Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Waltraud Huesmert
| |
[pagina 77]
| |
Het Fundament op. Het Fundament was de opvolger van het jeugdbewegingsblad De Jonge Gids. Cordan kwam uit de kringen van de duitse jeugdbeweging, die neoromantische, antiburgerlijke beweging, die zich voor alles op Nietzsche beriep en haar ideaal in een eenvoudig waarachtig leven zag. Men moet er echter voor waken, deze beweging als homogeen op te vatten; de groepen omvatten een breed politiek spectrum van ‘rechts’ tot ‘links’. Cordan hoorde bij de ‘anarchistiese vleugel’ en zag zijn idealen vooral in de geschriften van Bakoenin, Kropotkin, Max Stirner en Erich Muehsam belichaamd. Zijn toenmalige geesteshouding kan misschien wel het beste als ‘gevoelssocialisme’ beschreven worden. Over de oprichting van Het Fundament schreef hij: ‘Mijn mederedakteuren waren Blauwe Knopers, anti-rokers, vegetariërs en meer van dat.... Nee, nog was de Nieuwe TijdGa naar eindnoot2. niet ten einde We hadden een slag verloren, maar niet de oorlog. Dat dachten we althans.’Ga naar eindnoot3. Op deze periode van Cordans publicistiese bezigheid heeft Cor de Back als eerste gewezen. In zijn bijdrage ‘Het tijdschrift Het Fundament en de duitse emigrantenliteratuur’Ga naar eindnoot4. gaat hij in op de belangrijke rol, die dit tijdschrift als podium voor duitse emigrantenauteurs gespeeld heeft en ook op haar solidariteit met de emigranten en de slachtoffers van de naziterreur. Hij geeft een uitvoerig overzicht van Cordans artikelen. In Het Fundament werd dan ook vanaf het begin gewezen op de oorlogsvoorbereidingen van onze oosterburen, men probeerde betere verblijfsvoorwaarden voor de duitse uitgewekenen te verkrijgen, en een medewerker uit Duitsland (‘Illegalis’) slaagde erin de redaktie berichten over de gruweldaden van de Nazis toe te spelen. Maar de waarschuwingen werden zoals we nu weten, niet serieus genomen. W.H. Simons schrijft: In de publicaties van deze politieke groeperingen [communisten, sociaaldemocraten en anarchisten], in hun kranten en tijdschriften, werd voortdurend stelling genomen tegen wat in Duitsland sedert 1933 gebeurde. Maar juist omdat het verzet uit deze hoek kwam, werd het door vele anderen onvoldoende serieus genomen.Ga naar eindnoot5. In zijn politieke en literair-kritische artikelen stelt Cordan voortdurend de rol en de mogelijkheden van de duitse uitgewekenen ter discussie. Een voortdurend weer opduikend thema is de Volksfrontgedachte, ook in de bijdragen van andere medewerkers: het samengaan van alle antifascisten van communist tot burgerlijke liberaal in de strijd tegen het nationaalsocialisme. Cordan blijft aanvankelijk hiervan aanhanger, hoewel hij zijn bedenkingen heeft, omdat de persoonlijke vrijheid in de Sovjetunie aangetast wordt. Naderhand verandert hij van inzicht en wijst de volksfrontgedachte van de hand. In 1934 schrijft hij een opstel: ‘Over de toekomst van den geest in tijden van geweld’. Daarin verklaart hij de ‘verruwing’ van de mens vanuit de invloeden van W.O.I. en stelt vast dat een begrip als ‘vrijheid’, totdantoe een drijfveer van het geciviliseerde westen, nu in miskrediet is geraakt. Hij ziet de vrijheid zowel door links als door rechts bedreigd: Van Aken tot Wladiwostok en van Flensburg tot Tripolis hebben zich staatsvormen gevormd, die het begrip vrijheid negeeren, het als ‘liberalistische ontaarding’ verworpen, en op zijn plaats de absolute staatsoverheersing gesteld hebben.Ga naar eindnoot6. Hij klaagt over de alomverbreide lethargie