Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
M.H. Würzner
| |
[pagina 85]
| |
tie naast felle antifascistische aanklachten. Hieronder waren ook meesterwerken, men hoeft alleen maar aan namen als Brecht, Thomas Mann, zijn broer Heinrich, Anna Seghers, Döblin, Feuchtwanger e.a. te denken. Het meest konsekwent in hun antifascistische houding waren ongetwijfeld de socialistische, communistische en links-liberale groeperingen, die doorgaans apart opereerden. Voor de literatuur zijn de PEN-congressen en de Internationale Schriftstellerkongreß für die Verteidigung der Kultur in Parijs op 21 en 25 juni 1935 van groot belang geweest. In de tijd van 1933 tot 1940 zijn er vele kontakten geweest tussen emigrantengroeperingen en verzetsgroepen in Duitsland. Tegelijk hebben de emigranten door middel van hun boeken en publikaties in tijdschriften steeds weer geprobeerd de ware aard van het NS-regime in Duitsland aan het buitenland bekend te maken. Aan de andere kant mag men er niet vanuit gaan, dat in het Derde Rijk alleen Nazi-schrijvers hebben gepubliceerd. De door het NS gestimuleerde literatuur was voor een groot deel al voor 1933 verschenen, b.v. de boeken van Kolbenheyer, Schäfer, Johst, Grimm, Blunck en Zöberlein.Ga naar eindnoot5. Na 1933 zijn het vooral de onderwerpen, die de NS-literatuur karakteriseren, zoals verheerlijking van strijd en oorlog en de verplettering van de vijand, die gekenmerkt wordt door het behoren tot een minderwaardig ras, want het noordse ras als kwalitatief hoogste overwint altijd. Een ander onderwerp was het zich ondergeschikt maken aan de leider, want hij was de belichaming van de wil van het volk; individualisme was uit den boze. Antisemitisme op grond van de rassenleer, bestrijding van het parlementarisme dat gekenmerkt wordt door verfoeilijke meerderheidsbesluiten en verwerping van het humanisme als erkenning van het levensrecht van de ander waren dan ook de pijlers van de NS-ideologie. Dat deze nieuwe wereldbeschouwing niet van de ene dag op de andere kon worden gerealiseerd zal duidelijk zijn, hiertegen in het openbaar te protesteren werd steeds moeilijker. Zwijgen of zich op een wijze uit te drukken, die alleen indirekt iets van protest kenbaar maakte, bleek de enige mogelijkheid te zijn legaal iets tegen het regime in te brengen. Deze laatste vorm wordt vaak met het begrip ‘innere Emigration’ omschreven.Ga naar eindnoot6. Vooral direkt na 1945 was dit een zeer omstreden begrip, omdat het gebruikt werd om een verzet binnen Duitsland met een apologetische bedoeling te kreëren en om het slechte geweten te sussen. Het kwam vooral naar voren in een strijd tussen Thomas Mann als representant van de emigranten en Frank Thieß, die in Duitsland gebleven was en de opvatting als zou de emigrantenliteratuur de betere Duitse literatuur zijn heftig bestreed. In deze samenhang zegt Thomas Mann: Es mag ein Aberglauben sein, aber in meinen Augen sind Bücher, die von 1933 bis 1945 in Deutschland überhaupt gedruckt werden konnten, weniger als werdlos und nicht gut in die Hand zu nehmen. Ein Geruch von Blut und Schande haftet ihnen an. Sie sollten alle eingestampft werden. Hoe begrijpelijk dit ook is, zo eenvoudig liggen de dingen niet. Er is een aantal schrijvers, dat vanuit een christelijk-humanistisch uitgangspunt zich duidelijk van de nationaalsocialistische oorlogsverheerlijking en de ‘Blut- en Bodenmythos’ heeft gedistantieerd. Te noemen is hier Reinhold Schneider, die in vele essays en verhalen steeds weer op het onderwerp van de tegenstrijdigheid van politieke en geestelijke macht ingaat. Met het oog op de jodenvervolging schreef hij in 1938 het verhaal ‘Las Casas vor Karl V’. De monnik Las Casas komt op voor de door conquestatoren onderdrukte en vervolgde Indos. De oplossing, dat Karei V onder de indruk is van de rede van Las Casas en de vervolging laat stopzetten, is wel ten opzichte van het Derde Rijk en Hitler een illusie. Hier wordt duidelijk hoe moeilijk een dergelijke literaire camouflage-techniek is. Wanneer begrijpt de lezer de eigenlijke bedoeling nog, n.l. dat wat tussen de regels staat? Dat is vandaag de dag heel moeilijk te beoordelen, want