ik niet gezegd. Als Querido het had geweten was het niet doorgegaan, dat heeft hij me later bevestigd. Maar hij was er niet de man naar om mij financieel door te laten lichten. We zijn nadat het contract was ondertekend voor ons twaalfuurtje - zo noemde je dat toen, hoor je dat nog wel eens? - naar het Americain gegaan. Daar heb ik hem via Alice van Nahuys met grote moeite duidelijk kunnen maken dat ik een maandelijks honorarium nodig had. Hij vond dat niet zo nodig, afrekenen kon je aan het eind van het jaar.’
‘In het begin woonde ik samen met Klaus Mann op kamers in de Van Eeghenstraat, tegenover de Emmaklinik. We zijn er weggegaan toen de dochter van de hospita in de kamer naast ons regelmatig het Horst Wessellied op de grammofoon legde. Dat vonden we toch wat minder aangenaam! We zijn in een pension terecht gekomen achter het concertgebouw waar later ook Hermann Kesten en Walter Landauer woonden. Kesten en Landauer kwamen ook allerbei bij Kiepenheuer vandaan, Kesten als Lektor, Landauer als mede-directeur. Toen Kesten werd gevraagd bij Allert de Lange de Duitse afdeling te gaan leiden stelde hij voor dat door Landauer te laten doen en hem zelf als Lektor te laten deelnemen. Hij wilde tijd hebben om te schrijven. Thuis, in ons pension, bepaalden we voor een groot deel het beleid van zowel Querido als Allert de Lange. We spraken af wie welke boeken zou uitgeven en konden er op die manier voor zorgen dat beide uitgevers beurtelings ook goed verkopende boeken op de markt konden brengen en we elkaar niet doodconcurreerden. Kijk, de heren Querido en De Lange beschouwden elkaar als verderfelijke concurrenten. Ze groetten elkaar ook nooit, aangenomen dat ze elkaar überhaupt herkenden! Ik weet niet of Emanuel Querido ooit heeft geweten dat we met elkaar in een huis woonden. Hij had het zeker niet begrepen. Het was soms nodig om sommige schrijvers nu eens bij de een, dan weer bij de ander te laten publiceren als ze hun voorschot hadden opgebruikt. Bij Joseph Roth en Irmgard Keun was dat vaak het geval. De materiële nood van een aantal schrijvers was heel groot. Het gebeurde ook wel dat de een of de ander me opbelde vanuit een café waar ze de rekening niet konden betalen.’
‘Die Irmgard Keun was een moedige vrouw. Met de relaties die ze had had ze helemaal niet uit Duitsland weg hoeven te gaan, ze hadden haar niets durven doen. Maar ze had zo'n ontzettende afschuw van de Nazi's, ze kon het er niet uithouden. Na de bezetting zat ze hier in feite vast, maar ze heeft toen de “Flucht nach hinten” ondernomen en onder valse naam in het Rijnland geleefd. Dat verhaal dat ze een verliefde Duitse officier zover heeft kunnen brengen haar een document te bezorgen waarmee ze terug kon zal wel waar zijn. Ik heb nog wel contact met haar, haar boeken zijn nu weer allemaal herdrukt en het is heel goed dat er veel belangstelling voor is. Ze is zelfs weer aan het schrijven gegaan.’
‘Meteen nadat de Querido Verlag gesticht was ben ik achter de schrijvers van Kiepenheuer aangereisd om contracten met ze af te sluiten. Ze zaten overal in Europa verspreid. Ik maakte contracten met Döblin, Leonard Frank, Heinrich Mann, Emil Ludwig, Jakob Wassermann, Anna Seghers, Gustav Regler en anderen. Het was belangrijk om de verdreven schrijvers zo snel mogelijk de gelegenheid te geven te publiceren. Een aantal uitgevers in Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Zwitserland en speciaal ook in Nederland hebben die taak zo goed mogelijk proberen te vervullen. Het was van het begin af duidelijk dat het Duitse Rijk als afzetgebied wegviel en na de Anschluss met Oostenrijk werd de markt dus nog veel kleiner. Je had als uitgever een aanzienlijk grotere verantwoordelijkheid dan onder normale omstandigheden. Vóór de Hitlertijd was het niet zo'n probleem om een manuscript dat je niet zinde te weigeren, tenslotte stond dan nog een grote keuze aan uitgevers ter beschikking van de auteur. In de emigratie gebeurde het vaak dat afkeuring van een manuscript het de auteur moeilijk of onmogelijk maakte een andere uitgever te vinden. Ook bestond het gevaar dat alleen werken van bekende auteurs gepubliceerd zouden worden en dat minder bekende of beginnende schrijvers geen kans zouden krijgen. Bij Querido hebben we serieuze pogingen gedaan om niet alleen de bekende en succesvolle auteurs te publiceren. Tussen najaar '33 en voorjaar '40 hebben we meer dan 120 boeken uitgegeven, waaronder van Heinrich Mann, Lion Feuchtwanger, Arnold Zweig, Anna Seghers, Ernst Toller, Anna Reiner, Bruno Frank, Leonard Frank, Kurt Kersten, Gustav Regler, Konrad Merz, Irmgard Keun, Joseph Roth, Georg Kaiser, Alfred Döblin, Ernst Glaeser, Vicky Baum, Remarque, Victoria Wolff, Ernst Weiss, Klaus Mann, Erika Mann, Rudolf Olden, Ludwig Bauer, Wilhelm Speyer, Jakob Wassermann. Daar staan dus ook minder bekende namen bij, Konrad Merz bijvoorbeeld, die was ons aanbevolen door
Menno ter Braak. Dat we Remarque brachten was ook heel belangrijk, ze hebben toen in Duitsland moeite gedaan om hem terug te krijgen, ze hadden hem alles vergeven als hij maar terugkwam. Hetzelfde geldt voor Leonard Frank, die kreeg ook allemaal aanzoeken. Die mensen moesten we juist zien vast te houden en dat is ook gelukt. Ja, het gebeurde wel dat iemand terug ging, Ernst Glaeser was zo iemand.’
