schrijven... Burgess behoort tot het soort romanschrijvers dat, volgens mij - zoals ik reeds bij het verschijnen van de eerste hardback-uitgave van Earthly Powers heb geschreven - aan intellektuele diarrhée lijdt. Van deze kwaal althans zijn in zijn ‘grote’ roman overal de sporen te vinden. De kennis van Burgess is zo groot, zijn nieuwsgierigheid zo onbegrensd, en zijn drang, om dit alles te etaleren zo onbeheerst, dat hij het overbekende diktum van Goethe ‘In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister’ volkomen uit het oog heeft verloren. Hij kan het gewoon niet nalaten, zelfs verwijzingen in zijn roman naar zijn grote kennis in te lassen, en ook naar zijn onophoudelijke woordspelingen in verschillende talen, èn naar zijn grote geestigheid voor het geval de lezer deze over het hoofd heeft gezien. Dit doet hij reeds met betrekking tot de allereerste zin van zijn roman, opdat er bij de lezer geen twijfel zal bestaan omtrent het feit, dat Burgess zeer goed weet, wat hij aan het doen is en hoe knap hij alles aanpakt.
Spotprent uit The Sunday Times bij de toekenning van de Bookerprijs aan William Golding in 1980. Burgess rechts.
Die eerste zin, waarvan het cynisme de toon van het gehele boek al direkt aangeeft, luidt als volgt: ‘It was the afternoon of my eighty-first birthday, and I was in bed with my catamite when Ali announced that the archbishop had come to see me.’ Hier, met ‘afternoon’, ‘eighty-first birthday’, ‘in bed’, ‘catamite’ en ‘archbishop’ wil Burgess helemaal in het begin van zijn relaas voor liefst vijf verrassingen zorgen - wat hem uitstekend lukt. Maar hij kan het daarna niet nalaten, de lezer een paar regels verder hierop te attenderen. ‘I retired twelve years ago from the profession of novelist,’ becommentarieert zijn hoofdfiguur, Toomey. ‘Neverthless you will be constrained to consider, if you know my work at all and take the trouble to reread that first sentence, that I have lost none of my old cunning in the contrivance of what is known as an arresting opening.’
Dit zijn weliswaar de woorden van Toomey, maar wij weten, dat het eigenlijk Anthony Burgess is, die hier aan het woord is. Dit procédé wordt telkens weer in de roman toegepast en hierdoor verraadt Burgess, door middel van Toomey, een hoogmoed, een superioriteitsgevoel vis-à-vis zijn lezers, van een soort dat elke echt grote schrijver vreemd is. Hij neemt namelijk aan, dat de lezer zijn eerste zin zal moeten herlezen, voordat hij de geslepenheid ervan door zal hebben. Maar zò suf is de lezer toch niet.
Dezelfde arrogantie wordt men gewaar, als het om vreemde talen gaat. Burgess kan de verleiding niet weerstaan, zijn kennis van andere talen, of tenminste van uitdrukkingen in andere talen, te etaleren. Hij blijft altijd en overal ‘the cleverest boy in the class’. Maar als in zijn roman een Maltese auteur Toomey en enkele andere Engelse gasten tijdens een receptie op Malta erop attent maakt, dat hun Frans onjuist is (ze zeggen ‘bonsoir’ als ze ‘bonne nuit’ bedoelen), wordt de Maltese dichter voorgesteld als een belachelijke betweter. Hij wordt zelfs door de Britse gasten in ziĵn land uiterst kleinerend en beledigend bejegend ... en Burgess ziet blijkbaar niet, hoe arrogant en onwellevend dit is. Hiĵ stelt zichzelf steeds weer voor als alwetend op taalgebied, maar o, wee, als een ander zijn voorbeeld nadoet!
Dit, en nog veel meer, maakt, dat ik deze prestatie van Burgess niet als de grote roman van een groot schrijver zien kan - het laat tevens ook zien, wat Dame Rebecca West bedoelde, toen zij als haar mening gaf, dat Burgess ergens nog een kleine jongen is gebleven.
Men zal zich misschien afvragen, waarom hij in zo'n boek - waarin hij de geschiedenis van deze eeuw volgt - van zijn hoofdfiguur een homoseksueel heeft gemaakt. Ik denk dat Burgess de figuur van Somerset Maugham voor ogen had bij het concipiëren van zijn roman, al komt Maugham in het boek voor als kennis van de grote Toomey. Maar zijn keuze van een homoseksueel als hoofdfiguur lijkt mij in ieder geval een zeer goede keuze, want juist doordat hij ‘anders’ is, ziet en voelt de homoseksueel doorgaans veel meer dan de normale man. En is overigens niet onze eeuw bij uitstek de eeuw van het Abnormale? Zelfs de zuster van Toomey wordt na haar huwelijk lesbisch en woont volgens een krantenartikel samen met een negerin.
Niettemin zullen de meeste homoseksuelen niet gelukkig zijn met het beeld dat Burgess door middel van Toomey van de homofilie tekent, daar dit beeld allesbehalve bekoorlijk is. Zijn beeld ervan is daarbij ook stereotiep, in die zin, dat het merendeel van de hier geportretteerde homoseksuelen van het verwijfde, venijnige soort is. Geoffrey, de ‘catamite’ die in bed naast Toomey in de eerste zin van de roman ligt, is ronduit een schoft, onbetrouwbaar en onaangenaam, een man wiens onbewuste zelfafschuw de vorm heeft aangenomen van schelden tegen alles en iedereen om hem heen, meestal in de grofste taal. Val, de allereerste, ook trouweloze, vriend van Toomey uit zijn eerste, moeilijke jaren als schrijver, is evenmin aantrekkelijk. Die is van het type van de gemene flikker die over iedereen roddelt, al is hij een bekende literaire persoonlijkheid geworden.
Kenmerkend voor de visite van Burgess op de homoseksueel is misschien het feit, dat de enige sympathieke homorelatie die Toomey heeft een verhouding met een getrouwde man is. Deze heeft in de Eerste Wereldoorlog een been moeten missen. Er ziet iets heel menselijks en navrants in die korte verhouding, al heeft die een tragische afloop (ook kenmerkend voor de stereotiepe visie op de homoseksuele situatie) en al laat Burgess deze relatie tot een vulgaire, weinig subtiele en haast kluchtige confrontatie leiden, als de vrouw van deze getrouwde man, Rodney, de twee vrienden samen in bed verrast. Zij is met twee privé-detectives gekomen, als getuigen. Dramatisch is de scène wel. Fijngevoelig is hij niet. Misschien heeft Burgess tevéél van de wereld en haar bewoners gezien, om fijngevoelig te kunnen blijven. Ook alwetendheid heeft zijn nadelen.
De twee veel kortere romans die ik hierna wil bespreken zijn dermate anders dan de schepping van Burgess, dat bijna onverantwoordelijk en literair ongepast, lijkt, om ze in dezelfde beschouwing te behandelen. Dit is het echter niet. Integendeel: de contrastwerking die hiermee wordt bereikt, kan op zichzelf een uiting van literaire kritiek vormen.
Het betreft een kleine roman van de in Bombay woonachtige Indiase schrijfster Anita Desai, Fire on the Mountain, en de zesde roman van de Ierse schrijfster Jennifer Johnston, dochter van een Ierse toneelschrijver Denis Johnston, die in de jaren dertig en veertig een zeer prominente figuur op het gebied van het Ierse toneel was. Haar roman heet The Christmas Tree. Terwijl Burgess ons op zeer mannelijke, cynische wijze door de