vele lezers hebben toen sommige boeken heel anders gerecipieerd dan wij nu doen. Het meest bekende voorbeeld is Ernst Jünger's Auf den Marmorklippen (1939). Jünger, eigenlijk door zijn oorlogsboeken uit de 20er jaren gepredestineerd om een NS-schrijver te worden, heeft zich heel vroeg al gedistantieerd van het nationaalsocialisme. Hij weigerde lid te worden van de Preußische Akademie der Künste en protesteerde tegen het onrechtmatig afdrukken van werk van hem in de Völkische Beobachter, het dagblad van de nationaalsocialisten. Vanuit zijn elitair bewustzijn zag hij de aanhangers van de nationaalsocialistische beweging als plebs. Deze tegenstelling kon men gemakkelijk in de Marmorklippen terugvinden. Het gaat om een sterk symbolische handeling. Een onbehouwen ‘Oberförster’ overvalt met zijn primitief herdersvolk een zeer beschaafd land, dat tenslotte het onderspit moet delven. Na 1945 heeft men betwijfeld of Jünger wel bij de ‘innere Emigration’ behoort. Hij zelf heeft gezegd: ‘Nach dem Erdbeben schlägt man auf die Seismographen ein. Man kann jedoch die Barometer nicht für die Taifune büßen lassen, wenn man nicht zu den Primitiven zählen will’. Men zou kunnen betwijfelen of de Jünger van de 20-er jaren zo duidelijk een seismograaf voor de taifoen van 1933 geweest is. Het herkennen van de impliciete kritiek is ook ten opzichte van andere schrijvers niet gemakkelijk te bepalen. Dit is - om enkele voorbeelden te noemen - het geval bij Stephan Andres, Wir sind Utopia (1943), Jochen Klepper, Der Vater (1937), Werner Bergengruen, Der Großtyrann und das Gericht (1935) en Am Himmel wie auf Erden (1940), Gertrud von Le Fort, Die Magdeburgische Hochzeit (1938) op het gebied van de verhalende literatuur. Op het gebied van de lyriek doet zich hetzelfde verschijnsel voor bij Loerke, Kasack, Lehmann, Eich en Huchel, die een soort natuurlyriek schreven waarin de beelden het karakter van een code hadden. Velen hebben deze werken inderdaad als tegen het regiem gericht gelezen, omdat inhumaniteit bekritiseerd wordt en machtsmisbruik aan de kaak wordt gesteld. Vandaag de dag wekken zij de indruk van ambivalentie, de tegenwoordige lezer zou ze ook kunnen lezen zonder een kritische strekking ten opzichte van het regiem te ontdekken. Als voorbeeld van deze manier van schrijven kan worden genoemd: 1940 - Junge deutsche Prosa, verzameld door Wolfgang Weyrauch. In zijn korte inleiding schrijft hij: Gerade inmitten des bewegtesten Lebens, wie es uns jetzt umgibt, richtet sich die Seele besonders kühn und ihrer selbst sicher empor. So heftig und ausschließlich sie sich dem Sturm anheimgibt, so innig und vornehmlich vertraut sie sich dem Inwendigen an. Ja, vor allem um den Fortgang dieses Inwendigen bekümmert sie sich. De tegenwoordige lezer zou hierin een verwijzing naar de ‘Deutsche Innerlichkeit’ kunnen vinden. Maar dat de mens in deze ‘storm’ zijn ‘innerlijk’, zijn menszijn moest behouden, heeft een kritische implicatie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een bespreking van dit boek in de Telegraaf van 20 april 1940: Men vraagt zich af, hoe zal nu in het Duitsche proza de neerslag van deze bewogen tijden zijn? Want al moge de kunst en het leven niet altijd parallel gaan, men mag toch aannemen dat de merkwaardige ontwikkeling van Duitsland in de laatste jaren het proza niet onberoerd heeft gelaten. | |
[pagina 86]
| |
glanst in de ruiten, een watermolen klappert in de beek. Dat is het jonge Duitsche proza 1940. (...) In alle geval, de tendens van dit proza ademt geen oorlog. Dat is het belangrijkste. Er is toen meer van deze politiek ‘neutrale’ literatuur verschenen, die wel niet uit een duidelijke protesthouding ontstond, maar in haar bewust onpolitieke tendens voor de toenmalige lezer ‘veelzeggend’ was. Met deze beschrijving van de ‘Innere Emigration’ wordt niet gesuggereerd, dat het hierbij om duidelijke fascistische verzetsliteratuur gaat. Men moet hier het verschil zien met de illegaal verschenen literatuur. Dat bewijst echter wel, hoe klein de marge was binnen de legaal verschenen literatuur in het Derde Rijk voor een ander standpunt dan de officiële NS-ideologie. De