Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Martin Lehmann
| |
[pagina 74]
| |
schap voor hem is geweest. Fritz Landshoff was juist belast met de taak de Querido-Verlag (Uitgeverij voor Duitse Exilliteratuur) op te bouwen. Door dit kontakt met een net in ontstaan verkerende duitstalige exil-uitgeverij in Nederland, lukte het Klaus Mann een oude droom werkelijkheid te laten worden: namelijk een eigen tijdschrift uit te geven. Toen dan in september 1933 het eerste nummer van Die Sammlung verscheen was een prognose over de mogelijke duur van de ballingschap nog niet te geven. In zijn roman Der Vulkan die in 1939 verscheen, beschrijft Klaus Mann op zeer overtuigende wijze de verschillende fasen van de emigratie: hoe de aanvankelijke hoop op een spoedige terugkeer naar het vaderland in het verloop van de opeenvolgende jaren onder de druk van de politieke ontwikkelingen steeds meer de grond onder de voeten werd weggeslagen. Een ding was toen al, in de herfst van 1933, zeer duidelijk: de tegenstanders waar men tegen moest vechten. De eerste zin van de redaktionele inleiding tot het eerste nummer van Die Sammlung luidde: ‘Dit tijdschrift zal de literatuur dienen; dat betekent: die hoge zaak, die niet slechts één volk aangaat, maar alle volkeren van de wereld.’ Iets verderop in de inleiding preciseert Klaus Mann dan waar hij onder de bijzondere politieke omstandigheden, waaronder het tijdschrift begint te verschijnen zijn opvatting van literatuur wil plaatsen, en wat hij als de funktie van het tijdschrift ziet. Hij schrijft: Een literair tijdschrift is geen politiek tijdschrift, de kroniek van de dagelijkse gebeurtenissen, haar analyse of de voorspelling van de komende gebeurtenissen bepaalt niet haar inhoud. Desondanks zal ze heden een politieke boodschap hebben. Haar stellingname moet een eenduidige zijn. Wie zich de moeite zal troosten, de nummers van ons tijdschrift te volgen, moet niet mogen twijfelen waar wij, de uitgevers, en waar onze medewerkers staan. Van het begin af zal duidelijk zijn, waar wij haten en waar wij hopen te mogen liefhebben. Dit programmatische postulaat dat aan duidelijkheid niets te wensen over laat, werd op een punt helemaal vervuld: alle auteurs van Die Sammlung hadden het Hitler-Duitsland als gemeenschappelijke vijand. Wat evenwel de politieke orientering van de verschillende auteurs betreft toonde het tijdschrift een breed scala aan de meest uiteenlopende visies. Zelfs contrasterende, elkaar eigenlijk uitsluitende politieke stellingnames werden in de verschillende afleveringen van Die Sammlung vertegenwoordigd. Er schreven gedecideerde marxisten respectievelijk kommunisten zoals bij voorbeeld Bertolt Brecht, Johannes R. Becher, Ernst Bloch, Alfred Kantorowicz: socialisten zoals Ernst Toller, Oskar Maria Graf; burgerlijke auteurs, die een radikaal-demokratisch standpunt tot socialistisch standpunt vertegenwoordigden, zoals b.v. Heinrich Mann en Alfred Döblin; maar ook overtuigd konservatieve auteurs als Golo Mann en Joseph Roth. Op de eerste plaats verplichtte het patronaatskomitee van het tijdschrift al tot internationaliteit, en daarnaast gelukte het Klaus Mann ook nog om in de twee jaren dat het tijdschrift bestaan heeft gerenommeerde medwerkers in het buitenland bereid te vinden bijdragen aan de Sammlung te leveren. Onder andere publiceerden in Die Sammlung: Jean Cocteau, André Gide, Ilja Ehrenburg, Ernest Hemingway, Aldous Huxley, Pär Lagerkvist, André Maurois, Leo Trotzki. De Nederlandse literatuur werd onder meer vertegenwoordigd door auteurs als: Menno ter Braak, Jef Last, Nico