Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
H.C. ten Berge
| |
1Op een kleurrijke afbeelding zien we een vrijwel naakte vrouw die op handen en voeten steunt en met haar hoofd schuin in onze richting is gekeerd. Ze draagt een minuscuul slipje dat op de heupen met een veter op z'n plaats wordt gehouden. Haar onzichtbare handen en gedeeltelijk zichtbare armen zijn in leer gestoken en slangelederen laarzen reiken tot halverwege haar dijen. Aan een koordje om haar hals hangt een slangachtig ornament, haar linkerborst (de rechter gaat gedeeltelijk schuil achter een arm) biedt vrij zicht op een geprononceerde tepel. Haar gezicht is een slangekop met opengesperde muil waaruit twee paar giftanden en een gespleten tong steken. Het geheel ziet er glad, gaaf en agressief uit. Op een andere, even kleurrijke prent wordt ons viermaal een open, roodgeverfde vrouwenmond getoond: de lippen zijn dik aangezet en de monden hebben een gaaf, regelmatig gebit. Een van de afbeeldingen laat een behaard, vliesvleugelig insekt zien dat via de onderlip van de vrouw naar binnen schijnt te kruipen; een tweede is voorzien van een venijnige muizeval met stukje kaas (dat voor hetzelfde geld een honingraat kan zijn); een derde is uitgerust met een goed zichtbaar stel tanden en een schakelaar waarop OFF-ON staat, terwijl de vierde een uitgestoken, door vlammen geflankeerde en lichtelijk naar boven gekrulde tong toont. Een volgende tekening biedt de kijker een achteroverliggen-de vrouw die alleen lange doorzichtige handschoenen, kousen en hooggehakte schoenen draagt: het opvallende aan deze vrouw is, dat zij wordt voorgesteld met vier benen en vier armen die zijn gerangschikt alsof we hier met een vrouwelijke spin te maken hebben, wier web bestaat uit de verlokkingen van haar lichaam (zie afb. 1). De tekenaar van al dit fraais is Philip Castle die in zijn boek Airflow een aantal van zijn produkten bijeengebracht heeft. In zijn gelikte, quasi vrolijke wereld spelen vrouwen een overheersende rol, die evenwel berust op een vrouwenbeeld dat in letterlijke zin gemechaniseerd is: armen met prothese-achtige inzetstukken, borsten die wapens, straalmotoren of raketten bevatten, geprononceerde metalen of kunststoffen tepels, enzovoort. De lichamen zijn dodelijk perfekt, de gezichten anoniem en onpersoonlijk, zelfs in die gevallen waar beroemde sterren als voorbeeld zijn genomen. Zijn figuren vertegenwoordigen niemand en zijn daardoor ‘supervrouwen’, ‘non-vrouwen’, ideaal-voor reclame-, propaganda- en consumptiedoeleinden. Snelheid, verlokking en aanval zijn de trefwoorden voor wat zijn beeldend werk te bieden heeft. Het vrouwenlichaam als spin (titel: YB-49. Prent van Philip Castle, december 1977).
In het verlengde van de zojuist beschreven afbeeldingen liggen tal van andere, die alle in de wereld van het beeldverhaal, de science-fiction en een bepaald soort affichekunst thuishoren. De reclame voor Heavy Metal, een film uit 1981 die als ‘een stap voorbij de science-fiction’ wordt aangeprezen, gaat in de Verenigde Staten - en waarschijnlijk ook elders - vergezeld van een veelkleurenplaat waarop ons allerlei Universums worden beloofd. Eén daarvan is een ‘universum van sexuele fantasieën’. Het affiche laat helaas weinig aan onze verbeeldingskracht over: een vrouw in ingewikkelde uitrusting die niettemin veel huid onbedekt laat, is gezeten op een gevleugeld pre-of posthistories dier met roofvogelklauwen en opengesperde muil. De brutale snavel van het dier en de rest van zijn voorkant laten ons niet in het ongewisse omtrent zijn functie: ze zijn letterlijk het verlengstuk van de vrouw, in het bizonder van haar onderlichaam. Ze ment het gevleugelde ‘insekt’ terwijl ze met haar rechterarm een lang puntig zwaard omhoogheft. Ook hier zijn aanval, snelheid en de suggestie van meedogenloos (sexueel) optreden troef. Het werk van mensen als Boris Vallejo en Frank Frazetta is in sterke mate hieraan verwant. Bij Vallejo - niet te verwarren met de dichter van de Poemas Humanos - gaan geweld en persoonlijke ijdelheid gepaard met veel vertoon van Amerikaans machismo. Dit laatste staat de aanwezigheid van een agressief vrouwentype niet in de weg. In The Fantastic Art of Boris Vallejo wemelt het van genadeloze vrouwen, vaak vergezeld van reptielen of roofdieren en toegerust met attributen die hen zowel verleidelijk als afschrikwekkend moeten maken. Daarbij spelen de attributen of de begeleidende dieren veelal een plaatsvervangende rol: het gesuggereerde sexuele gevaar is in die gevallen verschoven van het vrouwelijk geslachtsorgaan naar de ‘hulpstukken’ die haar omringen, bekleden, dan wel beschermen. Op een aantal schilderingen en kleurplaten draagt de vrouw een smalle gordel met een sinister, maskerachtig kopje dat haar schaamstreek bedekt. Er is een bijna naakte vrouw met ronde ijzeren plaatjes op de borsten, staande naast | |
[pagina 92]
| |
een gevleugelde tijger met open bek en vervaarlijke slagtanden. Een andere wordt afgebeeld met metalen doppen op de tepels, een gordel als zojuist omschreven, terwijl ze omringd wordt door voorhistoriese monsters waarvan één met open bek en gespleten tong. ‘The Amazon's Pet’ draagt metalen lichaamsversieringen (een soort constante bij deze illustrators), de inmiddels bekende gordel en, in de linkerhand, een ijzeren bal met stekels aan een ketting; aan haar rechterhand bevindt zich een eveneens geketende, monsterlijke kop met snavelneus - de schoothond van de amazone. ‘The Maker of Universes’ ten slotte toont een man met een mes, geplaatst tegenover een woest ogende, gevleugelde vrouw met rood haar en roofvogelklauwen, die omgeven is door agressieve arenden. De laatsten treden duidelijk op als begeleiders van de vliegende dame, omdat ze de man eendrachtig bedreigen. Overbodig