| |
| |
| |
Dr. N. Beets
De psychologie en Simon Vestdijk
De psychologie ... bestaat er zoiets? Alsof er ergens een machtig geheel zou zijn dat psychologie heet en Vestdijk zich daar tegenover zou bevinden. Er wordt ook beweerd: er zijn evenveel psychologiës als er psychologen zijn. En daarmee wordt wat psychologie is helemaal onhanteerbaar. We treden pas uit de psychologische mist als we ons voornemen om over Vestdijk als psycholoog te berichten, zoals hij eens over Dickens als psycholoog een mening liet horen. We moeten er dan van uitgaan dat Dickens en Vestdijk letterkundigen waren. En wat is volgens Vestdijk een letterkundige?
De letterkundige, vooral de romancier, is nu eenmaal de veelzijdigste onder de kunstenaar, - hij is kunstenaar èn geleerde, moet het leven kennen en de menselijke ziel, de geschiedenis en de techniek, de handel en de boerenstand: al deze onderwerpen kunnen in zijn romans aan de orde gesteld worden. Hoe talrijker nu de onderwerpen, des te aanzienlijker de kans dat de beoordelaar in één of meer kuilen trapt, onzin gaat beweren en zijn schijndomheid demonstreert.
We zijn dus gewaarschuwd. We moeten oppassen dat we niet in de valkuilen stappen en bij voorbeeld over Vestdijk als psycholoog onzin gaan uitkramen. Specialistische onzin. Vestdijk bedoelt te zeggen
dat de letterkundige meer gebieden bestrijkt: de beoordelaar, ook de intelligentste, wordt daardoor automatisch in de positie gedrongen van specialist, en daarmee van schijndomoor. Dit kunnen wij tot een verschijnsel van algemener strekking herleiden: hoe hoger de graad van specialisme, des te meer kans dat men als schijndomoor aan de kaak wordt gesteld.
Vestdijk zegt dus: ik ben nog wel wat meer dan psycholoog, dus pas op als je me als psycholoog gaat beoordelen.
Vragen we nu aan Vestdijk wat hij als letterkundige èn ook psycholoog allemaal moet weten, dan is het hek van de dam en verspreiden zich de psychologische schapen in het open veld. We horen dan over de psychologie van dit en van dat en van nog veel meer. In Essays in Duodecimo treffen we een heel palet van mogelijke psychologische monografieën aan. Denk eens aan Ter Braak als psycholoog: ‘Ter Braak mag dan alles eerder dan het prototype van de poëzieminnaar geweest zijn, hij was in elk geval een goed psycholoog...’. En wat Vestdijk over Dickens als psycholoog opmerkt is behalve hoogst amusant vooral verhelderend:
Een bloeiender verzameling psychopaten, excentrieken, loslopende gekken, schizophrenen, imbecielen en hysterici als in zijn romans - deze ‘gezonde’ huiskamerromans onzer vaderen! - zal men in geen literatuur gemakkelijk aantreffen... Dat het lezende publiek zich aan dit Victoriaanse dolhuis nooit gestoten heeft, laat maar één verklaring toe: het publiek heeft het nooit gemerkt. Door toedoen van Dickens zelf, uiteraard. Dickens namelijk laat het publiek in zijn dolhuis toe, en suggereert gedurende de exhibitie, dat het geen dolhuis is, maar een specialiteitentheater of een circus...
Vanwaar die tolerantie van de kant van het publiek? Vestdijk zoekt die in
het verzwijgen van het sexuele aandeel aan deze déraillementen, en het op de achtergrond treden van ‘decadente’, zwakke, ontzenuwde neurotici (...) ten gunste van robuuste en komische querellerende snoevers, of blijmoedige infantielen - gekken derhalve, die ons niet de haren te berge doen rijzen, maar een lach en een traan afpersen.
