Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Theo Wilton van Reede en Arjan Onderdenwijngaard
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemde boek was bekend in een bepaalde periode. Ik ben van mening dat in overeenstemming met de nog steeds wordende natie van de Indonesische schrijver wordt geëist, een nationale daad te vervullen, de nationale cultuur te verrijken en anderen tot het besef te brengen, dat ze Indonesische cultuurdragers moeten worden. Van de aanvang af heb ik een afkeer gehad van de Indonesische cosmopolitische literatuur. Het Indonesische subjektieve nationaal-gevoel mag niet uitblussen, omdat dit gevoel juist ons enige kapitaal is en de kracht vormt om als een natie, een waardige natie, geboren te worden. Het is een kwestie van houding. Mijn gevangenschap en verbanning vormen tesamen een lange periode van reflektie en overpeinzingen. Mijn laatste ervaringen zijn zuiver nationaal van aard, niet individueel. Wat Indonesië mij kan aanbevelen, zal ik aannemen en van hieruit zal ik mij hoger optrekken. En ik hoop, ja, zelfs bid, dat niemand meer mijn ervaringen zal moeten ondervinden en dat zulke botte ervaringen nooit meer iemand in onze wereld zullen worden aangedaan. Onze ouders hoopten en baden dat hun kinderen gelukkig en voorspoedig zouden leven, niet dat ze elkaar zouden afmaken. Van deze veertien jaren van nood kan iedereen een deugd maken. In deze nood had ik de kans om het nonformele Indonesië te Ieren kennen. De reakties en de dromen van een samenleving op het diepste punt van het dal des levens, en zo te leren de mensheid naar houding en daad te eerbiedigen. Het besef dat ik deze veertien jaren heb kunnen overleven, geeft mij de kracht en de hoop om nog veel meer te kunnen doen. Dat het verlichte mensdom, de mensheid, mij en ons niet aan mijn en ons lot zal overlaten, daarvoor ben ik en zijn wij dankbaar uit het diepst van mijn en ons hart. Als u mij vraagt hoe ik mijn toekomst zie, kan ik een simpel antwoord geven: hoe ik behandeld ben geweest en wat ik ervaren heb, is voor mij van tijdelijke betekenis. Ik sta nog op mijn oude grond, de grond van de Garde Vijfenveertig, afkerig van elke inhoud en vorm van kolonialisme, van onderdrukking, waar dan ook uitgeoefend in deze kleiner geworden wereld. Waar ik nou sta, daar zal ook mijn toekomst zijn.’ Nu is zijn werk dan verboden. Over dit verbod vertelde Toeti Heraty, gedurende de laatste Poetry International (juni 1981), ons het volgende:
‘Ten eerste wil ik u vertellen dat ik Bumi Manusia een belangrijk boek vind. Het is boeiende literatuur, en als sociaal-historisch document, beschrijving van een periode die we achtergelaten hebben, en waar niet veel over geschreven is, is het van veel belang. Om die reden vind ik het zeker jammer dat het verboden is. Verder heb ik dan ook nog een opmerking over de figuren in het boek. Het is boeiend lezen en je wordt er door meegesleept. Je kunt je levendig de situatie voorstellen hoe 't toen was. Maar je vraagt je later pas af: Was dat zo? Zijn deze mensen inderdaad mogelijk zoals het beschreven wordt? Ik weet niet meer wat er in de krant heeft gestaan. Wat er officieel naar voren is gebracht tot het verbod ervan. Ik herinner me nog wel dat er eerst een voorlopig verbod was van het ministerie van kunsten en wetenschappen. Maar dat is niet de instantie die eigenlijk een leesverbod mag uitgeven. Daarom is men gewoon doorgegaan met het verkopen en drukken van de boeken. Toen kwam het tweede deel erbij, in twee drukken. En nu pas, vrij recent is dan van de Katjatsan Agung het gehele verbod uitgekomen. Wel kan ik zeggen dat het misschien iets te maken heeft met de verkiezingen van volgend jaar. (mei 1982) En zoals in elk land stijgt de temperatuur zodra men aan de verkiezingen komt. Nu kun je zeggen, wat is de relevantie van het boek met deze verkiezingen. Dan meen ik dat er ooit genoemd werd: ‘Dat boek benadrukt teveel de klassenstrijd.’ En dan misschien ook nog in een marxistische kontekst. Wij hebben de gebeurtenissen in 1965 heel traumatisch ondergaan. Men wil daarom niet vlak voor de verkiezingen herinnerd worden aan deze traumatische momenten door het lezen van deze boeken. Zo zal dat kunnen zijn. Wat ik ook nog opgevangen heb is: Het eerste boek heeft als titel Bumi Manusia. Nu is het zo, hier in Nederland en in Europa zou je om ethische redenen links moeten zijn. Bij ons in Indonesië zou je zeggen: ben je ethisch, dan ben je religieus. Je moet het toch wel kunnen relativeren wat links zijn in Nederland betekent en wat links in Indonesië betekent. Links in een welvaartsstaat betekent: sociaal geëngageerd, ook medeleven met de mensen die buiten de welvaart vallen. Dat is dan een beroep doen op je gemeenschapszin, een beroep op medegevoel voor mensen. Maar bij ons hebben we kultureel deze basis al zonder links te zijn. We hebben een grote gemeenschapszin, zelfs te groot, zodat men zegt dat men geen privacy meer heeft. Individueel of individualistisch zijn klinkt als een soort aantijging. Dat bedoel ik met dat je relativeren moet. Waar men hier links is omdat men ethisch is, daar ligt het weer anders. Daar zou je kunnen zeggen: Bumi Manusia, de wereld van de mens? Waarom is de aarde van de mens? De aarde is door God geschapen. De aarde is van God. Vergeet niet, bij ons is ethisch zijn, religieus zijn.’ Toeti Heraty Noerhadi is docente filosofie aan de universiteit van Jakarta. Ze promoveerde in 1979 op een dissertatie die tot titel had: Ik in de kultuur. Tot nu toe publiceerde zij slechts één bundel poëzie: Sajak-sajak 33 (Gedichten 33), die in 1973 verscheen. Een andere bundel, Dunia Nyata (De Echte Wereld) die gedichten bevat uit de periode 1966-1969 is nog niet verschenen. Wel is een aantal gedichten, niet alleen uit beide genoemde bundels, vertaald in het Engels, Frans en Japans. Vier van haar gedichten staan in een Nederlandse vertaling in de bundel Ik wil nog duizend jaar leven uit de Poetry International Serie. (zie bibliografie) In 1979 stelde Toeti Heraty onder de Titel A Taste of Betel and Lime, ondertitel An Anthology of poetry by Women, een bundel samen waarin werk te lezen is van 19 dichters.Ga naar eindnoot1. In deze bundel wordt aandacht besteed aan de schrijfster S. Rukiah. S. Rukiah Kertapati behoort qua leeftijd tot de Garde 45. Oorspronkelijk was zij lerares, maar naderhand richtte zij zich meer en meer op het schrijven van proza en van poëzie. In het begin van de jaren vijftig werd zij redaktie-secretaresse van Pudjangga Baru waarin zij ook ‘Kedjatuhan dan Hati’ (De val van het hart) publiceerde (1950) alsmede een aantal gedichten en verhalen onder de titel ‘Tandus’ (1952). In Tandus staat het gedicht ‘Satu Bunga’; Eén Bloem. Een Bloem
Het seizoen der bloemen is voorbij
bloembladeren zijn nu verdwenen
en stengels
die zijn uitgestrooid
smachten naar een vroege ochtendregen.