te vermelden dat in vele tekeningen slangmotieven veelvuldig zijn toegepast. Evenals Vallejo is ook Frazetta niet afkerig van sterk aangezette demoniese taferelen, die als schilderijen, tekeningen of boekomslagen de wereld werden ingestuurd. Zijn ‘Moerasdemon’ is een mannelijk monster dat verrijst uit het moeras ten aanschouwen van een - op de rug geziene - vrouwengestalte met omhooggestrekte linkerarm. Haar hand loopt uit in een klauw met lange nagels en een slang slingert zich tussen en om haar dijen omhoog: de slang is haar bewaker. Zijn ‘Vrouw met zeis’ evenwel is voor ons doel treffender dan de meeste andere prenten of schilderijen van Frazetta. Bieden de laatste oogverblindende vrouwen met speren, tijgers, kentaurs, zwarte panters of wolven, de eerste laat nog wel iets anders zien. De kijker staat oog in oog met een aanvallende vrouw met woest haar, wapperende mantel, een rode zeis boven haar hoofd heffend, een dunne lange adder in haar andere hand en een tweede reptiel aan haar voeten. De schilder-ontwerper schuwt de overdaad niet, zal iemand opmerken. Dat is juist, maar de artistieke waarde van deze werkjes is hier niet in het geding, omdat het op deze plaats gaat om de opsporing van een bepaald motief dat in heden en verleden een constante is geweest in uiteenlopende verbeeldingsvormen. En dat het niet alleen tot het verre verleden van sprookjes en mythen behoort, zal de lezer in de loop van dit artikel kunnen beamen. Toch zal men waarschijnlijk niet aan de indruk ontkomen dat we hier met een kitscherige kunstvorm te maken hebben, waarin tamelijk dubieuze ideeën opgeld doen. Uit het moeras van Frazetta, Vallejo en aan hen verwante kunstenaars komen niet zelden ook ideologiese demonen te voorschijn. Hoewel men kan erkennen dat ze kundige en knappe tekenaars zijn, moet men tegelijkertijd vaststellen dat elke vormvernieuwing van de twintigste eeuw aan hun oog voorbij is gegaan. Deze laatste opmerking is een beetje onrechtvaardig wanneer we ons realiseren dat vele prenten in opdracht van uitgevers zijn ontstaan en min of meer bij de inhoud van bepaalde boeken moesten aansluiten. Het oog richtte zich in die gevallen uiteraard eerder op de beurs dan op de beeldende vernieuwing van deze eeuw. Niettemin is het opvallend hoezeer de hier beschreven afbeeldingen aansluiten op de laat-romantiese literaire schilderingen van genadeloze of fatale vrouwen met sexueel verslindende neigingen in de negentiende eeuw. Koude agressiviteit en bleke schoonheden, totale onderworpenheid en sexuele mishandelingen zijn aan de orde van de dag in het werk van schrijvers als Gautier, Swinburne en, iets later, D'Annunzio. De vrouwen krijgen in de beschrijving van deze heren mythiese proporties en hun eigenschappen liegen er niet om. We zullen er dadelijk op terugkomen, maar kunnen nu alvast enkele regels uit Swinburne's Notes on Designs of the Old Masters in Florence (1868) citeren, waarin hij enige vrouwenkoppen van Michelangelo bespreekt. Hij trekt het onderwerp van zijn notities volledig naar zich toe (waardoor het bijna onherkenbaar wordt) en put zich in wezen uit in een beschrijving van eigen obsessies: Broad bracelets divide the shapely splendour of her arms; over the nakedness of her firm and luminous breasts, just below the neck, there is passed a band as of metal. Her eyes are full of proud and passionless lust after gold and blood; her hair, close and curled, seems ready to shudder in sunder and divide into snakes. Her throat, full and fresh, round and hard to the eye as her bosom and arms, is erect and stately, the head set firm on it without any droop or lift of the chin; her mouth crueller than a tiger's, colder than a snake's, and beautiful beyond a woman's. Zo gaat dit nog enige tijd door, waarbij Cleopatra - naast Salome en Herodias de onbetwistbare aanvoerster der noodlottige, negentiende-eeuwse vrouwen - al spoedig de beschrijving gaat beheersen. Opvallend zijn de slangen, ook in het vervolg van Swinburne's stuk overvloedig aanwezig, de wrede mond, de lust zonder passie, het roofdier, de perfektie van het lichaam en de frigiditeit van het ideaalbeeld. Wat hier allemaal te zien en te lezen valt, kent dus een lange traditie. Het is in feite zeer ouderwets, om niet te zeggen archaisch, ondanks de schijn van moderniteit die gewekt wordt door de toepassing van technologiese attributen en de onverbloemde wijze waarop de tekenaars een en ander gestalte geven.Ga naar eindnoot1. In beeldverhalen van heel ander allooi komt die onverbloemdheid even hard als primitief naar voren, namelijk in de pulpstrips ‘voor volwassenen’ met titels als Lucifera (de minnares van de duivel), Maghella en Vampirella. Agressie en sexualiteit zijn in deze boekjes synoniem en de vrouwelijke protagonisten leggen niet zelden verslindende neigingen aan de dag.Ga naar voetnoot* ‘Ik ben dol op geweld!’ - Lucifera spuugt deze woorden uit in de superbe aflevering In lichterlaaie (zie afb.). Even later valt ze dan ook lijfelijk aan op het mannelijke geslacht (afb. 3), waarbij het verschil tussen castratie en fellatio niet meer duidelijk is. In goed vlaams roept het slachtoffer vervolgens uit, ‘Je doet me omvallen!’ Dat willen we wel geloven. Haar zuster in het kwaad, Maghella, geeft zich aan identieke praktijken over, zij het dat ze voorkeur aan de dag legt voor een vastgebonden, naakte gevangene, die in het bijzijn van haar vader met een stevige ‘blow-job’ wordt verwend. ‘Slurp, slorp’ wordt echter al spoedig: ‘Ogenblikje geduld nog, vader! Ik bijt hem!’ (Afb. 4) Na deze handeling breekt ze haar bezigheden af, om de gevangene vervolgens met een zweep te lijf te gaan (‘Slaf! Sciak! Aah!’). We zijn met deze Männerphantasien wel ver verwijderd van wat literaire fijnproevers kunnen waarderen. Toch zal blijken dat de verschillen in beschrijving of afbeelding van al die verslindende types niet essentieel maar gradueel zijn. Niet het onderwerp is bepalend voor de kwaliteit of het niveau ervan, het zijn de vormgeving en de taalhan- | |