Rost, H. Marsman, Eduard du Perron. De ‘internationaliteit’ van het tijdschrift zal zeker tot haar aanzien dat ze in de demokratische landen van Europa genoot, bijgedragen hebben. Opvallend is toch, dat een thematisch zwaartepunt, dat men juist bij een ballingentijdschrift zou uiteenzettingen van de aktuele politieke gebeurtenissen in uiteenzettingen van de aktuele politieke gebeurtenissen in Duitsland vinden slechts sporadisch plaats. Tijdens de verschijningsduur van het tijdschrift wordt dit themabereik steeds meer in het kroniek-gedeelte aan het einde van het betreffende nummer opgenomen. De opvallende uitzondering hierop zijn enkele essays van Heinrich Mann, waarin hij werkelijk gebeurtenissen en ontwikkelingen in Duitsland uiteenzet, en probeert een mogelijk perspektief aan te wijzen. Al in het eerste nummer tracht hij onder de titel ‘Sittliche Erziehung durch Deutsche Erhebung’ een analyse van de laatste ontwikkelingen in Duitsland te geven. Het is - zoals meestal in de essayistiek van Heinrich Mann - de reaktie van een teleurgestelde moralist op de totalitaire ontwikkelingen in het nationaalsocialistische Duitsland. Hij schrijft: ‘De regressie van een gehele natie heeft in Duitsland ingezet. Nu al is zij op het hoogtepunt en heeft dagelijks gebeurtenissen tot gevolg, zo ontzettend veelvuldig dat men zich elke dag weer verbaast’, en verderop schrijft hij: Een getrouwe onderdaan van de diktator en van het vaderland, die één zijn, wordt men doordat men bepaalde woorden roept en de bevolen bewegingen daarbij produceert. Met toenemende gewenning komen deze arme mensen geleidelijk zo ver, dat ze hun vroegere vrienden, die in de gevangenis honger lijden en gefolterd worden, voor verraders houden. Zo ziet de nieuwe toekomst van het werkelijke Duitsland eruit. In het vijfde nummer van de eerste jaargang vinden wij onder de titel ‘Das überstandene Jahr’ wederom een lang essay van Heinrich Mann, waarin hij probeert, eveneens met een duidelijke kijk op de gebeurtenissen die in Duitsland plaatsvinden, een balans op te maken van het jaar 1933. Uitgaande van de constatering dat niet alleen in Duitsland maar zeker ook in andere landen het irrationele, de redeloosheid, grote triomfen vieren, probeert Heinrich Mann een analyse van het wezen van de diktatuur te geven. ‘Het wezen van de diktatuur is haar onwettigheid’. De diktatoriale staatsvorm heeft de ‘algemene roes, het kunstmatig verhoogde levensgevoel’ nodig om tenminste bestendig te kunnen blijven. Niettemin ziet men voor de diktatuur in het algemeen, en in het bijzonder voor de diktatuur in Duitsland, geen enkel perspektief voor de toekomst: ‘Dit zijn de jaren van de diktatuur, die natuurlijk geteld zijn, wie houdt dat eeuwig uit.’ Heinrich Mann wijst nu ook al, aan het eind van 1933, op het feit dat de in Duitsland op gang gebrachte ontwikkelingen onontkoombaar tot een oorlog zullen leiden. Een waarschuwing gaat ook naar de oude, Europese democratieën, die met haar voorzichtige, zoals beweerd wordt ‘redelijke’ politiek de komende oorlog niet zullen kunnen verhinderen. Hoe onafwendbaar voor Heinrich Mann de komende oorlog ook is, toch verbindt hij aan zijn beëindiging bepaalde verwachtingen. Het zijn de verwachtingen van een pedagoog, hij hoopt dat het Duitse volk toch nog eenmaal zoiets als een ‘demokratisch besef’ zal leren kennen. Dit leerproces werd hen door haar voormalige geschiedenis onthouden. Het artikel van Heinrich Mann besluit met de macaber-ver-wachtingsvolle prognose: Als de vorige oorlog het mensengeslacht geestelijk, zedelijk en in elk ander opzicht