mogelijkheid, dat op een legale manier antifascistische literatuur in Duitsland kon verschijnen, was dus nihil. Er bleef als enige weg de illegaliteit. Maar juist hierop was men niet voorbereid, conspiratie eist nu eenmaal een bepaalde vorm van gedrag en strategie. Omdat men hierop niet ingespeeld was, en de oude ervarene partijleden als zij niet in een concentratiekamp zaten, al zeer vroeg moesten emigreren, had vooral in het begin de Gestapo vaak weinig moeite met het opsporen. Bovendien was het verklikken aan de orde van de dag. Ook omdat men als men op de hoogte was van zo'n strafbaar feit en dit niet aan de politie doorgaf, strafbaar was. Maar dat neemt niet weg, dat uit de akten en dossiers van de Gestapo - de geheime staatspolitie - steeds weer blijkt op welke afschrikwekkende manier Duitsers met het NS-regime gekoöpereerd en zich gekonformeerd hebben. Vaak hebben ook volstrekt onpolitieke mensen door denunciëren en weigeren van hulp het regime bewust of onbewust gesteund. Henri Pieck, Achter prikkeldraad.
Illegaal werk deden vooral communisten en socialisten. In literair opzicht zijn het vooral de leden van de BPRS (Bund Proletarisch Revolutionäre Schriftsteller) die actief werden. Deze vereniging had zich aan het eind van de 20er jaren geconstitueerd en werd in 1933 verboden. Haar leden werden voor zover zij niet direct konden emigreren, gearresteerd. Alleen de jongeren, die als schrijver nog niet bekend waren, konden het illegale werk doen. Een bericht over de eerste periode van de BPRS en haar leden, die gearresteerd of zelfs gedood waren, verscheen in 1934 in Zürich onder de titel ‘Hirne hinter Stacheldraht’. Het is heel erg moeilijk een overzicht over deze ondergrondse literatuur te verkrijgen. De betrokkenen hebben nauwelijks dokumenten of aantekeningen achtergelaten, omdat dit veel te gevaarlijk was. Als de belangrijkste bron moeten dus de Gestapo-akten worden gezien, d.w.z. men ziet deze activiteiten vanuit het perspektief van de vijand en wat hem bekend was. Niettegenstaande dat bieden zij waardevol materiaal. Nieuw onderzoek maakt het echter zeer waar- | |
[pagina 87]
| |
schijnlijk, dat de omvang van het verzet veel groter was, dan men eerst dacht. Veel is helaas verloren gegaan. Eén van de meest interessante verschijnselen in deze samenhang is de zgn. ‘Tarnschriften’. Daaronder verstaat men drukwerken, gecamoufleerd door een onschuldige en niet verdachte omslag of titelpagina met gefingeerde uitgever, plaats en jaar, die antifascistische werken bevatten. Het is moeilijk hier een onderscheid te maken tussen geschriften met ‘esthetische pretentie’ en zuiver politieke geschriften met een tendentieuse inhoud. De meeste zijn door de Communistische Partij uitgegeven en hebben als doel teksten van de grote marxistische schrijvers zoals Marx, Engels, Lenin etc. (bijv. het Communistische Manifest) te verspreiden, in de eerste plaats wel onder de partijleden. In een boek van Heinz Gittig Illegale antifascistiche Tarnschriften (1972) werden rond 600 verschillende titels beschreven. Inmiddels zijn er nog veel meer gevonden. Behalve politieke zijn daaronder ook literaire teksten, bijv. van Brecht. Zijn artikel ‘Fünf Schwierigkeiten beim Schreiben der Wahrheit’ komt twee keer voor, één keer onder de titel ‘Satzungen des Reichsverbandes Deutscher Schriftsteller’ en één keer onder de titel ‘Praktischer Wegweiser für Erste Hilfe’. Een ander voorbeeld is de brief van Thomas Mann aan de literaire faculteit in Bonn, die onder de titel ‘Briefe deutscher Klassiker’ in 1937 werd gedrukt. Een beroemd literair ‘Tarnschrift’ is Deutsch für Deutsche, samengesteld in 1935 door de Schutzverband deutscher Schriftsteller Sektion Frankreich. Hierin vindt men o.a. gedichten van Johannes R. Becher, Brecht, Erich Weinert en teksten van Heinrich en Klaus Mann, Bruno Frei, Marchwitzae, Billinger, Schönstedt, Anna Seghers en vele anderen. Hieruit blijkt, dat de literaire vormen aan de strijdmethoden waren aangepast. Men schreef geen grote werken, maar men vervaardigde strooibiljetten en plakbriefjes met korte gedichten zoals bijv. Die Margarine wird teurer,
Die Butter noch mehr:
Volks ans Gewehr!