De beminnelijke Samuel Pickwick, een oergezonde Engelse squire met hobbies moet in werkelijkheid aan een ‘niet al te kwaadaardige tussenvorm van manie en paranoia’ hebben geleden. Dickens zelf leed aan fobieën en depressies. Vestdijk vergelijkt Dickens met Kafka. Hoewel de personages van Dickens ééndimensionaal door één overheersende hartstocht of onschuldige hobbie worden bezeten, meent Vestdijk toch dat Dickens als psycholoog op de drempel van een nieuwe tijd stond, terwijl Kafka de moderne tijd de rug zou hebben toegekeerd, als psycholoog.
We zien dus hoe Vestdijk de kennis uit zijn psychiatrieboeken benut om de personages die een andere letterkundige schiep te begrijpen. In 1964 behandelde Vestdijk het thema geestesziekte in de literatuur in bredere zin in zijn De zieke mens in de romanliteratuur. Dat hij zelf o.a. in De Redding van Fré Bolderhey het proces van schizofreen-worden in roman vorm beschreef, mogen we als bekend veronderstellen.
| |
| |
| |
Fenomenoloog
Dat Vestdijk door zijn medische opleiding vertrouwd raakte met de psychiatrische vakliteratuur uit zijn studiejaren, spreekt vanzelf. Dat hij zich ook in de fenomenologische psychologie en andere vormen van psychologie meer dan alleen oppervlakkig oriënteerde kan uit Het wezen van de angst en vele essays blijken. In de essays vinden we vele aanzetten tot een monografie. Zoekt u een aanzet tot een psychologie van de zuiverheid? Vestdijk schrijft:
Wordt het leven niet beter begrepen in zwaarmoedigheid dan in vreugde? De vreugde voegt te veel aan de dingen toe, tovert dingen te voorschijn die er niet zijn, en weeft de Maya van het springlevende zelfbedrog der springlevenden. Om ons het bestaan in zijn ware gedaante te laten zien maakt de melancholie, mits niet tot hopeloosheid verstart, betere kansen. Niet zozeer omdat het bestaan op zichzelf een droeve aangelegenheid zou zijn; maar omdat de melancholicus geduldiger en oplettender is dan de Vrolijke Frans, die door de wereld holt met zoveel zon op zijn rug, dat zelfs Willem Maris er geen koe van zou kunnen maken. De melancholicus laat zoveel licht toe in zijn besloten atmosfeer als nodig is om de voorwerpen te onderscheiden en zich te kunnen aanpassen aan hun objectief bestaan; de vrolijkerd daarentegen nodigt hen uit tot een rondedans, waarin hun eigen karakter verloren gaat, hun waardigheid te grabbel wordt gegooid, hun ware afmetingen zich verschuiven. Dit kan onderhoudend zijn, en goed voor de bloedsomloop en de doorstraling; maar afzijds van de hossende menigte zit de Melencolia van Dürer, omringd door meet- en pasinstrumenten, en denkt na, en begrijpt het leven.
In dit landschap van de ziel hanteert Vestdijk een psychologisch begrippenpaar dat alleen begrepen kan worden uit het tegenover elkaar stellen van het ene en het andere. Het ene verheldert ook het andere. In de psychologie zal men niet alleen de vrolijkheid en de zwaarmoedigheid tegenover elkaar plaatsen maar ook de manie en de depressiviteit. Men zal ook van introversie contra extraversie spreken, over een naar buiten en een naar binnen gekeerd zijn. De extravert is de uitbundige, in de wereld rondom opgaande mens, de introvert is de mens van de eigen binnenwereld. En wat valt nu bij een letterkundige, bij Vestdijk, op? Dat hij geen technische termen gebruikt. Hij beschrijft en roept beelden op. De universitair geschoolde psycholoog - de specialist, de schijndomoor - merkt dat Vestdijk in bovenstaand citaat fenomenologisch te werk gaat. Dat wil zeggen dat hij de verschijnselen, van tegengestelde stemmingen en bewustzijns-toestanden die hij waarneemt, laat spreken, zonder vooropgezette theorieën. Hij hanteert een voor-wetenschappelijke psychologie op basis van psychologische intuitie. Zo'n voor-wetenschappelijke psychologie beschrijft en verklaart nog niet. Het is een begrijpende, een Verstehende psychologie en geen verklarende en natuurwetenschappelijke psychologie. Of Vestdijk het leuk vindt of niet, of hij het wil weten of niet, men moet hem - als schijndomoor - toch wel in de eerste plaats tot de fenomenologisch-geschoolden onder de letterkundige psychologen rekenen.