en de onmacht van de emigrant: ‘Wat de duitsche, italiaansche, poolsche emigranten te vertellen hebben - niemand hoort er naar: het is ook een onmachtig gestamel.’Ga naar eindnoot7. Cordans ‘politieke programma’ in deze tijd, dat men evenzeer ook in zijn dagboeken en in zijn autobiografie Die MatteGa naar eindnoot8. aantreft, omschrijft hij met enkele woorden: Het socialisme zelf, gereinigd van alle tierlantijnen der Marxmonniken en bevrijd van zijn den tijd onderhevige vergissingen op wetenschappelijk gebied, de idee van het socialisme - zij is niet uit te roeien, want zij is het slot van een nieuwvorming van een oerouden menschheidsdroom en ten slotte is het: de concretiseering van het woord humanisme.Ga naar eindnoot9. Zijn vertrouwen in de opbouw van een menswaardige maatschappij in de Sovjetunie wordt opnieuw geschokt, wanneer daar in 1935 de ‘wet tegen de paederastie’ van kracht wordt. Evenals Klaus Mann al in zijn opstel ‘Die Linke und das Laster’ en Jef Last in het zijne ‘Zondige kultuur of kultuur van de zonde’ gedaan hadden oefent hij kritiek op het strafbaarstellen van homoseksualiteit in de Sovjetunie. De daaropvolgende gebeurtenissen deden hem voorgoed de overtuiging aan de hand, dat een vrije kommunistiese maatschappij in de Sovjetunie onmogelijk was. In 1938, na de Stalinistische zuiveringen, waarover zich ook in de kringen van uitgewekenen grote verschillen van inzicht ontpopten, schrijft hij over de UdSSR: ‘Wat zich daar bovendien op het gebied der politiek afspeelde, vervulde allen, die eens een nieuw morgenrood zagen gloren boven de wouden van de Oeral, met zo diepe smart, dat zwijgen nog maar het beste is.’Ga naar eindnoot10. Een eenheidsfront beschouwt hij nu als onmogelijk: ‘De communist kan als partij in zijn onderhandelingen niet vrij handelen.... De communistische partijen worden geleid naar Russische gezichtspunten, die tegengesteld kunnen zijn aan de eisen die het eigen land stelt.’Ga naar eindnoot11. In aflevering 4/jrg. 1935 maakt hij, na twee jaar uitgeweken te zijn, een tussenbalans op over de situatie waarin de uitgewekenen verkeren. In zijn opstel: ‘Kleine balans’ schrijft hij, dat de duitse vluchtelingen (en daarmee bedoelt hij dan vooral intellectuelen, kunstenaars en wetenschappers) na aanvankelijk met open armen ontvangen te zijn, naderhand onvriendelijk werden bejegend, nadat was komen vast te staan dat de uitgewekenen op langere termijn een politieke en ekonomiese belasting vormden. Als voorbeeld daarvan noemt hij Menno ter Braaks kritiek op de literatuur van de emigres in het Parijse Exil-tijdschrift Neues Tagebuch. Menno ter Braak had er in zijn in het duits gestelde opstel ‘Emigranten-Literatur’ kritiek op geleverd, dat ‘de meerderheid van de bij Hollandse, Tsjechische en Zwitserse uitgevers verschenen boeken (...) helemaal niet wezenlijk verschilden van die van vóór de tijd van Hitler', en had zich gekeerd tegen het feit dat er in de Exil-tijdschriften geen zelfkritiek werd geoefend, maar dat middelmatige boeken door de critici van de Exil-pers overdreven geprezen werden. Hier op reageerden Erich Andermann, Ludwig Marcuse en Hans Sahl, eveneens in het Neues Tagebuch.Ga naar eindnoot12. Erich Andermann wijst er o.a. op, dat de gevluchte auteurs niet alleen maar het grootste deel van hun vroegere publiek waren kwijtgeraakt, maar ook de meeste hunner vroegere kritici, en dat een te krities verwijt in deze situatie gelijkstond ‘met veroordeling waartegen geen hoger beroep open- | |
[pagina 78]
| |