Het seizoen der bloemen is voorbij
maar in mijn hand
rest één bloem
in twee kleuren
vlammend rood en wit zo zuiver als liefde
Andere bloemen zijn gevallen
lichamen die naar het graf gedragen moeten worden
maar mijn bloem is er nog
losgeraakt van zijn wortels
wachtend op de regen
voordat zijn schitterende kleuren vervagen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar zoals de mens
die niet makkelijk vaarwel zegt tegen de dag
zo wil deze bloem niet sterven
en zou hij sterven...
ik zal al mijn kleur verliezen.
In een droog seizoen als dit
daar rest in mijn hand
één bloem
in twee kleuren:
bescherm haar
tegen overheersing door de zon!
uit: A taste of betel and lime Vertaling: O.d.w.
Met ‘één bloem in twee kleuren’ wordt hier bedoeld de staat Indonesia; de kleuren van de Indonesische vlag zijn rood en wit. Haar verhalen en gedichten werden aanleiding tot haar arrestatie in 1965 en jarenlange gevangenschap en deportatie. Eenmaal vrijgelaten trok zij in bij een zuster, bij wie zij nu als babu het huishouden verzorgt. Van haar periode als schrijfster wil zij niets meer weten. Vrienden in Nederland zowel als in Indonesië proberen haar weer aan het schrijven te krijgen en vanuit Nederland gaf men ons geld om in Indonesië een typmachine voor haar te kopen. S. Rukiah wilde ons echter niet ontmoeten en onze kontakten met haar verliepen via een dochter. Wel zocht zij een aantal van haar favoriete, door haar zelf geschreven gedichten uit, die wij, door haar dochter voorgedragen, op band hebben opgenomen, in de dierentuin in Jakarta. De reden dat we in de dierentuin opnamen was tweeledig: het is zo ongeveer de enige rustige plaats in Jakarta én er zijn geen militairen! Behalve met de dochter van S. Rukiah maakten we deze opnamen met Hersri Setiawan. Van 1955 tot 1960 was Hersri redakteur van twee studentenweekbladen, Gajamada en Gama en hij schreef literair werk. Daarnaast schreef hij hoorspelen voor de Indonesische radio. Hij publiceerde veel in verschillende bladen. Hersri Setiawan
Van 1960 tot 1965 was hij de vertegenwoordiger van de Indonesische Nationale Schrijversorganisatie bij het Afro-Aziatisch Schrijvers Bureau in Colombo. Daar schreef hij het volgende: Een nacht op Buru
De vroege maan op de late avond
beloert mij vanachter de barak
‘klaag, klaag, jij daar met je stokkende adem
huil, huil, jij daar met je samengeperste borst’
ook al is het waar dat de lucht geen sterren telt,
grauw en betrokken is, de dageraad komt toch.
De vroege maan op de late avond
onderzoekt mij vanachter de barak
‘ben jij niet dezelfde als vroeger
terwijl ik niet altijd dezelfde ben’
in dit leven schuilen resten van hoop
maar schreeuw je ellende niet van de daken
want de wereld wordt er niet door wakker
geschud
ze draait zich niet om.
De vroege maan op de late avond
martelt mij vanachter de barak
een half leven leid ik en dat is nog vervuld van leed
maar het is slechts een fraktie van de lange geschiedenis
van mijn voorouders.
(Vertaling: Artien Utrecht/W.v.R.)
Toen Hersri na drie jaar Salembagevangenis in Jakarta en zeven jaar ballingschap op het concentratiekamp-eiland Buru werd vrijgelaten, begon hij in Jakarta een vertaalbureau. Hij vertaalde o.a. Ibsen in het Indonesisch. Sinds twee jaar schrijft hij op free-lance-basis ook weer artikelen voor dagbladen. Hij doet dit voorzichtig. De onderwerpen waarover hij schrijft, zijn over het algemeen, politiek gezien, onschuldig van aard. Daarnaast schrijft hij onder pseudoniem volkssprookjes. Het in Nederland verschijnende blad Indonesia Feiten en Meningen plaatste drie maal een artikel van Hersri Setiawan; In het september- en novembernummer van 1980 een artikel in twee delen over vrouwenarbeid in textielfabrieken onder de titel ‘Bericht voor Kartini’, en in mei 1981 een artikel over zijn kampervaringen. In 1979, Het Jaar van het Kind, deed hij mee aan een door de Unicef uitgeschreven prijsvraag: Het Beste Boek over de Jeugd. Hij schreef voor deze prijsvraag het boek Growing up on Buru. Hij won en werd onderscheiden. Growing up on Buru omvat zijn observaties van de op Buru opgroeiende jeugd: de kinderen der autochtonen én de kinderen van de Tapols (politieke gevangenen) die zo fortuinlijk waren dat zij hun gezinnen mochten laten overkomen op voorwaarde dat deze Tapols zich blijvend op Buru zouden vestigen. In totaal betrof het hier zo'n duizend van de twaalfduizend gedeporteerden. Het boek is helaas nooit in het buitenland verschenen, wel verscheen het in de Engelse editie van Prisma in Jakarta. Door deze hoge Unicef-onderscheiding konden de autoriteiten niet meer om hem heen en daardoor werd Hersri Setiawan de eerste Ex-Tapol die voor de Indonesische televisie werd geïnterviewd.
Behalve in de dierentuin maakten we met Hersri ook opnamen op het strand van Ancol, het blanke-mans-uitgaanscentrum van Jakarta. Bij deze opnamen waren ook aanwezig Rivai Apin en Yubar Ayub.