teruggeworpen had, dat kan de volgende het eindelijk tot bezinning, of op zijn minst onder de redelijkheid van de verstandigen brengen; want het leven verloopt met uiterste inkonsekwenties, ook dat hebben we moeten leren. Misschien brengt het speciaal de Duitse natie het begin van een zedelijk-politieke opvoeding, die ze tot nu toe nog altijd ontlopen hadden, waardoor al het ongeluk van haar geschiedenis is ontstaan. De wens van Heinrich Mann dat het Duitse volk onder de invloed van de ‘redelijkheid van de verstandigen’ moet komen te staan, is representatief voor een houding, die ook de uitgever Klaus Mann innam, en die - bij alle varieteit aan stellingname die zich in het tijdschrift etaleerde - het ‘gezicht’ van het tijdschrift onderscheidend bepaalde. | |
[pagina 75]
| |
Het was het bewustzijn het ‘betere’ of, zoals het ook vaak geformuleerd werd, het ‘ware’ Duitsland te vertegenwoordigen. Aan deze representatie zijn enige zware opgaven verbonden: in de eerste plaats is het de taak van de emigranten - zolang als de toestand van het exil aanhoudt - niet te verstommen, de openbaarheid van de vrije landen te wijzen op het onrecht dat dagelijks in Duitsland plaatsvindt; verder hebben deze vertegenwoordigers van het ‘geestelijke Duitsland’ (een lievelingsuitspraak van Klaus Mann) ook in de toekomst een zeer belangrijke taal te vervullen: nadat de diktatuur is beëindigd zullen zij daadwerkelijk als ‘opvoeders’ (precies op de manier als Heinrich Mann het in zijn essay formuleerde) moeten optreden. Hun taak zal het zijn het Duitse volk naar een voorheen niet bekend demokratie-besef te leiden. (Dat het Duitse volk na 1945 absoluut niet bereid was, juist deze opvoeders te akcepteren, draagt bij tot de tragiek die de emigranten in het naoorlogse Duitsland bestempelt). In zijn roman Der Vulkan beeldt Klaus Mann door de diverse romanfiguren voorbeeldig uit, hoe groot het onderscheid tussen de verschillende reakties van de afzonderlijke emigranten tegenover deze taak, deze uitdaging was: sommige houden zich staande en werken tot ze fysiek volledig uitgeput zijn, anderen onttrekken zich aan hun taak door te vluchten in het gebruik van verdovende middelen of door te vluchten in de dood, weer anderen zinken weg in apathie en onverschilligheid tegenover de wereld. Klaus Mann heeft ook zelf van tijd tot tijd de verlokking van de verschillende vluchtmogelijkheden gevoeld. Maar in 1933 zette hij zich in het redaktionele voorwoord van Die Sammlung af tegen de in Duitsland heersende onmenselijke toestanden, en stelde programmatisch voor zichzelf, zijn tijdschrift en haar toekomstige medewerkers vast: Wie deze domheid en onbeschaafdheid verafschuwt, blijft Duits- of hij wordt het dan pas echt -: ook wanneer hem deze titel tijdelijk gerechtelijk ontzegd wordt door het misleidde deel van het vaderland. Juist voor deze verstotenen, voor deze tot zwijgen gebrachten, voor dit werkelijke Duitsland willen wij een plaats van verzameling zijn - zo goed wij kunnen. Deze houding die Klaus Mann hier inneemt, kan als representatief voor de zelfbewuste houding van deze emigranten uit overtuiging worden gezien. Alleen afhankelijk van de wereldvisie van de toenmalige emigranten ontstonden diverse nunanceringen in deze zelfbewuste houding en in de inschatting van hun fascistische tegenstanders. Een uitgesproken kommunistisch auteur dacht zeer zeker anders over de overwinning van het fascisme, en over de taak die hen daarna in Duitsland te wachten stond, dan de groep rond Klaus en Heinrich Mann erover dacht. Menno ter Braak leverde in het achtste nummer van de