stond.’ Om de ontwikkeling van een nog in zijn kinderschoenen staande emigrantenliteratuur mogelijk te maken zou de kritiek er toch goed aan doen niet te proberen haar meteen ‘de nek om te draaien.’ Ludwig Marcuse wijst er ondermeer op, dat ook de andere europese literaturen literaire ‘camaraderie’ kennen, en dat men dan niet alleen de duitse emigrantenliteratuur moet aanwijzen. En ook hij legt de nadruk op de economische situatie van de emigranten en vraagt zich af, wie dan wel de moed heeft hen op het literaire schavot te brengen’. Daarentegen is Hans Sahl van mening, dat het er bij de emigrantenliteratuur niet in de eerste plaats om gaat, esthetische maatstaven aan te leggen maar normen van andere aard te hanteren. Hij stelt de inhoud op de voorgrond en rekent het tot de taak van de emigrantenliteratuur, ‘een vernieuwd Duitsland voor te bereiden.’ In het licht van M. ter Braak's inzet, zowel voor de emigranten persoonlijk, als ook voor hun literaire werk, is Cordan's bewering, dat ter Braak zijn kritiek heeft geleverd, omdat de emigranten een belasting zouden vormen, ekonomisch en politiek, niet gerechtvaardigd, en ook alleen maar te billijken als men wil bedenken dat die bewering gedaan is in de hitte van een literaire strijd, waar persoonlijke factoren toch ook wel een meeslepende rol hebben gespeeld, waar ook andere artikelen van getuigen. Cordan wijst erop, dat men niet van dé Duitse Emigration kan spreken maar ermee rekening moet houden dat het een kwestie is van - of: dat het daarbij gaat om - zeer heterogene groepen. Hij begint dan aan een soort beschouwende inventarisatie van alle emigrantentijdschriften en boeken, waarbij het dan interessant is op te merken dat zijn literaire criteria overeenkomsten vertonen met die van ter Braak. ‘De auteursGa naar eindnoot13. vergeten bijna altijd, dat men niet terwille van een goed doel moet schrijven, maar juist terwille van het doel goed moet schrijven.Ga naar eindnoot14. En Cordan aarzelt ook in 't geheel niet als ‘literaire beul’ op te treden. De roman Auf der Flucht erschossen van Walter Schönstedt betitelt hij als ‘een ernstige mislukking’; Heinz Liepmann's Vaterland ‘verdient niet de aandacht, die het door het zeer ongelukkige optreden van de hollandsche justitie heeft gekregen.’Ga naar eindnoot15. Die Geschwister Oppenheim van Lion Feuchtwanger en Der Kopflohn van Anna Seghers worden daarentegen zeer door hem geprezen. Zijn oordeel over Alfred Döblin's Babylonische Wanderung oder Hochmut kommt vor dem Fall luidt: ‘één der meest eclatante mislukkingen’. Zijn literairkritiese uitgangspunt wordt in dit artikel duidelijk: ‘Hevige reactie op het nationaal-socialisme verplicht dubbel te tonen, dat men beter kan schrijven dan de thuis gebleven rest der gelijkgeschakelden.’16 Dezelfde uitgangspunten zijn ook in zijn recensie van emigrantenpoëzie in Nr. 11/jrg. '38 aan te treffen. Hij legt er de nadruk op, dat ook bij ‘gelegenheidslyriek, protest- en getuigenislyriek’ aan zekere minimumeisen voldaan moet worden, en schrijft: ‘Het spijt ons te moeten vaststellen, dat dit minimum aan kwaliteit niet aanwezig is in de meeste producten van de emigranten.’ Dat ‘de tijd niet gunstig is voor een zuiver dichterlijk scheppen’ geeft hij toe, maar volgens hem kan dit niet als verontschuldiging gelden. ‘Twee namen verheffen zich uit dit laagland van platheden en dit zijn de namen van twee werkelijke dichters: Bert Brecht en Max Hermann-Neisse.’Ga naar eindnoot17. In de meeste gevallen werd ook naderhand zijn trefzekere oordeel bevestigd.