[pagina 93]
| |
tering die daarvoor zorgdragen. Gautier, Swinburne en andere, aan hen verwante, auteurs of navolgers zijn beslist niet met verhevener intenties te werk gegaan. Ze beschikten alleen over een grotere intelligentie, een beter instrumentarium, een klassieke scholing en een literaire cultuur waarin ze op hun specifieke wijze die intenties tot uitdrukking konden brengen. 3
4
| |
2Een nadere blik op het werk van enkele negentiende-eeuwse schrijvers en dichters leert ons dat het hier besproken motief door hen met uiterste precisie wordt beschreven. Het verschil met archaïsche mythen van schriftloze samenlevingen is direkt zichtbaar, al was het alleen maar door de verregaande detaillering die hun beschrijvingen kenmerkt. Ze zijn oneindig gecompliceerder en beperken zich niet tot een rechtstreekse anecdote omtrent de vrouw die mannen sexueel verminkt en ontmant. Indirekt doet de vrouw evenwel niets anders, terwijl haar slachtoffers zich in de meeste gevallen maar al te graag aan deze speciale behandeling onderwerpen. Hieruit vloeit meteen een tweede verschil voort: zoals we straks zullen zien, ondergaat de man in archaïsche mythen zijn lot geenszins passief, maar probeert hij het netelige probleem - dat voor hem een voortplantingsprobleem is - op te lossen. Lukt hem dit, dan kunnen vrouw en man de zoete vruchten van zijn vindingrijkheid plukken. Hoe anders gaat het toe in het werk van de negentiendeeeuwse auteurs, die hun mannelijke helden overgeven aan sexuele vernedering en vernietiging, waaraan dezen vervolgens een niet geringe wellust ontlenen (de algolagnie van Swinburne bijvoorbeeld moet voorbeeldig zijn geweest)Ga naar eindnoot2.. De complexe gevoelens der protagonisten worden ook op taalkundig niveau uitputtend behandeld. Daarvan is geen sprake in de oude mythen. De laatste zijn in het algemeen afstandelijk, beknopt en laconiek in de afhandeling van het gebeuren. Ze zijn zelden of nooit eroties en hebben evenmin de intentie de toehoorders sexueel te prikkelen of op te winden. In de literatuur van de negentiende eeuw wordt, in het voetspoor van de goddelijke markies De Sade, juist het tegenovergestelde beoogd. Maar dan zijn we ook beland in de eeuw die de ‘style de décadence’ zou ontwikkelen en perfectioneren tot de dood er op volgde. Gezien de wijze waarop de fatale, verslindende, koude schoonheid van de vrouw door genoemde schrijvers wordt uitgewerkt, kan zij in laatste instantie niet anders dan als volstrekt fictioneel door de lezer ervaren worden. Ze verkrijgt een mythiese allure in hun verhalen, romans en gedichten, hoezeer ook de aanleiding tot die schrifturen van persoonlijke en tijdgebonden aard is geweest. Deze overweging voert tot het vaststellen van een, voorlopig laatste, verschil: de oude mythen zijn, ook wat dit motief aangaat, anoniem en niet gebonden aan een bepaalde stijl of tijd. De voortbrengselen van de negentiende-eeuwers zijn, hoewel mythies van karakter, door hun literaire - d.w.z.. hun stilistiese, formele en inhoudelijke - eigenschappen ogenblikkelijk thuis te brengen als produkten van een bepaald tijdvak. Een tijdvak waarin begrippen als schoonheid, individualisme en sensualisme sterk op de voorgrond treden en de psychiese roerselen van de persoon tot in de uithoeken van zijn ziel onderzocht gaan worden.
De naam van Théophile Gautier is hier al eerder gevallen. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de ‘school van exoties estheticisme’. Als voorbeeld hiervan geldt Une Nuit de Cléopâtre uit 1845, waarin de fatale vrouw ten voeten uit getekend en Cleopatra als de volmaakte belichaming van Keats' La Belle Dame sans Merci voorgesteld wordt. Ieder die zich enigermate in dit onderwerp wil verdiepen, wordt vroeg of laat schatplichtig aan wat Mario Praz over haar en anderen heeft gezegd in The Romantic Agony. Praz geeft aan de hand van Gautier's boek een scherpe typering van de negentiende-eeuwse verslindende vrouw. Cleopatra staat model voor al haar soortgenoten in de vele romans en verhalen die na 1845 zullen gaan verschijnen. Net als de bidsprinkhaan doodt zij de mannen die ze bemint. Geen enkele man haalt de morgen na een liefdesnacht. Ze lijkt op de bijbelse Sarah die een reeks van echtgenoten in de bruidsnacht om het leven brengt. De man is in ieder opzicht de mindere, terwijl zij als vrouwtjesspin of bidsprinkhaan haar minnaars doodt, leegzuigt en verslindt. ‘Sexueel kannibalisme is haar monopolie,’ merkt Praz over haar op. Tegen het einde van de eeuw is haar rol overgenomen door Herodias. Maar ook Salome, dochter van Herodias - geschilderd door Gustave Moreau en beschreven door Huysmans, Wilde, Mallarmé - treedt samen met de koningin van Sheba (Flaubert), Mary Stuart (in Swinburne's Chostelard) en andere historiese verschijningen op de voorgrond. Swinburne's hoofdfiguur Chastelard ontwerpt een beeld van Mary Stuart, waarop hij vervolgens dodelijk verliefd wordt. Mary is bij Swinburne mooi, koud, bleek en vampierachtig. Chastelard wil niets liever dan haar slachtoffer worden. Ze wordt beschreven als wrede sfinx, als bloeddorstig idool aan de voeten waarvan hij vernederd, leeggezogen en gedood wenst te worden. Haar mond is rood van mannenbloed - ‘Dabbling with death her little tender lips / A bitter beauty, poisonous-pearled mouth...’ Als ze hem in de gevangenis komt opzoeken zegt hij tot haar: ... men must love you in life's spite;
For you will always kill them; man by man
Your lips wil bite them dead; yea, though you would,
You shall not spare one; all will die of you...