En ziet, dat blijkt te kloppen. Vestdijk geeft zowel in zijn grotere als ook in de kleinere essays expliciet te kennen dat hij in het bijzonder aan de fenomenologische wijsbegeerte - die weer onmiskenbare invloed op de moderne psychologie had en heeft - veel te danken heeft. Eén uit vele passages waarin we dat lezen:
Is de meditatieve omgang met de droom, als met een diepzinnig sprookje of een mythische openbaring, nu het uitsluitend voorrecht van de kunstenaar? Misschien, - maar dan is het iets waarin de kunstenaar en man der wetenschap elkaar de hand reiken, omdat zij beiden, elk van eigen gedachtenwereld uit, tot de overtuiging gekomen zijn, dat de droom een integraal en onsplitsbaar phenomeen is, dat alleen door de intuitie, de zuivere aanschouwing in phaenomenologische zin, kan worden benaderd.
| |
De droom
De sleutel tot de moderne dieptepsychologie heet: de droom. Het kon niet uitblijven of Vestdijk moest het fenomeen van de dromende mens onder de loupe nemen. En dan kon hij natuurlijk niet om Sigmund Freud heen, die immers dromen tot uitgangspunt nam voor zijn kennis omtrent de mens en de mogelijkheden om die van zijn voornamelijk neurotische stoornissen te genezen. En nu doet zich iets bijzonders voor. In het essay ‘De droom als symbool’ trekt Vestdijk alle letterkundige registers open om de droomuitlegging, zoals die door Freud werd onderwezen en toegepast, als gepasseerd, als achterhaald te ontmaskeren. Het is alsof Vestdijk zegt: I can do one better than you. Freud, de ontmaskeraar, bood de letterkundige en psycholoog Vestdijk niet datgene waarop deze zat te wachten:
Ongetwijfeld is de psychoanalytische theorie de eenogige koningin in het land der blinde droomtheorieën; men kan haar daarom prijzen, men behoeft niet alle kritiek, waartoe blindheid aanleiding geeft, op haar onschuldig en eenogig hoofd op te hopen. Na haar geprezen te hebben kan men haar natuurlijk afwijzen.
Subliem en voor Vestdijk typerend is de mildheid waarmee de letterkundige zich opwerpt om Freud de les te lezen.
Wanneer wij afzien van enkele onbehouwen moralisten, die de psychoanalyse verdoemen omdat zij door haar vondsten gecompromitteerd menen te worden, zijn het voornamelijk de man der strenge wetenschap en de kunstenaar, die zich tegen Freud's droomuitlegging verzetten, de eerste als verdediger van de zuivere rationaliteit, de tweede als kampioen van het irrationele.
In een in zijn woordkeus hier en daar nogal vermakelijk betoog vertelt Vestdijk dan waar de schoenen in Freuds droomverklaringen wringen. Freud hanteert een verouderde associatie-psychologie om daarmee het wonderbare terrein van het onbewuste, het irrationele te betreden en verkennen. Het is alsof hij met een ‘exact geslepen spiegeltje in plaats van een mijnwerkerslamp’ de duistere gewelven van het ondergrondse gaat onderzoeken tot in de diepste schachten
waarvan hij enige ogenblikken later met opluchting in de stem verklaren kon, dat zij geen schachten wáren, doch hechtgebouwde torens, voor elkeen toegankelijk, die het klimmen nog niet had verleerd. Dit leek bedenkelijk veel op charlatannerie.
Volgens Freud zou een keten van associaties naar de betekenis van de droom leiden.