eerste jaargang in zijn essay ‘Geist und Freiheit’ kritiek op de ontstane situatie; niet op de zelfinschatting van deze emigranten, maar op het vocabulair waarin zij zich uitdrukten. Hij wijst op het overspannen karakter dat het begrip ‘Geist’ naar zijn mening in het taalgebruik van Klaus Mann heeft. Ook probeert hij te bewijzen dat een zo voorbehoudsloze reclamering van het begrip ‘geest’ voor de emigrantenzaak uiterst problematisch is. Steunend op de uitspraak van Max Stirner: ‘Wij moeten weliswaar geest hebben, maar de geest moet niet ons hebben’ probeert hij te verklaren wat hem aan Klaus Manns ‘geest-begrip’ zo verdacht voorkomt. Zijn volledig afwijkende standpunt van dit begrip ontwikkelt hij op de volgende manier: Het geloof in de geest als iets verheveners of diepers vindt men bij de grote massa die heeft geleerd om met de geest om te gaan als met iets dat hen vreemd is; dat ze op de een of andere manier, zoals bijvoorbeeld van buiten af, beinvloedt, dat hun oneindige eerbied, angst en ook afschuw inboezemt. ‘De geest heeft hen...’ Dit was dan ook het eerste en laatste essay, dat Menno ter Braak voor Die Sammlung schreef. Het kan inderdaad aan de vrij chaotische begrippen van de tegenstellingen tussen de ‘geest’ aan de kant van de geëmigreerde intellectuelen, en barbaarsheid aan de kant van het fascisme / nationaalsocialisme gelegen hebben dat in de twee jaargangen die het tijdschrift heeft gehad zoiets als een gelijkgerichtheid slechts met veel moeite valt terug te vinden. De Duitse exil-onderzoeker Hans-Albert Walter merkt hier over op: De tegenovergestelde opvattingen stonden geïsoleerd naast elkaar, soms zelfs in hetzelfde nummer. Aan de veelzijdigheid die een tijdschrift levend maakt, ontbrak het daardoor in Die Sammlung zeker niet. Helaas ontbrak wel de tegenspraak die de veelzijdigheid vruchtbaar maakt.Ga naar eindnoot2. Naast de tot nu toe genoemde essayistische beschouwingen die zich in enge of meer brede zin bezig hielden met politieke thema's, waren in Die Sammlung - overeenkomstig haar programma - ook louter literaire bijdragen in grote aantallen opgenomen. Het lag voor de hand dat Klaus Mann de politiek van de voorpublikatie volgde, en het is bijna vanzelfsprekend dat de meeste voorgepubliceerde teksten later bij Querido-Verlag in boekvorm verschenen. In de twee jaargangen van Die Sammlung staan onder andere voorpublikaties uit de roman Tarabas van Joseph Roth, gedichten van Pasternak, Brecht, Johannes R. Becher, Else Lasker-Schüler und Max Herrmann-Neisse, verhalen en novellen van Claire Goll, Klaus Mann, Ernst Toller und Gustav Regler. Walter heeft uitgereked dat in de 24 nummers van Die Sammlung op zijn minst 20 voorpublikaties verschenen zijn, zo onder andere uit Alfred Döblins Jüdische Erneuerung, Reglers Verlorenem Sohn, Arnold Zweigs Bilanz der deutschen Judenheit. De medewerkers aan het tijdschrift hadden zonder uitzondering zoiets als ‘Naam en Faam’ hoog te houden, - al in de literaire wereld van de Weimar-republiek waren ze geen onbekenden meer. Toch valt er weinig te zeggen over de repons van het publiek. De vraag blijft staan: welke lezerskringen in welke landen hebben Die Sammlung regelmatig gekocht en gelezen? De oplage zal zo'n 3000 exemplaren per nummer hebben geteld; het verkoopsucces verschilde van nummer tot nummer.Ga naar eindnoot3. Een ding staat vast: het tijdschrift Die Sammlung heeft na twee jaargangen uit ekonomische overwegingen haar uitgave moeten stoppen. Zij had zich steeds meer tot een subsidie onderneming van Querido-Verlag ontwikkeld. Vertaling: Peter de Knegt |
|