In de zomer van 1939 vindt er een verandering plaats in Cordan's houding, die misschien wel niet direkt begrijpelijk is; begrijpelijker is zij tegen de achtergrond van zijn teleurstelling over de ‘zuiveringsprocessen’ in Moskou en de overwinning van generalissimo Franco in de Spaanse burgeroorlog, die hij wijt aan het ‘verraad’ van Stalin. Ook de houding van de westelijke democratieën, die niet tegen Hitler zijn opgetreden, toen het nog kon, was ook een grote teleurstelling voor hem. Het Duits-Russische nietaanvalsverdrag gesloten in augustus 1939 bracht vele emigranten tot wanhoop. Cordan zag er des te meer een bewijs in voor de juistheid van zijn besluit om zich van het Sovjetkommunisme af te keren. In zijn memoires schrijft hij over deze tijd: Monstrueus kwam het mij voor, te proberen zich te wijden aan belletrie, in een tijd van verwarring, ineenstorting, en de dreigende op ons af stormende katastrofe. Maar het was de stelling waarop ik mij terug trok. Al mijn jeugdidealen waren in rook opgegaan. Ik was 30 jaar, ik moest een onaantastbare zekerheid vinden, ongevoelig voor de stormen van de tijd, ‘het voetbreed stukje grond waarop ik sta’ van Stefan George. En deze onaantastbare zekerheid kan | |
[pagina 79]
| |
altijd en alleen maar de geest zijn.Ga naar eindnoot18. Samen met Gerard den Brabander en Jac. van Hattum richtte hij een eigen tijdschrift op, de Centaur. Schrijvers als Georg Kaiser, Ivan Goll, Paul Eluard, Heinz Politzer, Ferdinand Lion en Alfred Döblin waren bereid hun bijdragen aan dit tijdschrift te leveren. Verbazingwekkend was het aantal europese letterkundigen dat medewerking verleende; de meerderheid bestond uit Duitse emigranten.
Toen de Duitsers op de 10e mei 1940 Nederland binnenvielen, dook Wolfgang Cordan onder. Ook in deze tijd zijn er Hollandse vrienden, die hem onderdak verlenen. Hij leert enige mensen kennen, die voor zijn dichterlijke ontwikkeling van onmiskenbaar belang bleken te zijn. De door hem zeer vereerde dichter Adriaan Roland Holst, wordt een vriend van hem. In dezelfde tijd leert hij ook de Duitse emigrant Wolfgang Frommel kennen, die deel uitmaakte van de groep Die Runde, een groep van aanhangers van Stefan George in Berlijn. Tegenwoordig speelt deze een belangrijke rol bij het in Amsterdam verschijnende tijdschrift Castrvm Peregrini.Ga naar eindnoot19. Enige tijd later ontstaat Cordan's vriendschap met de vlaamse dichter Herwig Hensen, die in Antwerpen woonde. Wolfgang Cordan ontplooide zich in een druk literair bestaan als dichter, vertaler en uitgever. Vanaf 1941 verschijnt dan bij de uitgeverij Akademische Verlagsanstalt PantheonGa naar eindnoot20. de bibliofiele reeks van de Centaur-uitgaven, die gedeeltelijk clandestien verschenen en onder geinteresseerden verspreid werden. De eerste uitgave was een gedichtenbundel van Cordan, Das Muschelhorn. Bij Tiefland Verlag Amsterdam-LeipzigGa naar eindnoot20. liet hij de reeks ‘Niederländische Erzähler der Gegenwart’ verschijnen, waarin b.v. vertaalde werken van Antoon Coolen, Aart van der Leeuw en Elisabeth Zernike voorkwamen. Dan volgt er een nogal avontuurlijke, tot op heden niet helemaal duidelijk periode in Wolfgang Cordan's leven. Waarschijnlijk omstreeks 1941 duikt hij weer op onder zijn echte naam. Later schrijft hij daarover: Ik vermeld hier in 't kort, dat mijn verschijnen in 't openbaar geinsceneerd werd, bijna zoals dat in films