Vestdijk accepteert overigens ‘de grote primaire waarheden van verdringing, censuur, symbolisering, infantiele binding, en wat dies meer zij’. De droom wil hij echter op een andere manier benaderen dan Freud:
Hij rukt de droom uit elkaar, en past hem weer ineen. Maar dit kan men met een zo levend en spontaan phenomeen als de droom niet doen zonder het karakter ervan ingrijpend te wijzigen. Wie een droom wil verstaan, als droom, - en niet als ontzield psychisch mechanisme, - moet beginnen met hem intact te laten, en steeds blijven uitgaan van de veronderstelling, dat de voorstellingen ‘iets’ met de emoties te maken hebben, dat er een direct symbolisch verband tussen hen bestaat, en dat het associëren tot men een aanvaardbare ‘droomgedachte’ gevonden heeft ons in vele gevallen alleen maar van de emoties afvoert, en daarmee van de droom zelf.
Kortom: de emotionele sfeer en geladenheid, de stemming van de droom, blijkt voor Vestdijk het ondeelbare uitgangspunt voor het intuitieve begrijpen ervan. Hij illustreert het een en ander dan met een bergdroom met als conclusie:
Zo werd mijn berg tot symbool van het heelal, dat mij ver- | |
| |
plettert, maar waartegenover ik mijn waardigheid handhaaf als mens. Maar wanneer ik dit alles mijn analyticus aan het verstand tracht te brengen, glimlacht hij olijk en medelijdend.
Die weet namelijk beter! Vestdijk's uitleg zou berusten op weerstanden en complexen...
Vestdijk hoeft zijn ‘conflict’ met Freud niet als een ondraaglijke last mee te voeren. Hij vindt in Jung en Maeder bondgenoten die hem als dromer in zijn waardigheid laten. En zo komt hij tot de uitspraak die hiervoor reeds werd vermeld. De droom is een integraal en onsplitsbaar fenomeen, dat alleen in fenomenologische zin door de intuitie kan worden benaderd. Aanvoelend eerder dan rationeel-ontledend. Vestdijk staat een Verstehende psychologie voor. Daarover straks meer.
| |
Wijsgerige psychologie
We zouden eigenlijk een heel essay moeten wijden aan Vestdijk's wijsgerig-menskundige inzichten. Die treft men overal verspreid aan. Ik weet niet goed waar ik beginnen moet. Zo dan maar:
Een heilig man streeft naar het hoogste, volgens alle categorische imperatieven ter wereld; hij is van vroeg tot laat bezig zich te vervolmaken; hij staat met God op een enorme voet, - maar hij vergeet zijn hond te liefkozen: het enige wezen waartoe hij in een persoonlijke verhouding staat, of zou behoren te staan. Maar inderdaad, een hond kan ook geen stenen tafelen en moraaltractaten lezen, een hond is niet ‘taalgevoelig...’.
We zien hoe Vestdijk in dit citaat het super-idealisme van de ene hoogstaande mens vergelijkt met het realisme van de gewone mens die met beide benen op de grond blijft en in een persoonlijke verhouding tot zijn naaste - in dit concrete geval met zijn hond - behoort te staan. De mens blijkt vooral een taalgevoelige te zijn, wat blijkt als men hem met het dier vergelijkt. Zo zien we de letterkundige aan het werk, die geen technische termen behoeft te gebruiken om toch de begrippen idealisme en realisme en ook anthropologie en biologie te onderscheiden en aan elkaar toe te lichten. We willen hieraan vastknopen dat Vestdijk op een andere plaats spreekt over de vervreemding die binnen onze westerse beschaving binnensloop, toen de concrete alledaags werkelijkheid zo'n grote plaats moest gaan inruimen aan abstracties ... en het verval van de dialoog, van het tweegesprek begon.
Ik vang Vestdijk nu met enig genoegen in het net van de wijsgerige anthropologie, de menskunde op filosofische grondslag. Hij spartelt in dat net als hij het over het Griekse gastmaal heeft, waar de filosofen het hoogste woord voeren. De strekking van wat op zo'n gastmaal aan de orde was, is:
de deelnemers te leren hoe zij, na de toppen van het ideële bestegen te hebben, het laagland konden bereiken zonder hun nek te breken. Geen beter middel om een philosofie haar beweeglijkheid te waarborgen dan haar bij voortduring aan te passen aan het levende betoog en het kaleidoskopisch wisselend standpunt. Alleen dan is er kans, dat het abstracte begrip niet van de werkelijkheid vervreemd raakt, en de philosoof zich niet gaat afsplitsen van de mens. Het is stellig geen toeval, dat deze vervreemding, deze afsplitsing, in onze Westerse beschavingsperiode gelijke tred houden met het afsterven van het gesprek als voertuig der philosofie.