‘Menno ter Braak stond heel kritisch tegenover de Exilliteratuur. Ik heb nog eens een gesprek met hem gehad toen hij het laatste boek van Jakob Wassermann Joseph Kerkhovens dritte Existenz had gekraakt in een artikel dat hij voor ons tijdschrift Die Sammlung had geschreven. Jakob Wassermann was toen net overleden en ik had er nogal wat moeite mee dat na alle ellende die Wassermann in het Exil had moeten meemaken nu ook nog Ter Braak hem zo ongezouten kritiek leverde. Ik kreeg met moeite gedaan dat hij er een paar van de allerergste dingen uithaalde. Menno ter Braak was een groot bewonderaar van Erika Mann, ik geloof wel dat zij een grote rol heeft gespeeld in zijn leven. Hij had haar in '34 leren kennen toen ze hier met haar cabaret Die Pfeffermühle optrad. Eerst zat er nauwelijks iemand in de zaal maar nadat Ter Braak uiterst lovend over de voorstelling had geschreven zat het vol. Ze kwamen ieder jaar terug. Ik zou eens moeten uitzoeken of dat contact met Erika ook Ter Braaks waardering voor Thomas Mann heeft beïnvloed.’
‘Het tijdschrift Die Sammlung gaven we vanaf september '33 uit. Het gaf ons de mogelijkheid ook auteurs aan het woord te laten komen die niet ook met boeken vertegenwoordigd waren. Uit geldgebrek moesten we jammer genoeg na twee jaar - er waren toen 24 nummers verschenen - de uitgave staken. Die Sammlung stond onder protectoraat van Heinrich Mann, Aldous Huxley en André Gide. Klaus Mann was redacteur. Met onvermoeibare ijver verrichtte hij niet alleen het redactionele werk maar hij verzorgde ook - een secretaresse had hij niet - de omvangrijke correspondentie met de auteurs. Tegelijkertijd heeft hij tussen '33 en '38 vier romans van betekenis geschreven en ook nog belangrijk essayistisch werk voltooid. Bovendien heeft hij mij als trouwe vriend en adviseur gedurende de jaren van de emigratie terzijde gestaan. Zonder hem was ik deze jaren nooit doorgekomen. Het is werkelijk tragisch dat hij in de eerste jaren na de oorlog, toen de geëmigreerde auteurs door het publiek werden genegeerd, de moed verloor en als zoveel andere geëmigreerde auteurs een eind aan zijn leven heeft gemaakt. Hij zou zich trouwens niet hebben kunnen voorstellen dat meer dan 30 jaar na zijn dood een van zijn romans, Mephisto, niet eens zijn beste boek, binnen een jaar een oplage van meer dan 350.000 exemplaren zou bereiken.’
‘Die Sammlung en een groot gedeelte van de bij Querido uitgegeven boeken zijn in een oplage van 3000 exemplaren gedrukt, maar vaak werd slechts een deel van die oplage verkocht. Dat was heel begrijpelijk. In de eerste plaats was, zoals ik al opmerkte, ons afzetgebied beperkt, naast Holland speelden alleen Zwitserland, Scandinavië, Oostenrijk tot de Anschluss en Tsjechoslowakije tot de bezetting een rol. In de tweede plaats werden ook in het Duitsland van voor 1933 vaak niet meer dan 3000 exemplaren van een literair boek gedrukt.