In de tweede helft van de negentiende eeuw wemelt het van vrouwen die in allerlei toonaarden volgens het Gautier-Swinburne procédé worden verheerlijkt. De italiaan Gabriele D'Annunzio drijft zijn identificatie met bewonderde voorbeelden zo ver door, dat hij in zijn Fedra Swinburne's Phaedra plagieert, waarvoor hij enkele jaren later in italiaanse literaire kringen scherp gekritiseerd wordt. Uit het omvangrijke, door Praz verzamelde, materiaal blijkt in ieder geval dat de genadeloze vrouw die mannen symbolies of in werkelijkheid van hun mannelijkheid berooft, tot een genre vol clichés en stereotiepen was geworden. Wat bij Edgar Allen Poe in de eerste helft van de eeuw voortkwam uit een diep gewortelde, persoonlijk doorleefde angst voor vrouwen (een angst gebaseerd op de idee van een getande vagina, die hem in versluierde termen aanzette tot een beschrijving van zijn sexuele onmachtGa naar eindnoot3., is vele decennia later tot een literair spel met sadomasochistiese fantasieën getransformeerd. | |
[pagina 94]
| |
Hiermee is het begrip van de getande vagina - de vagina dentata - dan eindelijk met zoveel woorden genoemd. De vagina die de man zou smoren tot de dood er op volgt. De literaire schrijvers die tot nu toe aan bod zijn gekomen, brengen dit vrouwelijk juweel eigenlijk nooit rechtstreeks ter sprake, terwijl al hun beelden en signalen even zovele pijlen zijn die naar de tweesprong van het lichaam wijzen. De spin - volgens kenners het klassieke symbool van de slechte, verlammende en overweldigende moeder - is aanwezig; de slangen zijn niet te tellen; sikkels, messen, zeisen, (gif)tanden, tijgers met opengesperde muilen, de mond als bloedende wond en de vrouwelijke overmacht - het is er allemaal, maar de geheime plek blijft ongenoemd. Huysmans merkt aan de kleding van Salome onder meer ‘een kruis van vurige slangen’ op, Flaubert ziet op de borst van de koningin van Sheba een diamanten schorpioen ‘qui allonge la langue entre ses seins’, maar de plaats waar het werkelijk steekt wordt vermeden. Of toch niet? Het is een dichter die zich uiteindelijk heeft vermand en in zijn verzen vrouw en vagina noemt. Paul Verlaine schrijft over ‘la femme dévoratrice’ als iemand bij wie de sublieme curve van de meegaande buik (‘le ventre opime et sa courbe sublime’) naar het vraatzuchtige geslacht (‘le sexe mangeur’) voert. In een andere tekst, ‘La bonne crainte’, wordt de vrouwelijke spelonk (‘l'antre’), ook de bittere liefdesgrot genoemd (‘l'âpre caverne d'amour’), en als bron van diepe vrees getekend. Haar geslacht blijkt een afgrond: Douloureux et gai, vil, sublime,
Mais effrayant
On dirait - de sauvagerie,
De structure mal équarrie,
Clos et béant.
Een afgrond die smartelijk en blij, laaghartig, subliem maar afschrikwekkend is: de kloof wordt gekenmerkt door wildheid, een slecht afgewerkte structuur (‘mal équarrie) die gesloten zowel als gapend (‘beant’) kan zijn. Hoewel sedert het begin van de twintigste eeuw het beeld van de castrerende vrouw veel minder op de voorgrond treedt en in ieder geval als dominant thema naar de achtergrond verdwijnt, wil dit niet zeggen dat het geheel afwezig zou zijn. Zowel in de literatuur, de opkomende film, als het eerder geschetste beeldverhaal, blijft het een rol spelen. De beschrijvingen en beelden worden direkter, maar verschillen niet wezenlijk van de vroegere. De enige vrouw in dit gezelschap van kwellers en gekwelden, Anai's Nin, roept in haar Delta of Venus een soortgelijk beeld op als Paul Verlaine gedaan heeft: Terwijl zijn broers de vrouwen namen, streelde hij hun borsten. Hij vulde zijn mond ermee, hongerig. Maar hij was bang voor wat hij tussen hun benen zag. Het kwam hem voor als een reusachtige natte hongerige mond. (...) Hij stelde zich deze honger van vrouwen voor als geweldig, gulzig, onverzadigbaar. Het leek hem toe dat zijn penis voor altijd zou worden opgeslokt. Het vrouwelijke geslachtsdeel ondergaat hier een vergroting die we gerust ‘mythies’ mogen noemen. De paringsdaad in D'Annunzio's Forse che si forse che no, een werk waarin het sadisme hoogtij viert, wordt door de minaar van Isabella Inghirami beleefd als een symboliese castratie tijdens een demonies gevecht: De man schreeuwde het uit alsof zijn mannelijkheid met de uiterste wreedheid van hem werd losgescheurd; hij verhief zich en viel toen terug. De vrouw huiverde, met een rochelend geluid dat overging in een gekreun, onmenselijker zelfs dan de schreeuw van de man. Het is even merkwaardig als verrassend om bij Jean-Paul Sartre, de ideologiese tegenhanger van D'Annunzio, een zelfde castratiegedachte in L'être et le Néant aan te treffen: de liefdesdaad betekent castratie van de man, schrijft hij, omdat de vagina ‘een vraatzuchtige mond (is) om de penis te verzwelgen.’ In groteske en uitgesproken humoristiese vorm zien we het geknabbel aan ‘mannelike lekkernijen’ terugkeren in het alles verslindende vleesboek van Jacq Firmin Vogelaar, - namelijk daar waar het meisje Alma opeens ‘verandert in een vraatzuchtig nee ronduit wraakzuchtig monster dat met grote happen de voeten van O begint op te eten hap hap omhoog naar knieën en dijen alsof ze in tijden niet gegeten heeft, zodat er in een ommezien, zeker als andere meisjes aan andere ekstremiteiten beginnen, van O weinig meer overblijft dan een initiaal, een onbetekenende herinnering waar je doorheen kunt kijken en als je wilt je vinger doorheen kunt steken.’ Behalve dat Alma - in tegenstelling tot haar bleekzuchtige zusters uit de negentiende eeuw - heerlijk rond en gezond is, wordt sexueel kannibalisme hier uitgebreid tot kannibalisme in algemene zin. Daarover zou in het verlengde van deze beschouwing het een en ander zijn op te merken. Het lijkt beter om dat even uit te stellen en ons te beperken tot de eerstgenoemde vorm van kannibalisme. Het motief van de getande vagina alleen, heeft al meer te bieden dan op deze plaats uiteengezet kan worden. Zo kan bijvoorbeeld aan de maatschappelijk-politieke context van verslindingsangst bij een bepaald soort mannen slechts een enkel woord gewijd worden. In een boeiende bespreking van Klaus Theweleit's boek MännerphantasienGa naar eindnoot4. werd een verschoven vorm van sexuele angst voor vrouwen op verrassende wijze blootgelegd. Theweleit heeft in zijn tweedelige studie de aantrekkingskracht van het fascisme onderzocht: een beweging die zichzelf van een mythe voorzag en daarna de mythe werkelijkheid liet worden. Hij las met dat oogmerk een aantal (auto)biografieën van zogenaamde ‘soldatische Männer’, in het bizonder van mannen die lid waren van de Freikorpsen. Methodies gezien was zijn leeswijze een psychoanalytiese, waarbij hij ‘gevoelens, angsten, agressie en verlangens’ van Freikorpssoldaten aan een onderzoek onderwierp. Een van de door hem opgeworpen vragen luidde: Hoe reageren deze mannen op vrouwen? Uit zijn lectuur komt naar voren dat de echtgenotes van deze mannen nauwelijks in tel zijn; ze zijn steun en toeverlaat en brengen kinderen voort. ‘Het zijn zusterlijke vrouwen’ die niets zinnelijks vertegenwoordigen en vrijwel asexueel door het leven dienen te gaan. Er bestaat diepe vrees voor het eroties-sensuele en voor de vrouwen die dat aspekt van het leven wel in zich herbergen. De sensuele vrouw is in hun ogen gewapend en castrerend. Het is lichtelijk verbijsterend te vernemen dat de ‘soldatische Männer’ in alle ernst geloofden dat verpleegsters van de tegenpartij (de militante arbeidersbeweging) wapens onder de rokken droegen en, in combinatie daarmee, over een ruime sexuele ervaring beschiktenGa naar eindnoot5.. Werden zij met deze rode verpleegsters geconfronteerd, dan waren wreedheid en foltering van de kant der mannen niet zelden het gevolg. In het hier aangehaalde artikel wordt erop gewezen dat de wens om één te worden met de (zinnelijke) vrouw bij deze Freikorpssoldaten ‘tevens doortrokken is van sterke angsten en agressie’. De auteur gaat uitvoerig in op de achtergronden en de opvoeding van dit soort mannen. Die doen in het bestek van deze beschouwing weinig ter zake, al is het nog zo verleidelijk in te gaan op Theweleit's analyse van de door hem zo genoemde ‘niet volledig geborenen’. Het is voldoende hier te constateren, dat het mythiese verschijnsel van de vagina dentata tot in onze tijd niet alleen een literair motief is, maar dat het ook op de vreemdste manieren in de alledaagse werkelijkheid verankerd blijkt. | |
[pagina 95]
| |
3Sprookjes en mythen kennen vele episodes waarin verslindende vrouwen op tenminste drie verschillende manieren kinderen, jongens en mannen bedreigen, dan wel de weg versperren. In het eerste geval zijn ze er op uit kinderen te stelen om die elders op hun gemak te verorberen. Uitstel van executie vindt doorgaans alleen plaats als de reis naar het huis van de kinderlokster lang is of de gestolen waar er wat schriel bij staat, waardoor vetmesten geboden is. De aldus gewonnen tijd kan door het (slimmere) slachtoffer benut worden om heks of menseneetster een loer te draaien. Daarop wordt door lezer of luisteraar met ongeduld gewacht. Over deze groep van grage vrouwen zullen we nu niet uitweiden, zelfs al heeft ze veel met ons onderwerp te maken. We moesten volstaan met er aan te herinneren, dat de kinderlokster bij voorkeur 's nachts of in de schemering opereert, in het bizonder als de ouders niet thuis zijn. De moraliserende strekking lijkt hier voorop te staan: als ouders hun kinderen niet willen verliezen, zullen ze tijdig naar huis moeten terugkeren en nachtelijke uithuizigheid vermijden. Boer, pas op je kinderen dus. Onder de Indianen van Noordwest-Amerika is zij bekend als de vrouw met de korf en wordt ze op maskers afgebeeld met holle wangen, holle ogen en een wijd geopende, ronde mond. Ze is een monsterlijk wezen dat verscholen in de bossen leeft. Ze heet Dzonokwa en lokt haar slachtoffertjes met liedjes, geneurie, liefst in de vermomming van een vertrouwd familielid (de grootmoeder), terwijl ze in sommige gevallen lekkere hapjes uit de korf aanbiedt, de korf waarin de ongelukkigen even later verdwijnen (zie afbeeldingen). De arctiese Inuit kennen haar als Amautalik, de vrouw met de capuchon waarin kinderen, en ook wel volwassenen, worden gestopt. Ze heeft een reusachtig voorkomen, maar aan haar intelligentie wil wel eens het een en ander mankeren. Verwant aan haar is Agjûk, de eetster van ingewanden, die slapende jagers van hun darmen berooft. Dichter bij huis weten we de sprookjesheksen die zich evenmin afkerig van een hapje mens betonen. Hans en Grietje (Grimm), De onechte grootmoeder (Calvino), de optredens van de russiese heks Yagha (Afanasjev) en Yagisjna (de siberiese variant) zijn hiervan slechts enkele, overbekende voorbeelden. Het verslindende karakter van dit type vrouw heeft zeer zeker aspekten die in sterke mate sexueel bepaald zijn. Het zou echter in een algemenere beschouwing van de culturele verschijningsvormen van het kannibalisme beter tot zijn recht komen.
We zullen ons beperken tot de twee andere manieren waarop vrouwen hun tegenpolen in sexueel opzicht de voet dwars zetten. In de mythen gebeurt dit enerzijds door zich als verleidsters vol begeerte en ‘eetlust’ voor te doen. Helaas beschikken zij over een getande vagina die de opwinding der mannen spoedig in schrik of afgrijzen doet omslaan. Het hangt van de situatie ter plaatse af of het slachtoffer-in-spe er tijdig in slaagt een oplossing te bedenken. Danser met Dzonokwa-masker
(Brits Columbia). Houten beeld van verslindende Dzonokwa (regenwoud van Brits Columbia).