Rivai Apin werkte zeer nauw samen met de reeds lang overleden auteur Chairil Anwar. Van 1950 tot 1965 verzorgde hij voor de Lembaga Kebudajaan, een linkse letterkundige organisatie, Zaman Baru (Nieuw Tijdperk). Daarvoor heeft hij tot eind 1979 vastgezeten op Buru. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rivai Apin, 1981
Rivai behoorde tot de Angkatan 45 (Garde 45) en legde in die tijd zijn nationalistische gevoelens vast in het gedicht Vrijheid! Vrijheid
Op het geruis van de muur die ik sloopte
Sta ik op mijn witte paard, vol kracht en overwinning
Voor mij spreidt zich veld en heuvel
Met hemelboog die me naar ruimte doet hongeren
Dan geeft mijn borst ruimte
Aan mijn hart dat bonzend slaat
Bloed voortstuwt dat het fel-dof doet kloppen
Het bloed van mijn paard zelfs verwildert mee en
hij trappelt van woede
Dan gooi ik alles los en wij rennen snuivend naar de
stranden
uit: Ik wil nog duizend jaar leven
Vertaling: Linde Voûte
Rivai Apin lijdt onder de repressie op literatoren in het algemeen in het huidige Indonesië. Daarnaast lijdt hij tevens onder de gevolgen van zijn detentie die Pramudya Ananta Tur in het begin van dit artikel ook al aanstipte. Beide belemmeringen in het opbouwen van een nieuw bestaan als schrijver/dichter verwoordt Rivai als volgt: ‘Ik kan alleen maar zeggen dat ik gedurende de veertien jaar van mijn gevangenschap niet heb geschreven en daarom denk ik, dat ik opnieuw zal moeten leren schrijven. Daarmee bedoel ik niet het schrijven zoals vroeger, maar het schrijven in de taal van nu. Als ik spreek in mijn eigen taal, de taal die ík alleen begrijp, dan heeft het geen zin om te schrijven. Ik wíl natuurlijk graag schrijven, maar ik word belemmerd door de problemen die ik in mijn werk aan de orde wil stellen. Dat zijn de mensenrechten, de burgerrechten, de politieke rechten. Ik heb geleerd dat deze rechten in onze groeiende maatschappij nogal problematisch zijn. Dat feit regelt mijn leven en tast mijn doen en laten aan.’ Eenmaal vrijgelaten en teruggekeerd in Jakarta zag Rivai zich geplaatst in een politiek, maatschappelijk en literair isolement. Tot juli 1980 heeft hij niet geschreven. Na ons vertrek schreef hij het gedicht ‘Jakarta’, dat werd gepubliceerd in Indonesia Feiten en Meningen, maart 1981. Jakarta
De eeuwig zinderende hitte wurgt langzaamaan Jakarta
Is het niet de hoogste tijd het eindstation te verlaten
Buiten de omheining vermengt zich het geschreeuw van
calo'sGa naar eindnoot1. met het geraas van motoren
Maar daarbinnen klinkt het bonkend protest van
bedelaarsstaven hoe langer hoe duidelijker door
Vannacht nog op PengangsaanGa naar eindnoot2. stond de vrijheidszuil
te trillen op haar fundamenten; houdt zij nog stand
Maar toen de kortsluiting van elektries licht voorbij was,
stond zij weer recht overeind
De betjabestuurderGa naar eindnoot3. drinkt nog altijd zijn
kruiden-kracht-drank,
Op het mollige wangetje van mijn kleinkind springt een
zwarte vlek van spatten uit de afvalpoel
Het hart is een woestenij. Wat zou er een aardbeving
kunnen ontketenen,
Onderaards is al het gerommel verstomd en er is niets
meer dat nog waakt
En in de zwarte kavelingen tussen de opgeschoten
grenspalen, waar nog steeds niets is gebouwd
Krioelt het van schorpioenen als namen op een zwarte
lijst.
De CiliwungGa naar eindnoot4. stuwt onafgebroken de mest voort, zonder
haar ware kleur te verliezen
Zij voert rimpels en schaduwen af en doet de onstuimige
jeugd wederkeren
Al in de tijd van ThamrinGa naar eindnoot5. neuriede ze mee. Hoe was het
toen vijftien jaar geleden,
Ach mijn lief kleinkind, wat hebben we ervan gemaakt?
Zoveel hebben we nu moeten opofferen, het speelt
allemaal geen rol meer,
Het is weer als in de koloniale dagen, toen de
krottenkinderen buiten op hun hurken naar de
feesten van de heersers keken,
Daarmee is het scherm gevallen. De horizon is afgesneden.
De felle lampen verdoezelen afstanden met hun
verblindend licht,
In de doodsnacht van KebayanGa naar eindnoot6. werden velen geveld,
Begeleid door het daverende gelach van ButoGa naar eindnoot7., dat door
de liften van verdieping tot verdieping weerklinkt
Vanuit de drassige sawahgrond van zes kavelingen in
Pulo Gadung
Staren de ogen van kinderen van de mestvaalt: nog
steeds dezelfde doodsdreiging in het gezicht.
Yubar Ayub, eveneens Ex-Tapol, was literatuurcriticus en schrijver van toneelstukken. Hij vult Rivai Apin aan wanneer hij zegt: ‘Het Indonesisch is, als nationaal bezit een nieuwe taal. Derhalve is ook de Indonesische literatuur een nationaal bezit. Van die moderne Indonesische literatuur zijn mensenrechten en democratie van levensbelang. Een gedicht dat over deze onderwerpen gaat, zou de hoeksteen van onze literatuur moeten zijn. Tot de moderne literatuur behoren echter ook auteurs als Hatta, Sukarno, Tan Malaka en Kartini en daarnaast ook Du Perron en Multatuli. Weliswaar hebben zij zich niet uitgedrukt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de Indonesische taal, maar zij werkten wel vanuit een Indonesische idee. Politiek was allang voor de contemporaine Indonesische literatuur een gids om op te bouwen. Met politiek bedoel ik hier niet zoiets als het behoren tot een partij maar iets dat als bron van inspiratie dient voor het volk. De noodzaak van democratie en respekt voor mensenrechten voor de moderne Indonesische Literatuur is niet los te denken van onze strijd voor onafhankelijkheid. Helaas staat, door de omstandigheden, de literatuur van vandaag ver weg van deze beginselen. Onze literatuur verkeert nu in een moeilijke positie. De maker van de échte, nieuwe literatuur is een voor zijn onafhankelijkheid vechtend volk en een volk dat strijdt voor de z.g. rechten van de mens; voor de eenheid en de democratie. Het volk is de eigenlijke schrijver van de literatuur en niet de dichter of schrijver alleen. Die volbrengen in feite alleen maar de Indonesische taal. De intellektuelen creëren de grammatica en de vorm van de subtiele, artistieke Indonesische taal. Dat maakt dat de Indonesische literatuur het bezit is van een nieuwe Indonesische cultuur. De eigenaar van die literatuur en cultuur is het volk. In de kapitalistische wereld is de vraag: ‘Wie is de eigenaar?’ een groot probleem en dit dringt ook het gebied van de cultuur binnen. Wij zitten dus met de vraag: ‘Wie is de eigenaar van de moderne Indonesische literatuur?’ Het komt mij voor dat een aantal schrijvers en dichters de mening is toegedaan dat onze moderne literatuur op zichzelf staat. Dat is er de oorzaak van dat er veel gedichten en verhalen verschijnen die niets te maken hebben met de realiteit van het volk en zeker niet met die van de arbeidersklasse. Als resultaat daarvan zien we dat de Indonesische literatuur zich voordoet als een eiland, geïsoleerd van de nationale communicatie. Onze literatuur leeft als op een ivoren toren. Dit zijn mijn meest indringende observaties geweest sinds mijn vrijlating. Auteurs zouden meer moeten vertellen over het échte Indonesië; hoe de mensen moeten lijden en wat ze moeten dragen. Als ze op die manier zouden schrijven, zou het volk hun werk gebruiken als was het van hen. Nu gebeurt dat niet. Ik denk dat het daarom is, dat Gunawan Mohamed van Horizon Magazine praat over de onbelangrijke rol van de moderne Indonesische literatuur. Ik durf te zeggen dat niemand tevreden is met de literatuur van nu. Die literatuur loopt weg van deze rumoerige tijd van technocratie en gevaar. Er is nog een vraag van belang voor onze poëzie: ‘Voor wie maken we een gedicht?’. Als gedichten geschreven worden voor de elite, dan is er natuurlijk geen plaats voor poëzie die betrokken is op het volk. Maar als poëzie bedoeld is voor de jeugd en voor de studenten, dan ligt dat anders. Die groepen vragen n.l. om de energie die van dat gedicht uitstraalt. Het moet de kracht van het leven uitbeelden. Dát verlangen jongeren en studenten vandaag de dag van een gedicht. Op dit moment is onze literatuur elitair.’ Marianne Katoppo is dezelfde mening toegedaan. Tijdens één van onze gesprekken zei ze daarover: Ik vind eigenlijk dat de Indonesische literatuur op het ogenblik te weinig representatief is omdat die literatuur op een bepaald niveau, via een bepaalde invalshoek en vanuit een bepaalde positie geschreven wordt. Ik kan zo gauw niet op de naam van een schrijver, laat staan een schrijfster, komen, die niet in tamelijk goede doen is. Dat vind ik jammer. Daardoor is de literatuur bezig een commodity te worden zoals ook het onderwijs al bezig is te doen. Boeken zijn erg duur. Een boek kost al gauw 2000 à 3000 rupiah (circa 10 gulden), terwijl men meestal niet meer dan 10.000 rupiah per maand verdient. Marianne Katoppo verdeelt haar tijd tussen het uitoefenen van haar oorspronkelijke beroep, theologe, en schrijven. Ze werkt als journaliste voor verschillende bladen, schrijft novellen, waarvan er één onderscheiden is en ze is als redaktrice verbonden aan de uitgeverij Mutiara. Ze heeft verschillende boeken geschreven waarvan Anggrek tak pernah berdusta en Compassionate and FreeGa naar eindnoot2. de twee bekendste zijn. Marianne legt een relatie tussen het auteur zijn en de vorming die men gehad heeft wanneer zij zegt: ‘Literatuur is bezig een commodity te worden zoals ook het onderwijs al bezig is te doen.’ Over dit onderwerp heeft zij een aantal artikelen gepubliceerd die zij toelicht: Voor een plaats op de katholieke lagere school moet men 100.000 rupiah betalen en dat is dan pas de lágere school. Voor een plaats op een gouvernementsschool die een zekere naam geniet of voor een plaats op het hoger onderwijs moet men een paar honderdduizend rupiah betalen, alleen om je kind geplaatst te krijgen. Dit maakt het studeren voor de meeste mensen onmogelijk. Er wordt wel gesuggereerd dat er in vergelijking tot de voorgaande jaren steeds meer kinderen naar school gaan. Er wordt dan geen rekening gehouden met de bevolkingsgroei en met het feit dat er vaak meer kinderen uit één familie studeren. Een goede scholing is alleen weggelegd voor de elite. De voordrachtskunstenaar en dichter Rendra illustreert de woorden van Marianne Katoppo door middel van het gedicht: ‘Vers van de middelbare school!’ Vers van de middelbare school
Leerlingen die de kittelaar van hun lerares bevingeren.
Hoe is dat mogelijk?
Dat is mogelijk,
omdat nergens meer normen bestaan.
Alles mag. Niets mag.
Het hangt van het weer af.
Het hangt van de bui van de koning af.
Het hangt van de klauwen van de adelaar af, al naar hij
woorden uitvaardigt.
De lerares heeft een Japanse bromfiets nodig.
De lerares wil vermaak en elektrisch licht.
De lerares wil dat het dak van haar huis niet lekt,
en ze wil ook de zekerheid van kalmerende pillen,
tonikums en pupillen die de dokter voorschrijft.
Dus zegt ze
tegen de ouders van haar leerlingen:
‘wij kunnen de toestand veranderen.
de kinderen zullen straks overgaan
ze zullen bewondering wekken bij de buren,
en jullie niet trots op ze zijn bij hun grootouders,
het is alleen een kwestie van samenwerking tussen ons.
mijn werk mag niet stagneren,
omdat mijn dak lekt.’
En alle papas zijn zeer tevreden,
ze schudden lang de hand van de lerares,
terwijl ze er geld in achterlaten,
en in het voorbijgaan,
in een sfeer van vriendschap,
beroeren ze haar borsten met ellebogen.
Zo gaat dat en de leerlingen zien dat alles stiekum.
Dit zijn de lessen over ‘besprekingen’,
‘minnelijk overleg’ en relaxed leven.
De lerares zegt:
‘de vooruitgang zal vlot verlopen.
we moeten de industriële machine beheersen
wij moeten vooruitgaan zoals Duitsland,
Japan en Amerika.
kom aan, haal je logaritmetafels voor de dag.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De leerlingen lachen.
Ze beheersen de techniek van overleg.
Zijn experts in het lobbyen.
Verstaan de tekenen van de tijd.
Volgen handig de toestand.
Ze zitten in de kantine,
drinken hun citroenlimonade,
en vermijden een geschiedenisrepetitie.
Ze vallen in slaap op de schoolbanken,
die ze even duur betaald hebben
als hotelkamers.
De school is een samenleving
die bepaald wordt door de mode,
geinspireerd door de vooruitgangsdroom van de reclames.
En wanneer de lerares zegt:
‘haal de logaritmetafels voor de dag!’
Lachen de leerlingen.
En als zij vraagt: ‘wat willen jullie dan?’
Lachen zij opnieuw.
En in een sfeer van vriendschap,
bevingeren de leerlingen hun lerares.