toe gaat, waarna ik mij voor dienst in het duitse leger moest melden in Holland, waarvoor ik reeds na vier dagen medisch werd afgekeurd. Aan dit avontuur hield ik een paspoort en een militair paspoort over, allebei werden ze kunstig vervalst en door anderen nuttig gebruikt in het verzet.Ga naar eindnoot21. Hij werkt mee aan het in veiligheid brengen van joodse kinderen (in Israël werd later als dank een ‘Cordan-boom’ geplant) met wie hij een tijd samen woont in een huis in Bergen (N.H.), dat hem geschonken werd door een Hollandse fabrikant. In deze schuilplaats werd vertaald en gedicht en er werden lezingen georganiseerd in een hele kleine kring van vrienden. Toen de ‘Atlantikwall’ (een verdedigingslinie aan de kust) aangelegd werd en het gebied tot militaire zone verklaard werd, moesten ze het huis verlaten. (1943) Cordan en Frommel bezorgden de kinderen andere onderduikadressen en Cordan ging weer naar Amsterdam. Wat nu echt raadselachtig voorkomt, is het feit dat er naast de Duitser ‘Heinz Horn’, officieel ook nog een Duitse dichter Wolfgang Cordan bestond in één en dezelfde persoon verenigd; de éne persoon kon zich openlijk verplaatsen, en nog wel in de voor het Duitse leger gereserveerde coupe's van de treinen, terwijl de ander zich toch wel koest diende te houden. In 1941 verscheen bij het Tiefland Verlag Amsterdam-Leipzig de bloemlezing van Nederlandse poëzie Spiegel der Niederlande, ingeleid en bewerkt door Wolfgang Cordan, die in 1943 een tweede druk beleefde. In 1943 verscheen ook Der vlämische Spiegel, vertaald en van een inleiding voorzien door Wolfgang Cordan. Een situatie, die nu toch nauwelijks begrijpelijk is, maar om met Wim.J. Simons te spreken, men dient ‘voorzichtig te zijn met voorbarige conclusies’. Op grond van zijn antifascistiese boeken L'allemagne sans masque en De Wijzen van Zion had Wolfgang Cordan eigenlijk op de lijst van gezochte personen moeten staan. Misschien was hij ook niet belangrijk genoeg. Daartegen pleit dan weer, dat nog minder bekende mensen, voor nog geringer ‘vergrijpen’ vervolgd werden. Misschien was hij ook in het allereerste begin van de emigratietijd door de mazen van het vervolgingsnet geglipt. Gevaar liep hij in ieder geval wel; zoals blijkt uit een brief van A. Roland Holst, d.d. 17.3.'41: Ik bedoel: wees voorloopig nog voorzichtig; vertoon je niet te veel, want de hemel of de hel weet, welke poets menschen als L. je nog zouden kunnen bakken! - Gisteren was Greet Stols hier. Zij vertelde mij, dat je vertaling van Hoornik's ‘Geboorte’ in beslag werd genomen alleen om den inhoud dier gedichten. Naar jou werd niet gevraagd. Dat gaf mij weer goede hoop. Maar toch blijft voorzichtigheid geraden! Als we de vertaalde bloemlezing Spiegel der Niederlande nauwkeurig onder de loep nemen, valt op, dat Cordan een zeer bewuste keuze gemaakt heeft van de gedichten en de vertaalde dichters en zich ook in de inleiding niet heeft neergelegd bij de toentertijd heersende opvattingen. Hij schrijft: Een in veel kringen verbreide foutieve opvatting is het, die het Nederlands als een wat achterlijk zusje van het Hoogduits beschouwt, als een niet geheel tot ontwikkeling gekomen dialect. Het is zelfs niet juist te veronderstellen dat [...] het een afsplitsing van de Groot-Duitse taalstamboom is: niet de stam, de wortels van beide zijn dezelfde.Ga naar eindnoot22. Tegenwoordig mag dit wel als vanzelfsprekend