Uit een overzicht bij Gittig blijk op grond van gegevens uit Gestapo-akten, dat in de jaren 1933 tot 1936 wegens produceren, uitgeven, distribueren, over de grens brengen en niet aangeven van deze feiten meer dan 3000 mensen veroordeeld werden. Eén van de meest bekende schrijvers, die illegaal werk deden, was Jan Petersen, pseudoniem van Hans Schwalm (geb. 1906). In 1930 werd hij lid van de KPD en een jaar later van de BPRS. Vanaf 1933 tot zijn emigratie in 1935 was hij leider van een verzetsgroep in Berlijn, die vooral uit leden van de BPRS bestond. Deze groep werd in 1935 opgerold, Petersen kon ternauwernood aan de arrestatie ontkomen. Deze groep gaf toen een illegaal tijdschrift uit: Stich und Hieb. Helaas is er geen exemplaar overgebleven. Alleen in de AIZ (d.i. de Arbeiter Illustrierte Zeitung), die in Praag verscheen, staat hierover een bericht.Ga naar eindnoot7. Petersen was tegelijk ook één van de redacteuren van het emigrantentijdschrift Neue Deutsche Blätter, dat in Praag verscheen. Dit tijdschrift heeft zich van het begin af aan tot taak gesteld kontakt te houden met de illegale werkers in Duitsland. Uit het voorwoord: Dit tijdschrift bevat een gedeelte, dat ‘Die Stimme aus Deutschland’ genoemd wordt. Hiervoor schreef Petersen vele kleine artikelen. Op het schrijverscongres in Parijs in 1935 verscheen hij als de ‘man met het masker’, als vertegenwoordiger van de in Duitsland gebleven antifascistische schrijvers. Nog in Duitsland schreef hij een soort reportageroman: Unsere Straße. Het manuscript heeft hij in 1934 in een cake naar Tsjechoslowakije weten te smokkelen. In 1936 verscheen het boek in Moskou. Het is waarschijnlijk de enige roman die in Duitsland over de strijd van de ondergrondse tegen de Nazi-heerschappij geschreven werd. Een ik-verteller geeft een verslag van de bewoners van een straat in Berlijn, de Wallstraße, en hun strijd tegen het indringende fascisme. Voor in het boek worden 18 namen genoemd van mensen die bij deze strijd zijn omgekomen. Een andere verzetsgroep, waar een groep schrijvers bij betrokken was, is Die rote Kapelle of de Schulze - Boysen - Harnack - groep. In 1942 werden 118 arrestaties door de Gestapo verricht, meer dan 50 van hen werden geexecuteerd, vermoord of begingen zelfmoord. De hierbij betrokken schrijvers waren Wilhelm Guddorf, Walter Husemann, John Sieg, Adam Kuckhoff, Walter Küchenmeister, Werner Krauss en Günther Weissenborn. Deze laatste werd in 1942 gearresteerd, heeft dit echter overleefd en schrijft na de oorlog het toneelstuk Die Illegalen (1946) en een soort autobiografie Memorial (1948). Van hem is ook één van de eerste beschrijvingen van de Duitse verzetsbewegingen: Der lautlose Aufstand (1953). In deze samenhang neemt Werner Krauss, professor voor Romaanse talen, een bijzondere plaats in. Hij schreef na zijn arrestatie in 1942 in de volgende jaren, nadat hij ter dood was veroordeeld, in de gevangenis - gedeeltelijk met geboeide handen - een roman, die door andere gevangenen uit de gevangenis werd gesmokkeld. De titel is PLN (Postleitnummer, d.i. postcode) en de ondertitel ‘Passionen der halykonischen Seele’.Ga naar eindnoot8. Een echte handeling heeft dit verhaal niet, het bestaat uit vele episoden en