaanse Staten, onder leiding van de Verenigde Staten in 1947 ontworpen als een kleine Verenigde Naties voor het Westelijk Halfrond. Wel heeft het in maart 1975 formeel de diplomatieke betrekkingen met Cuba weer aangeknoopt, maar deze bleven zeer koel. Het heeft de aanspraken van Panamá op meer zeggenschap over het kanaal ondersteund. Internationaal stelde het zich minder bloot aan kritiek dan bijvoorbeeld de dictaturen van Chili, Argentinië of El Salvador, maar zijn bewind was volkomen autoritair.