gelden, maar toen waren er nogal wat Duitse ‘geleerden’, die in hun pseudowetenschappelijke werken juist het tegenovergestelde ‘bewezen’ en men poogde zo zelfs langs die weg de duitse bezetting te rechtvaardigen. De vertaalde dichters zijn o.m. P.C. Boutens A. Roland Holst, H. Marsman, Ed. HoornikGa naar eindnoot23., Henriette Roland Holst, Andries de Hoghe, J. Slauerhoff, M. Nijhoff, Theun de Vries, Gerard den Brabander, Jac. van Hattum, Adriaan Morriën en Sonja PrinsGa naar eindnoot24. - een politiek gedeeltelijk nogal brisante keuze. Deze bloemlezing van ‘de in Nederland wonende jonge duitse dichter Wolfgang Cordan’ kreeg zowel in het ‘Groot Duitse Rijk’ alsook in Nederland zeer veel aandacht van de literatuurcritici en recensenten. De hedentendage gebruikelijke kritiek op auteurs, die ook tijdens de bezetting publiceerden en bij wie, voor een deel, daarvoor ook wel financiële redenen een rol gespeeld zullen hebben werd ook na de oorlog gehoord in b.v. de Zürichse krant Die Tat: ‘Toen Cordans bundel verscheen, was Holland bezet en men zou zich kunnen afvragen wat hier voor een propagandaspel bedreven werd met zuiver literaire waarden.’Ga naar eindnoot25. Hoewel er na het verschijnen van de bloemlezing, in het Duitse kranten vaak werd gewezen op de ‘stamverwantschap’ van het Duits en het Nederlands, miste men in de meeste gedichten toch wel het ‘volksche’ element. De recensent van de Deutsche Zeitung in den Niederlanden, haast zich erop te wijzen dat ook een reeks van vertaalde Duitse gedichten' uit de sfeer van onze jongste nationale herleving en geestelijke verheffing: Groot-Duitsche Dichtkunst verschenen is; als het ware een wederklank van de hand van de ‘Dietsche’ dichter Jan Eekhout. (De Schouw 1942).Ga naar eindnoot26. In Hollandse en Belgische recensies treft men deels kritiek aan op Cordan's keuze: men mist node de ‘jong volksche dichters van het Noorden, die in Duitschland steeds zoo gul onthaald worden’ (Volk en Staat, Antwerpen, 18.12.41), en doet konkrete verbeteringsvoorstellen: Niettemin kan men eenige bezwaren hebben tegen dezen bundel, allereerst wat betreft het uitsluitend lyrisch karakter ervan. Het moge waar zijn, dat de lyriek onze sterkste kant is, Werumeus Buning bijvoorbeeld, toch waarlijk niet te verwaarlozen als opmerkelijke figuuur in onze dichtkunst bereikte voortreffelijke resultaten in zijn balladen. Hier doet zich echter een nieuw bezwaar gelden: van Werumeus Buning is hier niet alleen geen ballade, maar geen regel van zijn verder dichtwerk te vinden! Dit is evenzeer het geval met | |
[pagina 80]
| |
Hendrik de Vries en met tal van dichters, die men gemeenlijk placht aan te duiden als Christelijke, Katholieke en socialistische jongeren, terwijl daarnaast ook nationaal-socialistisch of fascistisch georiënteerde dichters belangwekkende verzen schreven. Cordan's keus is dus nogal eenzijdig, hetgeen niet strookt met den wijdschen titel. (Nederland, april 1942). Jac. van Hattum maakt de volgende kanttekening bij deze keuze in een artikel over Cordan's bundel Tag und Nacht Gleiche op 27.1.47: Een geheel afzonderlijk gedeelte van het oeuvre vormen de vertaalde bloemlezingen uit de Nederlandse en Vlaamse poëzie. Vooral de Spiegel der Niederlande, de hij, geholpen door A. Roland Holst, als tegenzet tegen de Duitse annexatie onzer letteren, zamenstelde, in de korte Periode van legaliteit, bevat zeer