Anderzijds tonen deze vrouwen juist een afkeer van minnaars of huwelijkskandidaten en werpen ze gevaarlijke obstakels op, al dan niet met steun van de vader (in tal van landen de oom) die geen schoonzoon als concurrent naast zich duldt. Het type van de weigerachtige vrouw komt in sprookjes zowel als mythen veelvuldig voor. De jongeman die zich als potentiële echtgenoot aandient moet een reeks van beproevingen ondergaan. Hij krijgt een aantal, schier onoverkomelijke, problemen op te lossen waarvan hij weet dat ze tot de dood van menige voorganger hebben geleid. Voordat de held - vaak onderschat, misdeeld of geminacht - ten tonele verschijnt, zijn er meestal heel wat slachtoffers gevallen. In de folklore van de totemistiese samenlevingen zien we allerlei castratiesymbolen aan het werk, die in hun simpele toepassingen bijna aan de oppervlakte van het verhaal liggen. Op weg naar zijn toekomstige geliefde | |
[pagina 96]
| |
moet de held eerst een felle waakhond die iedereen bijt voorbij zien te komen. Lukt hem dit, dan staat hij voor een deur die zich bliksemsnel sluit als hij wil passeren. De deur werkt als een guillotine of sluit zich hermeties voor iedere mannelijke bezoeker af. (Er raken heel wat staarten, benen, neuzen en andere uitsteeksels beklemd in de mythologie: het beeld van Scylla en Charybdis zou model kunnen staan voor dit onderdeel van de castratie-sekwentie). We begrijpen al dat het huwbare meisje zich achter deze dodende deur bevindt. Indien de vrijer er in slaagt ongedeerd, met al zijn leden nog intact, binnen te komen, wordt hij door een vrouwelijk wezen met getande vagina opgewacht. Alle moeite voor niets, zult u denken. Het kan nog erger. Vader en ooms schuwen harde ingrepen evenmin. Er zijn vele proeven en variaties op proeven bekend, die de volhardende vrijer als toegift (soms) te wachten staan. Enkele daarvan dragen een uitgesproken castrerend karakter: de jongeman wordt in een gespleten boomstam klemgezet door de wiggen er uit te slaan; hij wordt ter mosselvangst uitgestuurd zonder te weten dat de mosselen de vissers tussen hun kleppen dooddrukken (de associatie met de vagina dentata ligt hier maar al te zeer voor de hand); hem wordt verzocht plaats te nemen op een voorloper van de elektriese stoel waaruit naalden omhoog komen die de anus binnendringen zodra hij zou gaan zitten (gelukkig heeft hij de bedoeling doorzien en tijdig voorzorgsmaatregelen getroffen); hij wordt in een pan gaar gekookt, op de brandstapel gezet, met een wrak bootje de zee op gestuurd, en zo zijn er nog wel enkele varianten te vinden. De voorhuwelijkse fase is voor alle betrokkenen allerminst een pretje, zo lijkt het. Sexualiteit en agressie blijken in ieder geval vanaf het prille begin van de literaire verbeelding goede betrekkingen met elkaar te onderhouden. Men kan zich afvragen hoe de huwelijkskandidaat dit alles overleeft en er bovendien in slaagt de dochter van een jaloers stamhoofd voor zich te winnen. Zonder magiese voorwerpen, een onverwoestbare levenskracht en onverwachte steun vanuit het vijandelijke kamp zal dat ook niet gaan. De steun komt inderdaad van een zeer onverwachte kant en gaat gepaard met een gift van magiese hulpvoorwerpen. In een groot aantal indiaanse mythen blijkt op de plaats des onheils een onopvallend vrouwtje aanwezig, dat letterlijk in de grond geworteld is. Ze is alleen vanaf het middel zichtbaar, de rest bevindt zich ondergronds en schijnt zelfs niet te bestaan. De rest is aarde: zij is de aarde, moeder aarde, die haar kinderen in benarde omstandigheden raadgeeft en magiese voorwerpen verschaft. In een cultuursprookje zou zij waarschijnlijk de goede fee zijn, die een op de proef gestelde kandidaat onzichtbaar begeleidt en bevoordeelt boven verdorven concurrenten. Ze treedt in de mythe niet alleen op wanneer er sprake is van in het nauw gebrachte huwelijkskandidaten, maar ook en vooral in situaties waar kannibalistiese monsters of reuzen een achtervolging van de held zullen inzetten. Een goed voorbeeld hiervan vormt een Bella Bella-episodeGa naar eindnoot6. waarin een verslindende vrouw drie broers heeft verorberd. Ze zijn tijdens de jacht door haar gegrepen en meegenomen. Beenderen en ingewanden slingeren ergens in haar woongrot. Door een bizondere toedracht wordt een vierde kind geboren, dat zijn dode halfbroers wil wreken en tot leven wekken. In de grot van de toevallig afwezige menseneetster wordt hij aangesproken door een vrouw die in de grond geworteld zit. Zij waarschuwt voor gevaren en wijst hem de pot die het levenswater bevat. (Het levenswater blijkt bij natuurvolken niet zelden de urine te zijn). Later geeft ze hem een aantal voorwerpen waarmee hij de naderende achtervolging succesvol zal kunnen doorstaan. De klassieke gift van deze aardvrouwtjes bestaat uit drie magiese hulpmiddelen: een slijpsteen, een kam en een leren buideltje met haarolie. De voorwerpen kunnen variëren, maar liggen qua vorm en betekenis altijd dicht in de buurt van de drie genoemde. Wordt de achtervolging een feit, dan gebruikt de held zijn magiese, want transformeerbare geschenken om de menseneetster telkenmale op een achterstand te zetten. Zoals we nu hebben gezien zijn de proeven die een huwelijkskandidaat moet afleggen erop gericht de jongeman te verminken, te doden of, op z'n minst, te beroven van zijn mannelijkheid. Vergeleken met die proeven is de getande vagina nog slechts een restprobleem dat door de jonge held onverwijld uit de wereld wordt geholpen. De oplossing is even simpel als effektief: hij gebruikt stenen (gevonden keien, soms een slijpsteen) die in vorm en afmeting overeenkomen met een fallus, hij schuift deze na een misleidende manoeuvre in plaats van zijn penis in de getande vagina, waarna haar tanden zich stuk malen op de steen. Indien nodig wordt het recept nog eens herhaald. Dezelfde techniek wordt toegepast bij verleidsters die zich juist vol sexuele eetlust op de bezoeker hebben gestort. In beide gevallen zijn de betrokkenen zeer tevreden over de afloop van hun confrontatie. Er bestaat een gedicht van de Paiute-indianen uit het zuidwesten van de Verenigde Staten, waarin een vrouw beschrijft hoe een en ander in zijn werk is gegaan. Nieuw in deze tekst is de aanwezigheid van een speciale figuur die de oplossing brengt: de zogenaamde trickster die bij ons door De Josselin de Jong de goddelijke bedrieger is genoemd. De ‘trickster’ is onder meer de tussenpersoon, de bemiddelaar die - soms ongewild - hachelijke zaken voor de mensen opknapt. Hij is een dier zonder scrupules, dat de boel wel even voor elkaar zal brengen. In noordelijke landen is het meestal de raaf, soms de mink of de blauwe gaai; in warmere streken zoals die van de Paiute-indianen is het de coyote of prairiewolf. Het gedicht gaat als volgt: In the old time women's cunts had teeth in them.
It was hard to be a men then
Watching your squaw squat down to dinner
Hearing the little rabbit bones crackle.
Whenever fucking was invented it died with the inventor.
If your woman said she felt like biting you didn't take it lightly,
Maybe you just run away to fight Numuzoho the Cannibal.
Coyote was the one who fixed things,
He fixed those toothy women!
One night he took Numuzoho's lava pestle
To bed with a mean woman
And hammer hammer, crunch crunch, ayi ayi
All night long:
‘Husband, I am glad,’ she said
And all the rest is history.