Yogya
22 juni 1974
uit: Pamfletten van een dichter
Andere belemmeringen die het zich ontwikkelen van literatuur afremmen zijn de repressie daarop en de pers-censuur. Marianne Katoppo verduidelijkt dit aan de hand van enkele voorbeelden. ‘Eind vorige maand waren er relletjes in Midden-Java, niet zozeer gericht tegen de Chinezen, al ontaardde het daarin. Het was meer gericht tegen het bezit, tegen de rijken. Wij wisten er niet zoveel van af, want er stond niets in de krant. Ik kwam zelf net terug uit Singapore, en het eerste wat ik hoorde toen ik uit het vliegtuig stapte, was, dat de situatie erg gespannen was. Je zag in de winkelbuurten gewapende mannen en onze papieren werden gecontroleerd. Later was ik drie dagen in Yogyakarta en toen ik weer terug keerde naar Jakarta kreeg ik in het vliegtuig een krant, waarin ik las dat de Press-Council een verklaring had uitgegeven waarin ze de regering verzocht, om kommentaar te leveren of om officiele uitspraken te doen over de situatie in Midden-Java. Over de incidenten daar, want er werd zoveel beweerd en er waren zoveel wilde geruchten dat het niet bevorderlijk was voor de gemoedsrust en de vrede. Maar het leukste was nog: wát voor een incidenten, niemand had er officieel iets van vernomen. Er was wel een leuke kop in één van de grote kranten: ‘minister Zo-en-zo is naar Midden-Java gegaan’ en daaronder: ‘Om de prijzen van de groente te kontroleren.’ Marianne Katoppo, 1981
Dat is een manier waarop schrijvers en journalisten zich uitdrukken, maar ik vraag me af hoe het overkomt op de gewone bevolking. In zo'n situatie kun je als schrijver meemaken dat je wel drie of vier keer moet denken wat je op papier zet, en als je het op papier hebt gezet dat je jezelf afvraagt: ‘Hoe komt het over?’ Je loopt altijd het gevaar dat het wordt overdreven of verkeerd wordt opgevat. Het kan voorkomen dat iemand een telefoontje krijgt en dan wordt die persoon er op opmerkzaam gemaakt ‘dat bepaalde incidenten of artikelen alleen maar begrijpelijk zijn voor een kleine kring en het is dan ook niet juist om het zomaar in de krant te plaatsen waarin jan-en-alleman het zo kan lezen. 't Telefoonministerie zegt gewoon: ‘Het is beter, WIJ vinden het beter, dat je het niet plaatst’.
Ook hierover schreef Renda een gedicht. Vers van de ogen
Er zijn luidruchtige stemmen ondergronds
er zijn rumoerige stemmen bovengronds
er zijn verwarde woorden tussen de huizen
er is onduidelijk geschrei in de rijstvelden.
En, kijk, hier achter mij
zijn boze militairen.
Wat is er toch aan de hand? Ik weet het niet.
Ik zie vuurflitsen opvlammen
ik zie tekenen.
Maar het is allemaal onduidelijk van betekenis.
Gezichten vol ellende, die niets kunnen zeggen
verwarren mijn blik.
Wat is er toch aan de hand? Ik weet het niet.
Wat ik hoor en zie
geeft mij een benauwd gevoel,
maakt mij onrustig.
Dit alles gebeurt omdat wat er gebeurt gebeurt zonder
dat ik weet dat het gebeurt.
Ik weet het niet; jullie weten het niet.
Niemand weet het.
Hoe zouden wij het weten,
als de kranten onder de druk van de censor staan,
en de vrije spreekgestoelten onder controle.
De kranten zijn de verlengstukken van onze ogen.
Maar nu zijn ze vervangen door officiële ogen.
Wij zien niet meer de veelsoortige werkelijkheid.
Wij krijgen alleen een modelbeeld van de toestand,
dat in elkaar genaaid is door officiële kleermakers.
De ogen van het volk zijn uitgetrokken,
het volk tast in den blinde, tenmidden van geruchten,
de ogen van de regering worden ook door rampen
bedreigd.
De ogen van de regering dragen een zwarte bril.
Ze zijn vervreemd, achter de tafels van de macht.
De ware ogen van de regering
zijn vervangen door spionneogen.
De rijen spionnen kosten een massa geld.
Eten veel.
Zijn moeilijk onder controle te houden,
terwijl hun rapporten
doen denken aan de visie van karrepaarden,
met oogkleppen op.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze blikverduistering
wordt iedereen steeds bozer.
Het volk boos, de regering boos.
Iedereen boos, omdat ze geen ogen meer hebben.
Alle ogen worden gesaboteerd.
de enige ogen die nu nog vrij rondkijken zijn
spionneogen.
uit: Pamfletten van een dichter
Sitor Situmorang (57) behoort tot de categorie auteurs die onder de repressie nog het meest lijden. Met Pramudya Ananta Tur kwam hij door zijn vergaande aversie tegen het kolonialisme in moeilijkheden met de Hollanders, die hem opsloten. Die aversie geldt evenzeer het neo-kolonialisme, wat hem deportatie naar Buru opleverde. Nu, als Ex-Tapol, staat hij aan dezelfde repressie bloot, waaraan Marianne Katoppo en Rendra staan, die geen Ex-Tapol zijn. Sitor Situmorang plaatst die repressie in een historisch kader, wanneer hij de ontwikkeling van de moderne Indonesische literatuur schetst aan de hand van zijn eigen levensloop.