voortreffelijke vertalingen. (Vrij Nederland 27.1.47). In de herfst van 1944 ging Cordan bij het georganiseerde verzet. In zijn dagboek schrijft hij op 16.11.44, niet vrij van pathetiek: In de oud-griekse samenleving was het wettelijk verboden in geval van burgeroorlog geen partij te kiezen - koos men geen partij, dan was men van rechtswege ter dood veroordeeld. Nu de oorlogsfronten opgerukt zijn en binnenlands de terreur woedt (eergisteren zijn 50.000 mannen uit Rotterdam zonder voldoende kleding en voedsel naar het oosten weggevoerd...) is het tijd om te kiezen en om van de Parnassus af te dalen naar de harde realiteit. Ik had de kans te kunnen kiezen / verrichtte mijn eerste daad / en ben gelukkig en zonder angst. Hij krijgt op naam van ‘Hendrik Wouter van Horn’ identiteitspapieren en wordt hoofd van een kleine verzetsgroep binnen het verband van de Landelijke Knokploegen. Als ‘Duitse Henk’ neemt hij deel aan enige ‘actions’ en ‘stunts’ waarvan hij er enige beschrijft in zijn dagboek en zijn autobiografie. Hij gaat ook een verzetskrantje uitgeven: Verzet en Opbouw. De politieke richting van dit krantje karakteriseert hij zelf als ‘een beetje linkser dan Het Parool’.Ga naar eindnoot27. Nu een voorbeeld uit zijn dagboekaantekeningen: Amsterdam 1 maart 1945. 's Ochtends om 5 uur hebben we op een afstand van slechts enkele honderden meters van de kazerne der ‘Grüne Polizei’ met hulp van twee beroepsinbrekers een opslagplaats opengebroken en een grote hoeveelheid kolen op een vrachtauto met vervalste transportpapieren in zekerheid gebracht. Dit alles om in de behoefte aan brandstof voor het illegale hoofdkwartier te voorzien. De rest van de dag ging op aan het vervaardigen van de verzetskrant, terwijl ik een artikel voor het volgend nummer schreef. 's Avonds waren de jongensGa naar eindnoot28. op mijn kamer. Wij lazen Turmalin van Stifter. Na de bevrijding wordt hij dan voor korte tijd lid van de Dienst Politieke misdrijven en verhoort in de Wieringermeer Duitse gevangenen, om de oorlogsmisdadigers onder hen te identificeren in opdracht van de Canadezen. In 1946 schrijft hij het opstel ‘Einde der Illusies’ waarin hij de in de oorlog omgekomen emigranten herdenkt. Hij is tot het inzicht gekomen, dat de vorm van de maatschappij, die hij nastreeft, niet in realiteit kan worden omgezet: ‘Wij overlevenden van de tweede wereldoorlog zijn koel en sceptisch geworden en wij hebben geen hoge dunk meer van de kwaliteiten van de mens in het algemeen en het inzicht der regeerders in het bijzonder.’Ga naar eindnoot29. De naoorlogse ontwikkeling, zowel in Nederland als ook in Duitsland stelde Cordan teleur, en hij bekommerde zich er niet om, nu een rustig bestaan te gaan leiden. Hij ondernam enige reizen en keerde in 1948 nog éénmaal in Nederland terug, waar hij in een film over het verzet van Max de Haas, L.D.-L.K.P. de rol van een S.D.-officier, speelde.Ga naar eindnoot30. Cordans laatste gedichtenbundel, Ernte am Mittag, verscheen 1951. Daarna wijdde hij zich nog aan vertalingen van Nederlandse poëzie (Guido Gezelle, Herwig Hensen). Hij was ‘schrijvend wereldreiziger’ en ontdekte de kultuur der Maya's. Hij hield zich zeer intensief bezig met die kultuur en kreeg een professoraat aangeboden aan de universiteit Mérida in Jucatán. In Mexico, onder de nog traditioneel levende indianenstammen, vond hij uiteindelijk zijn rust.
Vertaling: C.v.d. Horst |
|