We merken op hoe Vestdijk, de letterkundige, in- en uitgaat bij zowel de wijsgeer als de psycholoog. We kunnen Vestdijk als psycholoog dus feitelijk niet losmaken van Vestdijk als filosoof. En welk een aandacht besteedt hij niet aan de dialoog:
Hoe zou men anders dan met behulp van het gesprek het punt kunnen bepalen waarop de philosofie van de man, wiens geest zich boven de dingen verheft, overgaat in de philosofie van de man die de dingen ontvlucht? Door een verhandeling van hem te lezen kan men zich hierover geen oordeel vormen: het accent van zijn stem is daarvoor nodig, de blik van zijn ogen, de kracht van zijn handdruk. Eerst zijn onvoorbereide woordkeus openbaart ons wat hij met zijn woorden bedoelt.
Letterkundige, filosoof en psycholoog: Vestdijk. We zien hoe voorrang wordt verleend aan de concrete mens die zich in een directe ontmoeting van mens tot mens pas echt openbaart. Voor het letterkundige werk zal dat kunnen betekenen: Vestdijk heeft personages en dialogen nodig om zich als mens aan ons te kunnen openbaren. Hij is altijd op vele anderen, op door hem geschapen alter-ego's aangewezen om geloofwaardige romans te kunnen schrijven. Dus ook op zijn lezers. Hij is op zelfkennis en kennis van de ander aangewezen. Hij is op de ander, die ook in hemzelf huist, aangewezen. En theoretisch is hij op de wijsgerige menskunde aangewezen.
| |
Thematisch psycholoog
De kleinere essays staan vol aanlopen tot psychologische studies over aparte onderwerpen. Vestdijk is geen systematische maar een thematische psycholoog. Behalve een psychologische theorie over De droom als symbool worden ook bij voorbeeld het verraad en de trouw doorlicht. Men kan Judas, zo meent Vestdijk, het beste begrijpen uit zijn weigering om zich te vereenzelvigen met het door hem aanbeden Idool: ‘Laten we aannemen, dat Jezus hem begrepen heeft. Hij, die ons de gelijkenis van de Pharizeeër en de Tollenaar naliet, kan daar geen moeite mee hebben gehad’. Vestdijk ziet Jezus als een mensen-begrijpend mens ... een psycholoog.
Het korte opstel over de trouw - Waarom is men trouw? - graaft diep. Zoekend naar de oorsprong van trouw vindt Vestdijk een
trouw aan de Aanvang, een volkomen Don Quichoteske, bizarre en schier tegennatuurlijke vorm van trouw, maar daarom niet minder de enige waarbij men zeggen kan, dat de aanwezigheid der liefde en de afwezigheid ervan tezamen de trouw hebben verwekt. En misschien laat zich, door alle complicaties heen, die door de liefde van oudsher plegen te worden ‘verwerkt’, deze zeer zuivere figuur zich steeds herkennen, als de ‘hieros gamos’, het ‘heilige huwelijk’, niet van twee wezens, maar van twee principes: het heden en het verleden, - dat wat men geworden is en dat wat men vroeger was en dat men niet meer kan prijsgeven.
Trouw is hiermee een zeer fundamentele houding van de geest...