‘Wij plaatsen de geboorte van de Indonesische literatuur in de jaren 20. D.w.z. de literatuur die gebruik maakt van het Hoog-Maleis, (Melayu Riau).Ga naar eindnoot3. In die tijd was het een politieke daad te schrijven in het Hoog-Maleis, dus uitdrukkelijk niet in het Nederlands, terwijl men geheel opgeleid werd met het Nederlands als voertaal. De schrijvende intelligentsia vatte haar werk edukatief op. Door in het Hoog-Maleis te schrijven, bevorderde zij een nationaal eenheidsgevoel om daardoor weer tot een nationale taal te komen. Daarnaast was haar thematiek edukatief. Zelfs moraliserend in de traditionele betekenis van het woord. De ambitie om literair aktief te zijn heb ik al sinds de eerste jaren van de middelbare school. Dat kwam vooral omdat ik in de bibliotheek van mijn broer de Max Havelaar van Multatuli aantrof. Dat deed me heel wat. Het was mijn eerste echte literaire ervaring. In de hogere klassen, ik was toen ongeveer achttien jaar, las ik graag het kulturele maandblad dat Pudjangga Baru, de nieuwe dichter, heette, en in Batavia werd uitgegeven door een groep nationalistische intellectuelen. Zij schreven in het Maleis en konden in dat maandblad publiceren. Voor mij was het als het ware een voorbereidende vorming. Dan heb je de Japanse bezetting van Indonesië, wat een einde maakt aan de Hollandse overheersing. Dat betekende ook het einde van de Hollandse opvoeding. Ik zat toen op de middelbare school en behoorde zo'n beetje tot de laatste generatie Indonesiërs die een volledige middelbare schoolopleiding in het Hollands heeft gevolgd. In de jaren '40-'42, toen de oorlog in Europa al zo'n twee jaar aan de gang was, zaten wij als middelbare scholieren in een situatie dat we al wel nationaal bewust waren, maar een opleiding en opvoeding in het Nederlands kregen. Daar begint al een soort dubbelspoor: intellectueel denk je in het Hollands, emotioneel voel je je een Indonesiër, die in het Maleis zou moeten schrijven. Toen de bezetting kwam moesten de Japanners wel, om praktische en politieke redenen, het Maleis tot nationale taal verheffen, omdat het Nederlands in elk geval weg moest. Dat nog los van de politieke implicaties. Daardoor volgde er een periode, waarin wij alles wat wij wilden uitdrukken voor een algemeen Indonesisch publiek, in het Maleis moesten doen. Dat kwam ons goed van pas. In die drieëneenhalf jaar Japanse bezetting werd het proces van popularisering van het Maleis onder het volk en onder de intellectuelen, waartoe ik mijzelf rekende, versneld. Dat was praktisch gesproken voor mij de inspiratie om schrijver/literator te worden. Gedurende de revolutie was ik werkzaam als journalist, in verschillende plaatsen. In die tijd was iedereen van mijn leeftijd aktief: in 't leger of in een andere organisatie of jeugdbeweging. Ik heb zelf nooit deelgenomen aan het gewapende verzet, ik was alleen journalist voor een dagblad in Sumatra. Ik begon in een provincieplaatsje in Noord Sumatra, maar al gauw leefde ik een beetje nomadisch, in die zin dat ik woonde en werkte, in verschillende plaatsen over heel Sumatra en Java, naar gelang de situatie dat van mij verlangde.’ Schreef u in die tijd ook poëzie? ‘Nee, maar iets later schreef ik mijn eerste twee gedichten. Het waren meer natuurimpressies in Yogya, waar ik toen gestationeerd was. Ik was toen vierentwintig jaar oud, dat herinner ik me nog goed.’ Sitor Situmorang, 1981
Na de revolutie wil Sitor geen journalistiek werk meer verrichten. Hij vindt de tijd rijp om een oud ideaal uit zijn middelbare school-tijd te verwezenlijken en naar het buitenland te gaan. Voor hem is het buitenland: Europa en in het bijzonder Nederland. Eind 1949 legt hij in Batavia kontakt met andere jonge schrijvers die tijdens de revolutie met dezelfde dingen bezig waren geweest als hijzelf en die nu, net als Sitor, aan zichzelf wilden toekomen.
Hij komt nu ook in kontakt met Nederlanders en ontmoet een vertegenwoordiger van de toen pas opgerichte Stichting voor Culturele Samenwerking. Hij wordt uitgenodigd naar Amsterdam te komen. Hij grijpt deze uitnodiging aan als een mogelijkheid om zichzelf te vormen en, zoals hij zegt ‘de Europese cultuur te absorberen’. Hij verblijft achtereenvolgens twee jaar in Amsterdam en twee jaar in Parijs. In Amsterdam houdt hij zich bezig met literatuur en in Parijs met theater en film. In Amsterdam komt hij in kontakt met Bert Schierbeek en Ed Hoomik, die een blijvende invloed zullen hebben op zijn ontwikkeling. Na zijn terugkeer in Indonesië stort hij zich op zijn literaire werk. In 1953 verschijnt Surat Kertas Hidjau (Brieven op groen papier), in 1954 drie toneelstukken, gebundeld onder de titel Djalan Mutiari (Mutiariweg) en in 1955 verschijnen twee gedichtenbundels: Dalam Sadjak (Op Rijm) en Wadjah Tak Bernama (Anonieme Gezichten).
U heeft me verteld dat er in uw werk sprake is van een dubbelspoor. Kunt u dat uitleggen? ‘Ja, ik bedoel met een dubbelspoor, dat mijn ontwikkeling op literair en politiek gebied los van elkaar staan. Ik was al aktief als schrijver voordat ik een politieke commitment had. In dit geval wil dat zeggen dat ik lid werd van de P.N.I., de nationalistische partij, in 1955’. Sitor wordt steeds meer een aanhanger van President Sukarno en zijn Geleide Demokratie. In 1959 wordt Sitor de eerste voorzitter van Lembaga Kebudajaan Nasional (een kulturele organisatie, gelieerd met de Partai Nasional Indonesia) en vertegenwoordiger voor de kunstenaarswereld in het parlement. In 1962 verschijnt zijn bundel Zaman Baru (Nieuw Tijdperk), waaruit het volgende gedicht komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alkimiah zaman
voor Amir Pasaribu
Imperialisme, dat wil zeggen: een vrije wereld
om te onderdrukken
om te plunderen
erger nog: een bloem op een vuilnisbelt!
Socialisme, dat wil zeggen: een wereld van vrijheid
om aan het werk te gaan
op te staan en te scheppen
mooier nog: een majaboom, rustend op aarde!
Imperialisme + socialisme = revolutie!
De wereld - imperialisme = een symfonie!
uit: Zaman Baru
Vertaling: O.d.w.
Over deze bundel, die mede aanleiding was tot Sitor's arrestatie en deportatie, zegt Sitor: Dat is één van mijn zovele gedichtenbundels die bij bepaalde lezingen nogal controversieel is bevonden vanwege de, wat ze dan noemen, ‘open ideologische inhoud’ ervan. In 1966 wordt Sitor gearresteerd op verdenking van subversieve activiteiten tegen het regime van Suharto, de Nieuwe Orde, en wordt begin 1975 weer op ‘vrije voeten’ gesteld. Kort na zijn vrijlating bezoekt hij Bali: ‘Voor mij was het een hernieuwde ontmoeting met wat ik dan eigenlijk aan eigen achtergrond heb, maar dan op Bali. Ik kom uit Noord-Sumatra, en behoor tot de etnische groep die ze de Bataks noemen. Bijna bij toeval heb ik, kort na mijn vrijlating uit politieke gevangenschap, de gelegenheid gehad Bali voor een vakantie te bezoeken. Eén van mijn verlangens in gevangenschap was: vrij te kunnen zwemmen aan een strand in de open natuur. Daar heb ik altijd naar verlangd. Dat was voor mij vrijheid. Maar toen ik daar was, trof ik een hele andere atmosfeer dan ik verwacht had. 't Toerisme was in volle gang. Vooral Kuta beach werd in die tijd bezocht door wat ze dan noemen low-budget-tourists, jonge mensen uit alle delen van de wereld, door de lokale mensen Hippies genoemd. In mijn gevangenschap van 1966 tot 1975 kregen wij het minimale te horen over de ontwikkeling van de hippiecultuur. In 1976 trof ik hen daar bijna letterlijk op 't strand aan, zonder enige voorbereiding. Ik vroeg hen wat ze kwamen doen en waarom ze juist dáár waren. Ik was pardoes in een wereldje van zoekers terecht gekomen. Sommigen antwoordden simpelweg op mijn vraag: wij zoeken naar licht, ruimte, de zee. Basuki Resobowo naast zijn aan Rendra opgedragen zelfportret, 1981
Uit die gesprekken is eigenlijk letterlijk dit gedicht ontstaan. Het is een geisoleerd geval, maar bij mij werkte het als een bevrijdende uitwerking na gevangeniservaringen. Ik schreef de Bali-Aga in bussen en treinen terugkomende van Bali naar Jakarta. Bij aankomst in Jakarta, na een reis van twee dagen en twee nachten, was het helemaal klaar. Het was voor mij een soort wonder. Die ervaring was letterlijk een vertaling van mijn dromen.’ Bali aga
Liefste der eilanden
sinds ik je vergat
aan mijn rivieren van verbanning
in Babylon
Luister, vanaf dit ogenblik
op elke zevende dag
van elke maan
zal ik je bezoeken en
liggen aan je strand
en paren met je dageraad
zoals dat betaamt
aan de laatstgeborene van de dewa's
die zich reeds lang
hebben teruggetrokken
in mistige dooltochten
op de toppen van de bergen
Vanaf vandaag
zweer ik de heilige eed
van trouw
in deze apokalipitische chaos
tussen oost en west
Toon me de weg
naar de ravijnen van Bali
naar de hut van de kluizenaar
toon me de weg
naar de banjar
de bamboegewelven
de vervoerende architektuur
van de sawah-terrassen
Toon me de weg
de overhellende lijnen
van impressionistisch
balinees weefsel
de dronken lichtstralen
op de schouders van de vrouwen
het verschiet van demonen
en crematies
en gongvibraties
en hellingen van vulkanen
dan toon ik jou
de as van zwarte lava
van mijn heiligheid
in uiterste armoede
en dood
en de zeven zonnen
in de dorre vlakte
van de zinnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aldus bid ik
tijdens de laatste terugkeer
op het moment van verlossing
bij het vuur van de verbranding
verbrandt het masker van de
tweeslachtigheid mee
tesamen met mijn lichaam
tot as
om daarmee mijn aangezicht
van onreinheid
te bedekken.