afdwalingen of toespelingen, die vaak in code-vorm zijn geschreven. Deze vorm hangt samen met het ontstaan van deze tekst. In het voorwoord schrijft Werner Krauss: Bei der Lektüre dieses Buches muß das Datum und die Bedingung seines Entstehens beachtet werden. PLN wurde in Fesseln geschrieben und ist ein gefesseltes Buch. Die Niederschrift begann 1943 im Zuchthaus Plötzensee (Abt. VIII) und kam 1944 zum Abschluß im Wehrmachtsgefängnis der Lehrter Straße 61, von wo sie Alfred Kothe, ein junger Mitgefangener, nicht ohne sich ernstlich zu gefährden, in die Freiheit schmuggelte. PLN ist dem natürlichen Wunsch eines zum Tod Verurteilten entsprungen, die ihm verbleibende Wartezeit zu benützen, um seine nicht alltäglichen Widerfahrnisse in den Abstand einer geordneten Darstellung zu verbringen. Nur der Verkettung freundlichter Umstände mit heffenden Kräften war es zu danken, daß die Niederschrift trotz Schreibverbotes zustande kam, daß die rettende Verzögerung des vollstreckbar gewordenen Urteils eintrat und das bedrohlich angewachsene Manuskript der Zerstörung und der Kontrolle entzogen werden konnte. | |
[pagina 88]
| |
Vele schrijvers moesten na aanvankelijk illegaal werk te hebben gedaan dan toch nog emigreren. Zo bijv. Johannes Wüsten, geb. 1896, schilder en schrijver. Hij deed in 1933 illegaal werk in Görlitz, maar moest al in 1934 naar Praag vluchten. Hier ontstonden zijn belangrijkste werken. In 1938 ging hij naar Parijs, waar hij in 1941 in de handen van de Gestapo viel. Hij werd tot 15 jaar tuchthuis veroordeeld, maar overleed al in 1943. Een ander is Stefan Hermlin, die tot 1936 illegaal werk deed in Berlijn, toen naar Frankrijk ging, waar hem tenslotte na de bezetting van Frankrijk de vlucht naar Zwitserland lukt. Hier zouden nog vele namen te noemen zijn. Behalve het boek van Werner Krauss zijn nog meer werken in concentratiekampen en gevangenissen ontstaan, bijv. in Buchenwald o.a. de novelle Esther van Bruno Apitz (die later de KZ-roman schreef Nackt unter Wölfen). Of Albrecht Haushofer, die pas laat een tegenstander van Hitler werd en in verband met de samenzwering van 20 juli 1944 op 23 april 1945 werd terechtgesteld. In zijn hand hield de dode het manuscript van gedichten vast - het zijn de zgn. Moabiter Sonetten. Belangrijk waren toen de boeken die over de ervaringen in de concentratiekampen verslag uitbrachten, geschreven door gedetineerden, die de vlucht was gelukt of die na hun ontslag gevlucht zijn. Zoals bijv. Hans Beimler over zijn verblijf in Dachau, Willi Bredel in zijn roman Die Prüfung (1934), Gerhart Seger over Oranienburg (1934), Wolfgang Langhoff Die Moorsoldaten over het Börgermoor (1935), verder onder het pseudonym Walter Hornung (eigenlijk Julius Zerfaß) en Karl Billinger (eigenlijk Paul Massing) over Dachau. Deze boeken verschenen als emigrantenliteratuur in het buitenland, maar werden ook vaak als ‘Tarnschriften’ in Duitsland bekend. Vaak echter bleven de lotgevallen van schrijvers die door de Gestapo werden opgepakt onbekend. Een voorbeeld deelt K.O. Paetel mede in zijn boek: Deutsche Innere Emigration. Antinationalsozialistische Zeugnisse aus Deutschland, dat in 1946 in New York verscheen. Het is een parodie op het sprookje van Roodkapje.