Wat men geworden is en wat men vroeger was. In die ene zin vinden we opnieuw een sleutel tot Vestdijk als psycholoog. Als psycholoog van het worden, van de humane ontwikkeling. Men heeft met name over Dostojewski wel opgemerkt dat diens romanfiguren in de loop van hun romanbestaan niet veranderen: aan het einde zijn ze nog dezelfde als aan het begin. Toch noemde men Dostojewski een groot psycholoog. Een karakterpsycholoog? Vestdijk toont zich vooral in de Anton Wachterromans een uitgesproken ontwikkelingspsycholoog. We zien Anton bij voorbeeld zijn kinderangsten de baas worden. We maken mee hoe zijn vriendschappen en verliefdheden komen en gaan en zich ontwikkelen, culminerend in de complexe relatie tot Ina Damman. Ook in andere romans speelt de dynamiek van de psychologische ontwikkeling een voorname rol. We moeten het hier, wat de romans betreft, bij laten. Want de ontwikkelingspsychologie heeft in de romans niet het alleen-vertegenwoordigingsrecht.
| |
Voor en na Proust
Vestdijk heeft zijn gedachten over de psychologische roman en de psychologie in de roman meerdere keren in essayvorm geuit. Voor ons doel het meest overtuigend in een mild gestelde polemiek van Paul Rodenko - De psychologie in de roman
| |
| |
- en in een langer essay over Proust: Proust en het algemene. In het eerste opstel zet hij Paul Rodenko vriendelijk op zijn plaats, die in 1946 in het jongerentijdschrift Columbus Het einde van de psychologische roman voorspelde. Hij vindt Rodenko's verhaal schrander maar hij vraagt, tussen de regels door, in zijn eigen betoog, toch wel merkbaar of de auteur eigenlijk wel weet waarover hij het heeft. Als de psychologische roman in Proust zijn bekroning vond, suggereert die bekroning dan ook het einde van de psychologische roman? Nee, zegt Vestdijk, hoogstens een einde en wel van een bepaalde vorm van psychologie. De vraag moet dus luiden: welke vorm van psychologie hanteert een letterkundige? En daarmee begint Vestdijk zijn college voor de ongeletterden onder de geletterden. Dat Proust zoveel aan Freud te danken zou hebben, was te onnozel om er op in te gaan. Wel mocht men Proust's literaire psychologie localiseren binnen het positivistische denkklimaat van de 19e eeuw.
Naderhand gebeurden er dingen binnen de psychologie waarvan Proust gewoonweg geen weet kon hebben. Er kwam een onbevangen beschrijvende, een intuitief begrijpende vorm van psychologie op, die als Verstehende Psychologie over zou gaan in een Phaenomenologische Psychologie. Men zou vanuit de nieuwe ontwikkelingen gezien Proust's zielkunde, als hoogtepunt beschreven, nu nog hoogstens als achterlijk kunnen betitelen.
Men kan het zo zien: er zijn twee psychologieën, de rationeel verklarende en de intuitief begrijpende; deze indeling doet zich ook in de roman voelen, maar veel vager en dubbelzinniger, hetgeen prognoses omtrent een aanstaand ‘einde’ van een van beiden niet bepaald ten goede komt.
Is dit niet een vriendelijke vorm van polemiek bedrijven?
Vestdijk laat in zijn opstel zien hoe alles veranderde en dus ook de psychologie. De psychologie evolueerde, ze werd anders. Rationalisme èn irrationalisme maakten zich in de 19e eeuw beiden sterk en stonden onder invloed van Hegel's dialectiek, een dynamiek van de voortgang waarbij het ene voortdurend op het andere betrokken was. Rationaliteit en irrationaliteit beïnvloedden elkaar wederkerig, waarbij voortdurend nieuwe eindprodukten ontstonden die dan weer begin van het nieuwe konden zijn. En wat gingen nu de letterkundigen doen? Onder invloed van de geest van een haastige tijd gingen ze een versnelde psychologie beoefenen, een gebeuren waar de roman slecht tegen kan. En zo kon er inderdaad het gevaar ontstaan dat de roman door een filmische kippendrift van de romanschrijvers, onder invloed van het filmgebeuren, zou kunnen doodbloeden. Hoe de roman er uit zou kunnen zien, die zich tegen de filmpsychologie zou verweren, weet Vestdijk niet. Versterken van de essayistische elementen, een rustige verteltrant, stilistische doorwrochtheid, stijlschoonheid, diepborende dialoog en weinig handeling? Het blijven vragen.