To honor him we wear our necklaces of fangs.Ga naar eindnoot7.
Vergelijkbare handelingen treffen we aan in mythen uit Azië, Australië en andere delen van Amerika, terwijl in europese sprookjes meer versluierde vormen zijn te vinden.Ga naar eindnoot8. Een pregnant voorbeeld is afkomstig van Siberië, waar zich blijkens vele verhalen soortgelijke moeilijkheden hebben voorgedaan. In plaats van een samenvatting volgt hier de complete episode. | |
De verslindende vrouwEen getrouwde en ervaren man ging wilde rendieren jagen. Hij trok de hele dag rond zonder iets tegen te komen. Toen de avond begon te vallen kreeg hij het koud. Zijn huis was te ver weg om nog terug te keren. Hij vroeg zich af waar hij een geschikte plaats voor de nacht kon vinden. Er was nergens brandstof en hij zag geen enkele woning. Na lang speuren merkte hij sledesporen op die hij onmiddellijk ging volgen. Het spoor werd breder en dieper. Hij hoorde een hond blaffen en zag al spoedig een ondergronds huis. Binnen zat een vrouw zeehondevlees boven een olielamp te koken. De vrouw zag er vreemd uit: ze had slechts één oog dat in haar voorhoofd | |
[pagina 97]
| |
geplaatst was, terwijl haar mond zeer groot was en helemaal scheef stond. Ze had een struise gestalte en stevige borsten. Ze zei tegen de jager: ‘Dat is nu eens fijn, ik heb tot op heden geen man gezien. Maar nu heb ik een echtgenoot gevonden!’ De man dacht: Zeker, ze is stevig en heeft flinke borsten, maar haar gezicht ziet me er te vreemd uit. Ik ben niet van plan om haar te trouwen. Ze aten het avondeten en deden daarna de lamp uit. De vrouw bewoog zich in zijn richting, maar hij schoof een eindje op. Zij kwam opnieuw dichterbij en hij schoof weer een stukje verder. Dit ging zo door totdat hij in de hoek klem kwam te zitten. ‘Je moet met me slapen,’ zei ze. ‘Nee, ik wil niet,’ zei hij. ‘Maar toch zal je moeten,’ antwoordde zij. Hij luisterde aandachtig omdat hij meende iets te horen. Er klonk iets in haar lichaam dat op het knarsetanden van een hond leek. ‘Ik zeg dat je met me slapen moet,’ herhaalde ze dreigend. ‘Nee, ik ben nu te moe. Laten we het morgenochtend doen.’ ‘Daar houd ik je aan; maar luis me tenminste nu dan even.’ Ze ontstak de lamp weer en hij luisde haar zo lang, dat ze in zijn schoot in slaap viel. Hij dacht onderwijl: Wat heeft ze toch in haar lichaam dat zo op het knarsetanden van een hond lijkt? Laat ik eens een kijkje nemen. Hij keek tussen haar benen en ontdekte daar twee rijen tanden, net als in een wolfsmond. Hij slaakte een zachte kreet van verbazing en kroop vervolgens zonder gerucht naar buiten. Het strand lag vol stenen. Hij zocht twee lange, ronde stenen uit die precies de omvang van het mannelijke lid hadden. Daarop keerde hij naar de slaapkamer terug en viel ongestoord in slaap. De volgende ochtend maakte ze hem wakker. ‘Vooruit, maak een vrouw van me! Steek hem er in!’ ‘Goed,’ zei hij. ‘Ik kom er aan.’ Hij deed een van de stenen tussen zijn benen en stootte hem in haar schaamspleet. De steen en de tanden kletterden op elkaar. De laatste maalden zich stuk op de steen. Hij trok hem er uit en zag dat bijna alle tanden zich er in vastgebeten hadden. Toen gebruikte hij de andere steen, die even later het maagdenvlies met de tandwortels mee terugbracht. Vanaf dat ogenblik was haar vagina gelijk aan die van iedere vrouw. ‘Nou,’ zei hij, ‘laten we het maar eens proberen.’ Hij schoof zijn eigen lid in haar spleet en neukte haar een paar keer achter elkaar. Ze kwam helemaal tot rust. Hij nam haar mee naar huis waar ze een slavin werd.Ga naar eindnoot9.
Het vergaat de jager niet altijd even voorspoedig. Is hij in de steenversies vrijwel steeds degene die de situatie beheerst, in geheel andere verhalen blijkt hij de verliezer die zijn leven er bij inschiet. Zo geeft een reeks van siberiese mythen een beeld van de ongelijke strijd tussen ‘kleine oude vrouw’ en ‘mythiese oude man’, waarbij de laatste - een onstuitbaar hitsige dirty old man - door stommiteiten lid en ledematen onophoudelijk verspeelt aan de vindingrijke vrouw die niet van zijn avances is gediend. Even ongelukkig is het lot van een wanhopig verliefde eskimo-vrijgezel, die het slachtoffer wordt van een fatale vrouw vol verleidelijke trucs. Tragikomiese gebeurtenissen zorgen voor een volksverhaal dat weliswaar rauw, maar toch ook aandoenlijk kan worden genoemd. Het is afkomstig van Oost-Groenland en begint op het moment dat hij besluit de dochter van een andere fjordbewoner op te zoeken: De dochter zat tegen de achterwand van het huis. Hij nam haar vanuit zijn ooghoeken op en zag dat ze verblindend mooi was. De hitte sloeg hem uit en hij stierf bijna van liefde. Na zijn anorak uitgetrokken en opgehangen te hebben zag hij, dat het beeldschone meisje hem toelachte, waardoor hij prompt zijn bewustzijn verloor. Toen hij weer bijkwam wierp hij opnieuw een zijdelingse blik op haar en hij merkte dat ze nog steeds naar hem lachte. Zij liefde voor haar nam zienderogen toe en hij viel wederom flauw. Telkens als hij uit zijn bewusteloosheid ontwaakte, ging hij een beetje dichter bij het prachtige meisje zitten. Toen de anderen gingen slapen zag hij, dat zij een slaapplaats voor hen tweeën opmaakte. Dit deed hem opnieuw het bewustzijn verliezen, waarbij zijn hoofd deze keer met een klap tegen de slaapbank viel. Eenmaal bijgekomen bleek hem dat hij nog steeds erg veel van haar hield. Hij klauterde nu op de slaapbank, maar terwijl hij met één hand steun zocht viel hij plat op zijn gezicht. Ze strekten zich naast elkaar uit, en zij was zo mooi dat hij er bijna in bleef. En op het moment dat hij haar daadwerkelijk omhelsde, verloor hij nogmaals het bewustzijn. Eerst was het alsof hij tot zijn knieën in haar vagina wegzonk, dan tot zijn middel, dan tot zijn oksels. Zijn rechterarm zakte weg, waarna hij tot zijn kin in haar spleet verzonk. Hij slaakte ten slotte een kreet; daarna was hij helemaal in haar verdwenen. ‘Wat was dat voor een kreet?’ zeiden de anderen die door het geluid wakker waren geworden. Maar niemand gaf antwoord. Toen de lampen de volgende ochtend ontstoken werden, bleek de oude vrijgezel verdwenen te zijn, hoewel zijn kajak nog op de oever lag. De beeldschone dochter ging naar buiten om te wateren; maar terwijl ze dit deed plaste ze de beenderen van de man weer uit.Ga naar eindnoot10.