Vert: WvR/OdW
Als we gemakshalve de Indonesische literatuur in twee delen opsplitsen: een vrijblijvende en een geëngageerde literatuur is er dan op dit moment sprake van enige beweging binnen de geëngageerde literatuur? ‘Ja, zeker, die ontwikkeling is er behalve op het gebied van literatuur ook op het gebied van beeldende kunsten. De literatuur kan men het beste gepresenteerd voorstellen in de aktiviteiten van één van onze beste dichters: Rendra. Hij is daarbij naast dichter ook nog acteur, regisseur en voordrachtskunstenaar. De laatste twee à drie jaar draagt hij een soort van geëngageerde poëzie uit. Daarnaast bestaat er een groepje pop-muziek-komponisten, dat betekent in dit geval ook dat ze hun teksten zelf schrijven. Tekstschrijvers voor pop-muziek, dat is nog duidelijker sociaal geëngageerd. Ik kan u bijvoorbeeld drie namen noemen van de bekendsten: Leo Kristi, dat is een komponist-tekstschrijver die zelf ook zingt. Hij is daarbij dus ook voordrachtskunstenaar. Ebiet G. Ade is op het ogenblik een rage onder de jeugd, en Bram is zanger-musicus uit de kringen van Rendra. Bij deze drie reken ik hun aktiviteiten, die grenzen aan literaire aktviteiten, als voorbeelden van geëngageerdheid.’ Denkt u dat hun aktiviteiten zich verder kunnen ontplooien of dat ze bemoeilijkt worden door het feit dat de politieke touwtjes de laatste tijd weer wat aangetrokken worden, zoals we hier hebben kunnen lezen? ‘Daar kan ik geen voorspellingen over doen. Maar in de eerste plaats geloof ik dat dit soort aktiviteiten, uitgezonderd die van Rendra, niet dadelijk als politiek aangeduid worden. Ik geloof toch dat dit de marge blijft van de mogelijkheid tot ontwikkeling van aktiviteiten op dit gebied. Dat heeft te maken met de sterke motivatie bij de jongere generatie van popmuziek-komponisten en tekstschrijvers.’ Van het werk van de hierboven genoemde Leo Kristi is de tekst van het volgende lied een voorbeeld: Groeten uit het dorp
Als je morgen naar de stad gaat
geef haar mijn liefste groeten
zeg haar dan
dat de rijst al rijp is
de rijstmesjes flitsen over de velden
de wielen van de pelmachine
draaien rusteloos
dag en nacht
maar ze zijn niet van ons
Als je morgen naar de stad gaat
geef haar mijn liefste groeten
zeg haar dan
dat het suikerriet al rijp is
wit ziet het over de velden
de wielen van de lorry's draaien rusteloos
dag en nacht
maar ze zijn niet van ons
De kinderen kunnen al goed
de vrijheidsliederen zingen
zingen samen
in de bergen
de kinderen kunnen al goed
de vrijheidsliederen zingen
zingen samen
Het rijke land
dat ‘ons erfdeel’ heet
maar niet van ons is
land waar ik geboren ben
hier sta ik
hier dien ik
en sterf ik
in heilige liefde
Als je morgen naar de stad gaat
geef haar mijn liefste groeten
zeg haar dan
de rijst is al gaar
ik zal de hele dag wachten
laten wij samen eten
en praten
in de hut aan de rand van het dorp
in de hut aan de rand van het dorp
die niet van ons is.
