parken. Als een inktscheut over het vloeipapier vloeit de stad over het land, naar alle kanten vernielend. Maar mooi of lelijk, de stad is altijd grootsch. (p. 16)
En over de vreselijke Burcht van zijn vader (p. 42): ‘Zulk een huis - dacht hij soms - kon niet bestaan in een willekeurige stad, het was een product van de groote stad, gelijk ook een figuur als Dreverhaven slechts van de groote stad een schepping kon zijn.’
Wanneer Katadreuffe weer eens terugwandelt van een onbevredigende confrontatie met zijn vader, interesseert hem het avondleven in de stad ‘op dat moment meer dan zijn eigen toestand. (...) Katadreuffe, wien de wereld van het kunstlicht altijd aantrok, bleef staan, geboeid, en vergat zijn honger en zijn verdere problemen.’ (p. 44)
Bij een dergelijke gefascineerdheid, in combinatie met de beschrijvingen van het stadsleven, denkt men eerder aan het Londen en Praag uit de Fantastische vertellingen dan aan het Rotterdam in Karakter, waar juist het water, de haven zo typerend zijn.
Hoewel we, als gezegd, veel figuren en clusters van figuren missen, die tien jaar later Karakter zullen bevolken (maar Mr. Schuwagt verschijnt al op het appèl) zijn de meeste centrale locaties al aanwezig, vrijwel altijd met dezelfde namen als tien jaar later. De ligging van Dreverhavens kantoor, het interieur van dit gebouw, zijn al in de novelle bepaald.
Gaandeweg zijn we aangeland bij de verschillen die niets met het genre van doen hebben. In een aantal gevallen werken zij in het voordeel van de novelle. Sommige gebeurtenissen worden daar veel boeiender en grappiger beschreven dan in de roman. Een voorbeeld hiervan is de interventie van de moeder wier zoontje een ruit van de buren had gebroken en die de rechter snedig te woord staat. Dit neemt in de novelle veel meer ruimte in beslag. Het contrast met observator Katadreuffe, die hier geen beginnend jurist is maar een slachtoffer, wordt hierdoor des te schrijnender. Tekenend zijn ook de namen die zoal de revue passeren, in exuberantie en buitenissigheid slaan ze die in Bint met verve. Op pagina 34 leest Dreverhaven er enkele op: Kieberg, Krolis, Kasloop, Jalving, Kaarsenhout, Korlevinker, Joziasse, Jongbouw, Klinkerland, Kalkwijk. Nog mooier zijn die van de verschillende partijen in het kantongerecht: ‘Schatermans tegen Schubdevisch’, ‘Allemekinders tegen Kornau jnslijper, Braad baard tegen Lol, Tefteli en Toeteklap tegen Tajietesman’, ‘Wormer tegen Kurkeling’, ‘Oudkuik en Kuyk, en Van Nieuwkuyck tegen Pannevlek en Tjuwhuil’, ‘Schijveschuurder tegen Schapescheerder’ en als absolute climax: ‘Welles tegen Nietes’.
Ook de verteller vindt het (p. 47) ‘belachelijke namen (...) zulke waarvan het volk in engeren zin het monopolie heeft, en die nooit omhooggroeien tot wat men de bezittende klasse noemt’. Dreverhaven is dit wel gelukt, de verteller zegt althans over diens hand (p. 20): ‘de hand van een ouden heerscher die uit de volksklasse zou zijn opgekomen’. Opkomen, omhooggroeien, het zijn begrippen die in Karakter centraal zijn geworden. Roman van een carrière ware een betere ondertitel geweest. Gezien de afloop van de roman is Bordewijk in de tussenliggende tien jaar over het ‘vooruitkomen’ wat minder pessimistisch geworden. Maar Katadreuffe was toch ook niet iemand uit ‘het volk in engeren zin’, evenmin als zijn vader. Ook over dit volk in engere zin is Bordewijks oordeel wat genuanceerder geworden. Vriendelijke woorden wijdt hij zelfs aan de gewone Rotterdammers. Slechts de werklozen, en dan nog een deel daarvan (‘de nieuwe stadstyp’) wekken zijn afkeer. De ellende waaraan de bevolking regelmatig wordt blootgesteld, is in Karakter minder een erfelijk lot dan een situatie die door menselijk handelen veroorzaakt wordt en waartegen verzet begrijpelijk is. Ook wordt het volk in de roman minder als een homogene grauwe massa afgeschilderd. Naast authentieke ontwikkelingen in Bordewijks schrijversschap is dit waarschijnlijk te danken aan het feit dat in 1938 de invloed van het naturalisme op de Nederlandse literatuur veel minder groot was dan tien jaar daarvoor. ‘Dreverhaven en Katadreuffe’ is ook in dit opzicht een overgangsboek tussen de Fantastische vertellingen die Bordewijk in 1924 in boekvorm afrondde en werken als Blokken dat in 1931 verscheen. Het zou interessant zijn de novelle eens te vergelijken met ander ongepubliceerd werk uit de periode 1924-1931. Wordt de stijl ook daar al iets compacter,
zijn ook daar de monsters al wat minder fictioneel?
Er is hierboven al op gewezen: de voorgeschiedenis van de dertiger Katadreuffe in de novelle is wezenlijk anders dan die in de roman. Ook de positie van Dreverhaven is anders, zijn gevoelens omtrent Katadreuffe's moeder die we later in Karakter zullen leren kennen, zijn volkomen afwezig. Beweegt de zoon zich in de roman globaal in een opgaande lijn en in de novelle in een neergaande, toch is de uitkomst van de strijd in de novelle identiek aan die in het laatste hoofdstuk van de roman. De zoon wint.
Deze tendens is in Karakter voortdurend aanwezig, in de novelle nooit. Niet alleen is Dreverhaven hier een grotere killer, Katadreuffe beschikt over veel meer slechte eigenschappen. De oorzaak van de onverwachte afloop is een kunstgreep die Bordewijk tijdens het schrijven bedacht. In het nawoord bij de novelle citeert Pierre H. Dubois uit een brief waarin Bordewijk zegt dat het hem niet bevredigde de vader louter als een wreedaard af te schilderen. ‘Vandaar dat hij zich ontpopt als iemand die voor den zoon ook wel goed wil zijn’. Hij vervolgt op te merken dat hij dit gegeven later in Karakter wat meer heeft gepreciseerd ‘door de tegenwerking van den vader aan het slot voor te stellen als een vorm van medewerking.’ De schrijver bagatelliseert hier de wijze waarop hij het bewuste idee heeft uitgewerkt, zoals hierboven hopelijk is aangegeven. Men zou zelfs kunnen zeggen dat juist door die medewerking, in laatste instantie, de vader overwint.
Los daarvan is de winnende zoon in beide versies verschillend: een kettingrokende pauper die letterlijk aan het eind van zijn krachten is beland, in de novelle - een streberige advocaat, aan het begin van een grootse carrière, in de roman.
En dan het gesuggereerde verloop ‘na het boek’. In de tv-versie van Karakter zagen we een sentimentele Dreveraven bij het graf van Joba Katadreuffe ronddwalen. Beter had de regisseur, wanneer hij toch buiten het boek wil treden, haar zoon sigarenrokend met de havenbaronnen kunnen registreren.
De afgebeulde pauper uit ‘Dreverhaven en Katadreuffe’ heeft naar alle waarschijnlijkheid uit de overwinning op zijn monsterlijke vader de moed geput om een eind aan zijn (eigen) leven te maken.
Leiden, februari 1982