Roodkapje is hier een klein meisje, dat lid is van de ‘Hitlerjugend’, en wier grootmoeder voor ziekteherstel in een tehuis voor moeders van de NSV verblijft. Het Duitse woud ruikt naar ‘Blut und Boden’ en van de boze wolf wordt gezegd: Hij droeg een bruin vel, opdat het kind zijn rasvreemde bedoelingen niet zou opmerken. Het kind vermoedde niets kwaads, want men zei toen, dat alle voor het volk schadelijke mensen in concentratiekampen zouden zijn opgesloten, en zo geloofde het kind, een heel gewone hond van Duitse aard voor zich te hebben. Na een kort gesprek tussen beiden haast zich de wolf naar de grootmoeder, eet haar op de gebruikelijke manier op, trekt haar kleren aan en legt zich in haar bed, waarbij hij niet verzuimt als camouflage het ‘Frauenschaftsabzeichen’ op te spelden. Als Roodkapje komt en argeloos vraagt hoe het met de lieve oma gaat, lukt het de boze wolf zelfs haar ‘volksnahe’ stem heel bedrieglijk na te bootsen. Hij verklaart: ‘Ach, mijn lief kind, vroeger ging het ons goed, vandaag de dag gaat het ons beter, het zou echter beter zijn, als het ons weer goed zou gaan!’. Daarop volgen de gebruikelijke vragen naar de grote oren, de grote ogen en de grote bek, en tenslotte vreet de ontaarde wolf ook het ‘Hitlerjugend’-meisje op. Als redder verschijnt natuurlijk niemand minder dan ‘Reichjägermeister’ Hermann Göring, die aan de Duitsers zoals bekend in plaats van boter kanonnen voorschreef, nu echter van IG-Farben wenst te horen, ‘of men niet voor zijn privé-gebruik enkele kleine kanonnen in synthetische boter zou kunnen veranderen’. Göring snijdt kortweg de boze wolf met zijn ‘Ehrendolch’ de buik open en treft daar grootmoeder en roodkapje behoude aan. Was dat een vreugde! De wolf werd aan de rijksslagerij toegewezen, die sinds lang al geen vers vlees meer had gezien, en de wolf werd op grond van bonnen aan de bezitters van een rijksvleeskaart verdeeld. Roodkapje werd tot ‘Hitlerjugend’-leidster bevorderd, de grootmoeder kreeg als bijzondere gift van de ‘Führer’ een hele week lang een halve liter afgeroomde verse melk. De ‘Reichsjägermeister’ echter mocht een geborduurde wolf op zijn uniform dragen. Tot zover dit sprookje. Het lakonieke kommentaar van de editeur luidt: ‘Slechts weinig exemplaren bereikten toen de openbaarheid. De onbekende auteur werd gearresteerd, de clichés werden vernietigd, het tijdschrift, waarin deze parodie verscheen, werd meteen verboden’.
Wat is nu de betekenis geweest van deze verzetsliteratuur in Duitsland? Het effect is zeker niet groot geweest. Tegenover de perfekt werkende propaganda van het Derde Rijk was dit verzet uiterst zwak. Door het regime zelf werd het verzwegen. Echter de mensen, die erbij betrokken waren, hebben er hun leven voor op het spel gezet en voor een groot deel het ook verloren. Men mag dit niet vergeten bij de beoordeling van deze literatuur. Brecht heeft tijdens de emigratie een gedicht geschreven, dat hij heeft opgenomen in de Svenborger Gedichte; de titel luidt: ‘Besuch bei den verbannten Dichtern’. Nadat een schrijver in zijn droom de hut was binnengegaan van de verbannen schrijvers, werd hij door Ovidius ontvangen. Hij komt in gesprek met schrijvers, die hem allerlei goede raad geven. ‘... Und es nahm ihm der Dante bei Seite
Und ihn am Armel fassend, murmelte er: ‘Diene Verse
Wimmeln von Fehlern, Freund, bedenk doch
Wer alles gegen dich ist!’ Und Voltaire rief hinüber:
‘Gib auf den Sou acht, sie hungern dich aus sonst!’
‘Und misch Späße hinein!’ schrie Heine. ‘Das hilft nicht’
Schimpfte der Shakespeare, ‘als Jakob kam
Durfte auch ich nicht mehr schreiben.’ - ‘Wenn's zum
Prozeß kommt
Nimm einen Schurken zum Anwalt!’ riet der Euripides
‘Denn der kennt die Löcher im Netz des Gesetzes.’ Das Gelächter
Dauerte noch, da aus der dunkelsten Ecke
Kam ein Ruf: ‘Du, wissen sie auch
Deine Verse auswendig? Und die sie wissen
Werden sie der Verfolgung entrinnen?’ - ‘Das
Sind die Vergessenen’, sagte der Dante leise
‘Ihnen wurden nicht nur die Körper, auch die Werke vernichtet’.
Das Gelächter brach ab. Keiner wagte hinüberzublicken. Der Ankömmling
War erblaßt.
|
|