(Vertaling: Ina Slamet)
Eén van de belangrijkste dichters van dit moment is Rendra (pseudoniem van Willibrordus Suréndra). Rendra is 46 jaar en komt uit Solo in midden-Java. In Solo gaat hij naar de katholieke lagere en later naar de katholieke middelbare school. Op zijn veertiende jaar schrijft hij voor zijn moeder, voor wie hij grote bewondering heeft, zijn eerste lyrische gedicht: ‘Tari Serempi’ (Dans van de Serempi). Rendra, 1981
Van 1955 tot 1958 studeert hij Engels en Westerse Literatuur aan de Gadjah-Mada Universiteit in Yogyakarta, maar hij maakt zijn studie niet af. Al gedurende zijn middelbare-schooltijd is hij zeer aktief in allerlei vormen van literatuur en toneel. Hij schrijft gedichten en toneelstukken, reciteert, regisseert en speelt toneel. In 1961 richt hij in Yogyakarta een amateurtoneelgroep op die zowel zijn stukken als klassieke en moderne brengt. Ook schrijft Rendra, die dan nog signeert met W.S. Rendra (later zal hij het voorvoegsel W.S. weglaten vanwege zijn bekering tot de Islam) in het katholieke maandblad Basis. In dit culturele maandblad heeft hij een vaste column. Toch is Rendra in die dagen nog vrij onbetekenend en hij heeft weinig invloed op de moderne Indonesische literatuur. In 1964 vertrekt hij naar Amerika en studeert daar 3 jaar aan de Academy of Dramatic Art in New York. Na zijn terugkeer in Indonesië richt hij met enkele vrienden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Bengkel Teater (Werkplaats Theater) op. Zijn Bengkel Teater beoogt in feite niets anders dan Indonesiërs te helpen tot zelfbewustzijn te komen. Rendra heeft zich nooit aan willen sluiten bij enige, op politieke achtergrond gebaseerde, schrijvers- of culturele bond, zoals de Lekra, waartoe Pramudya Ananta Tur, Rivai Apin en vele andere schrijvers behoorden evenals de schilder Basuki Resobowo, of de Lembaga Kebudajaan Nasional waarbij Hersri Setiawan en Sitor Situmorang zich hadden aangesloten. Rendra zegt daarover: Ik ben me de laatste jaren steeds meer voor politiek gaan interesseren, maar mijn politieke opstelling is niet op enige partijdoctrine gebaseerd. Alleen op gezond verstand en op een gevoel van harmonie. Ik ben geen anarchist of communist. Dat denken in zulke categorieën en die hele verdeling in rechts en links zijn typisch westers. (NRC - 12 juni '79). De poëzie van Rendra is in Indonesië uitgegeven in vier bundels: Ballada Orang Orang Tercinta (Balladen van de beminde mensen) (1957), Empat Kumpulan Sadjak (Vier verzamelingen gedichten) (1964), Sajak-Sajak Sepatu Tua (Liederen van een oud paar schoenen) (1972) en Blues Untuk Bonnie (Blues voor Bonnie) in 1971. In Amerika werd al zijn werk uitgegeven. In Nederland verscheen in 1979 Pamfletten van een Dichter. Ook in Duitsland en in Italië werd werk van Rendra uitgegeven. Sinds 1972 zijn er in Indonesië geen gedichten van hem meer in boekvorm verschenen. Zijn openbare voordrachten worden sinds die tijd door de overheid bemoeilijkt. Tussen 1975 en 1977 mochten zijn toneelstukken niet worden gespeeld en in 1978 werd hij na een poëzievoordracht in het stadion van Jakarta gearresteerd voor ‘ondervraging’ en pas een half jaar later ‘met een groot verlof’ gezonden. Rendra zegt hierover: Wat ik er vooral van heb geleerd is dat kunstenaars en intellektuelen nooit bang moeten zijn hun mond open te doen als ze menen dat er dingen fout zijn in hun land. Dat er in Indonesië op het ogenblik een hoop fout is, is overduidelijk. De beknotting van het recht op vrije meningsuiting is het ergst, maar ook sociaal-economisch deugt er veel niet. De kloof tussen arm en rijk is enorm. (NRC-12 juni '79). Uit Pamfletten van een dichter van Rendra: ‘Aku Mendengar Suara’. aku mendengar suara
jerit hewan yang terluka.
ada orang memanah rembulan.
ada anak burung terjatuh dari sarangnya.
orang orang harus dibangunkan.
kesaksian harus diberikan
agar kehidupan bisa terjaga.
Yogya, 1974
ik hoor een stem
de schreeuw van een gewond dier
men schiet met pijlen op de maan
er valt een jonge vogel uit zijn nest
de mensen moeten gewekt worden
er moet een getuigenis gegeven worden
dat het leven behoed kan blijven
Yogya, 1974
De schilder Basuki Resobowo maakte een zelfportret dat hij opdroeg aan Rendra. Op het schilderij staat de volgende tekst: Mijn overtuiging
idealen kunnen niet weggevaagd worden
strijd kan niet worden gestopt
en er kan ook niet op worden gewacht
hoewel geklemd
tussen leven en dood
is er geen keuze
het volk strijdt verder
voor vrijheid en geluk
het individuele bewustzijn
(als kunstenaar en intellectueel)
- toewijding richt ik op de strijd voor democratie tegenover onrecht en gemonopoliseerd kapitaal
- waar ik ook ben en in wat voor situatie dan ook als iemand die geleerd heeft, ik voel dat het nodig is de strijd te beginnen voordat de massa-beweging ontstaat
wat ik inzie
- organisatie is het middel tot de strijd
- klasse-bewustzijn en gewapende strijd groeien
dialektisch.
- communisme is niet sacraal, het is een bestaansvorm die securaal is, die recht en onderling geluk bevat en verspreide welvaart
ik heb dit geschilderd omdat ik me beschaamd en afgunstig voel tegenover W.S. Rendra wij roepen dat kunst het volk dient, maar degene die consequent het werk van de ‘Lektra’ (organisatie van volkskultuur) voortzet is rendra, die niet bij de Lektra hoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftIn het rapport 1980 van Amnesty International staan de beperkingen en controle waaraan Ex-Tapols onderworpen zijn: Zij kunnen niet te werk gesteld worden in overheidsdienst en essentiële industrieën mogen niet candidaat staan bij verkiezingen, geen boeken of tijdschriften publiceren zonder voorafgaande toestemming, zijn gewaarschuwd dat ze ten alle tijde weer gearresteerd kunnen worden. Het is niet onze bedoeling geweest ‘subversieve aktiviteiten’ te plegen. Op onze speurtocht naar geëngageerde schrijvers kwamen we terecht in een situatie waarin mensen werken of proberen te werken onder grote druk en spanning. Een belangrijk deel van de schrijvers bij wie we, sneeuwbal-effekt, terecht kwamen, was echter Ex-Tapol. De atmosfeer waarin kontakten en gesprekken tot stand kwamen, was benauwend. Een sfeer van wantrouwen, angst, trauma's. Wij begonnen ook ogen in onze rug te voelen. Amnesty International maakt zich, terecht, ook zorgen over de lichamelijke gezondheid van de meeste Ex-Tapols. Van de mensen die wij ontmoetten leden er veel aan maagklachten, rugklachten, lever- en darmstoomissen, zenuwtrekken, verminderd gezichtsvermogen etc. De auteurs die geen Ex-Tapol zijn, leden weliswaar niet zozeer aan lichamelijke klachten, maar ook bij die kontakten was de angstige atmosfeer voelbaar. De dag voorafgaande aan de dag waarop wij een afspraak hadden met Rendra, vond er een reeks arrestaties plaats met een politieke achtergrond, waardoor hij had moeten onderduiken. Toen wij via via achter zijn onderduikadres gekomen waren en ons daar meldden, bleek hij alweer van adres te hebben moeten wisselen. Hoewel op vele manieren en via vele kanalen grondig voorbereid op onze opdracht, is onze confrontatie met een regime dat een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergelijke repressie uitoefent op kunstenaars, en niet op kunstenaars alleen, van veel indringender en schokkender aard geweest dan we verwacht hadden. Dat Nederlandse vrienden en bekenden in Nederland over dit onderwerp artikelen publiceren onder pseudoniem omdat ze bang zijn anders geen visum meer te krijgen waardoor zij hun vrienden in Indonesië niet meer kunnen bezoeken, is slechts een enkel symptoom van wat literatoren ginds moeten ondergaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|