Interessant is dat Vestdijk toekomst lijkt te zien in een ethische roman, of beter gezegd een roman waarin een psychologie zou functioneren over en ook door, de zich om ethiek bekommerende mens. Daarin zou dan een wilspsychologie de voorname rol spelen. Vestdijk vraagt wat in een roman, meer in het algemeen, ethiek is zonder psychologie of psychologie zonder ethiek. En we zien opnieuw hoe het ene is aangewezen op het andere. Vestdijk ziet tenslotte maar één belangrijke richting in de psychologie die doodgeboren lijkt, wat de toepasbaarheid in de roman betreft. De behaviouristisch-psychologische roman heeft geen toekomst. Die mag men overigens met recht on-psychologisch noemen. Dat Hemingway en Steinbeck successen boekten met behaviouristische roman-technieken, kon alleen omdat zij over uitzonderlijke begaafdheid beschikten. Denkt Vestdijk daarbij aan psychologische begaafdheid?
| |
Algemeen en bijzonder
We weten dat A la recherche du temps perdu een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling van Vestdijk's schrijverschap vervulde. We mogen dan ook verwachten dat het lange opstel over Marcel Proust - Proust en het algemene - neerslagen vertoont van, laten we zeggen, idealen waaraan Vestdijk als letterkundige zelf heeft willen voldoen. Waaraan hij in het algemeen heeft willen voldoen, want in de bijzonderheden heeft hij ongetwijfeld zijn eigen wegen willen bewandelen. Vestdijk was bepaald geen blijvende copyist, hoewel hij in zijn jonge jaren als tekenaar graag copieerde. Vestdijk's opstel over Proust zou door elke letterkundige indringend moeten worden bestudeerd, omdat het over de achtergrond van het vakmanschap gaat.
Wat blijkt nu? In de eerste plaats dat ‘met Proust's manier van denken ieder ander een filosoof zou zijn geworden (in de zin van vakfilosoof...)’. Alleen door een voor een schrijver natuurlijk tegenwicht kon hij letterkundige worden en blijven. Hij vertoonde namelijk naast grote begaafdheid en affiniteit voor het algemene een even sterk vermogen om zich met details, het bijzondere, de bijzonderheden bezig te houden. Vestdijk rekent het filosofisch-algemene dat in Proust's autobiografische werk zo sterk naar voren komt, tot het essayistische aandeel in dat werk. Dit aandeel valt overigens niet gemakkelijk te isoleren, omdat het zo geintegreerd in het geheel van de tekst is opgenomen. Die essayistische elementen houden de lezer aan het denken, maar ‘nooit wordt zijn denken systeem, altijd overheerst de spontaniteit’. Men kan volhouden ‘dat het bijzondere, het betekenisvolle detail, voor hem (Proust) altijd de hoofdzaak is gebleven en dat hij er alleen daarom niet over schrijft omdat het voor hem - zoals voor ons - vanzelf spreekt’. Het bijzondere is voor ons het vanzelfsprekend essentiële, dat zeer dicht bij ons ligt en dat als lucht, zon en water niet voortdurend spraakmakend is (of althans destijds was, Bts).
Nadat Vestdijk allereerst - met nadruk daarop - de filosofische kant van Proust heeft laten zien, gaat hij vervolgens in op Proust als psycholoog: ‘Behalve door een enorme zelfkennis en mensenkennis wordt Proust's psychologie ... gekenmerkt door zijn neiging de mens als een totaliteit te zien’. En kort daarna vertelt Vestdijk hoe hij zelf, met Proust, de mens ziet:
Een mens is niet alleen zichzelf, maar ook de jeugd van zichzelf, hij is zijn ouders, zijn vrienden, zijn minnaressen, zijn ondergeschikten - zijn provincie, zijn omgeving, zijn sociale klasse - hij is alles wat hij gezien, ervaren, geleden en genoten heeft; en tenslotte is hij ook nog wat hij niét is, want Proust's gewoonte om zijn personages banen naar hun eigen tegendeel te laten beschrijven, waarbij de meest verbazingwekkende surprises niet zijn uitgesloten, zijn minder een bewijs voor de neiging van de romancier tot opzichtige verrassingen, of voor zijn teoretische vertrouwdheid met de antithetische struktuur van het karakter, dan voor zijn overtuiging, dat de mens, indien hij een totaliteit is, ook dit moet zijn: zijn eigen kontrast, zijn eigen ontkenning. De voorbeelden daarvan zijn niet te tellen. Zij kunnen verschillende vormen aannemen, al naar gelang de mens verandert in wat hij vroeger niet was, dan wel op één moment met zichzelf strijdig is of wordt, en door allerlei tegenstellingen en ambivalenties een raadsel voor zijn medemens (is).
Dit is een sleutelpassage voor Vestdijk als psycholoog. Meer dan dat. Vestdijk geeft hier een bijna volledig antwoord op de vraag naar zijn Mensbeeld. De mens is een ambivalent, neen een polyvalent wezen en daarmee een raadsel voor de medemens op wie hij is aangewezen. Het ontgaat mij niet dat Vestdijk hier een cultuurbeeld van de mens schetst. Daarin is het natuurbeeld immanent aanwezig.
| |
| |
| |
Mogelijkheden
In dit opstel over Proust wordt duidelijk dat Vestdijk - in het voetspoor van de eens voor hem ideale schrijver - de mens ziet als het wezen der vele mogelijkheden:
Van de mens zou hij (Proust) het liefst ‘alles’ maken, daarbij de lijn doortrekkend van zijn adagium ‘L'individu baigne dans quelque chose de plus général que lui’. Het meest algemene is inderdaad het universele, het al, alle mogelijkheden.
Het is nu nog maar een kleine stap van de mens als het wezen der vele en alle mogelijkheden naar de concrete mensen met machtsfantasieën. En ziet, volgens Vestdijk maakte Proust die stap naar de machtsmens heel duidelijk en moet men de door hem gehanteerde psychologie primair als machtspsychologie onderkennen. Die machtspsychologie zal dan bij Proust in diens romanpersonages vooral ook tot in de liefde, en wat daarvoor doorgaat, doordringen. Vestdijk geeft dan nadere inlichtingen hoe dit bij Proust gebeurt.
We kunnen ons er achteraf over verbazen dat Simon Vestdijk Nol Gregoor, toen die hem in zijn interviews vroeg naar het mensbeeld dat hem in zijn werk voor ogen stond, geen antwoord kon geven. Was Vestdijk niet ad rem genoeg om te kunnen zeggen daar heb ik best wel eens over geschreven, lees mijn essay over Proust maar? Dat essay bevat meer dan een geringe handreiking.
Ter afsluiting mogen we vaststellen dat Vestdijk als psycholoog een wijsgerig-menskundig uitgangspunt zocht. De mens is op de ander aangewezen. Hij is het wezen der vele mogelijkheden hetgeen hem tot een raadsel maakt. De vele mogelijkheden kunnen hem ook machtsdronken maken, wanneer hij ze alle zou willen verwerkelijken. Vestdijk beëindigt zijn essay over Proust en het algemene met te wijzen op de spanning die bestaat tussen werkelijkheid en mogelijkheid. De letterkundige Vestdijk wilde in zijn oeuvre alle mogelijkheden van de mens in zijn personages verwerkelijken. De polariteit tussen werkelijkheid en mogelijkheid geeft dan echter ook aan dat vele mogelijkheden moeten blijven liggen, en als niet-gerealiseerde mogelijkheid binnenskamers voort moesten leven. Verloren mogelijkheden. En ook die behoren tot de ingrediënten van het menselijke bestaan.
Een mogelijkheid is als het ware een doodgeboren werkelijkheid, een kind dat niet tot leven is gekomen, maar dat dit had kunnen doen, en dat dus even goed tot de totaliteit van het leven (...) behoort als wat zich in feite gerealiseerd heeft.
Vestdijk geeft dus als toegift nog even een psychologie van de mogelijkheid, een filosofie ervan. Vandaar dat ook en juist het gemankeerde avontuur een kunstenaarschap kon bepalen.
|
|