Gaat het nu altijd zo rauw en conflictueus toe in de wereld van mythen en sprookjes, ook en juist als er sprake is van eroties-sexuele vraagstukken? In sprookjes niet altijd, in mythen meestal wel; daar helpt geen lieve moeder aan. Desondanks bestaat er tenminste één vrolijk verhaal dat een volstrekt vreedzame oplossing van het lastige tandenprobleem biedt. Het doet de ronde in het Mandladistrict in India en werd opgetekend door Verrier Elwin die een collectioneur van vagina dentatageschiedenissen in dat land is geweest. Een vrouw, opgescheept met het bekende probleem, voelde zich erg ongelukkig omdat ze het ook nog zonder borsten moest stellen. Ontroostbaar aan de rand van een meer gezeten huilde ze zonder ophouden. Op een dag kwam een olifant naar het meer om water te drinken. Hij vroeg waarom ze huilde. Ze legde haar moeilijkheden aan hem voor en voegde er aan toe dat de mannen haar niet benaderden wegens die afschrikwekkende tanden. Daar wist de olifant wel iets op. Olifanten beschikten in die tijd over ‘zeer leuke, ronde, stevige borsten’. Hij stelde een ruil voor. ‘Als je mij je tanden geeft, krijg jij mijn borsten.’ De vrouw nam het voorstel gretig aan en bevestigde haar tanden aan weerszijden van de kop van de olifant, terwijl de olifant zijn fraaie boezem aan de vrouw schonk. Zo is dat aardige dier aan zijn slagtanden gekomen. Van de mannen wordt gezegd dat ze sedert die dag vervuld zijn van verlangen zodra ze ergens een paar vrouwenborsten ontwaren. | |
4We worden in de hier geciteerde mythen en volksverhalen niet geconfronteerd met hoog georganiseerde literaire vormen en structuren. We moeten echter niet vergeten dat de eenvoudige vertelstructuur onder andere samenhangt met de orale oorsprong der verhalen, die zekere beperkingen aan de vertellers heeft opgelegd. Mythen en volksverhalen zijn bovendien niet voor het genoegen van de intellectueel verzonnen. Beschouwen we deze verhalen vanuit een andere optiek dan blijken de eenvoud en betrekkelijke armoede ervan slechts schijn. Hoe is het anders te verklaren dat sterk van elkaar verschillende wetenschappen zo vaak een beroep doen op de mythologie en ze deze frekwent gebruiken, telkens wanneer er naar illustraties, vergelijkingen, symbolen of metaforen van bepaalde verschijnselen en problemen wordt gezocht? | |
[pagina 98]
| |
Filosofie, theologie, literatuurwetenschap, dramaturgie, psychologie, psychiatrie, culturele en sociale antropologie, benevens enkele minder grijpbare geestesrichtingen hebben alle op een of andere wijze uit mythologiese bronnen geput. Elk van die vakgebieden heeft er zijn voordeel mee gedaan. Het toont op z'n minst aan, dat het mythiese ‘materiaal’ veelzijdig en veerkrachtig genoeg is om die plundering ongeschonden te doorstaan. Tevens blijkt het voldoende universeel te zijn om op allerlei plaatsen en in verschillende situaties ‘ingezet’ te worden. De elasticiteit gaat zo ver, dat dezelfde mythe door verschillende gebruikers met telkens andere oogmerken van stal kan worden gehaald. Er hoeft slechts aan de Oedipusmythe herinnerd te worden om te doen beseffen hoe vaak en verschillend deze mythe in onze cultuur model heeft gestaan voor een analytiese beschrijving van bepaalde conflicten of verschijnselen. In de antropologie is de Oedipusmythe grondig geanalyseerd ten bate van een structurele studie van de mythe als zodanig, terwijl de dieptepsychologie - toegespitst in de psychoanalyse - aan hetzelfde verhaal op geheel andere grondslag schatplichtig is. Beide vakgebieden zijn hierdoor verrijkt met inzichten die voordien nog niet op zodanige wijze en in zulke termen onder woorden waren gebracht. Geplaatst voor het motief van de verslindende vrouw realiseren wij ons dat zich complicaties voordoen, die aan de oppervlakte van de verhalen zelf niet direkt zichtbaar zijn. De psychiatrie zou een nadere beschrijving van de in dit motief opgesloten sexuele angsten preferen boven een cultureel-antropologiese benadering waarin de merkwaardige eetgewoonten van de vrouw aan de tand worden gevoeld. De sociale antropologie en psychologie zouden, in een wijder verband, geïnteresseerd kunnen raken in wat Fokke Sierksma ‘de mythe van de dictatuur der vrouwen en het ontstaan der geheime mannen-genootschappen’ heeft genoemd. Sierksma's omschrijving is de ondertitel van zijn fascinerende studie De roof van het vrouwengeheim (1962), een boek waarvan pas onlangs de wetenschappelijke editie kon verschijnen onder de titel Religie, Sexualiteit & Agressie (1979). Het wil een bijdrage ‘tot de verklaring van de spanning tussen de sexen’ zijn. De roof had reeds vele jaren een beststeller kunnen zijn in feministiese en andere emancipatoriese kringen, indien men zich niet te vaak zou hebben blindgestaard op de actualiteit, zonder te beseffen dat talrijke ongewenste situaties berusten op verhoudingen die niet alleen oud, maar zelfs archaïes zijn. Men moet gewiekst en gewapend met inzicht in die verhoudingen te werk gaan, wil men bijvoorbeeld de castratie van de vrouw in vele afrikaanse landen een halt toeroepen. De clitoridectomie is geworteld in de idee dat men er goed aan doet het mannelijk deel in de vagina van het meisje af te snijden. Men meent haar hierdoor volledig tot vrouw te maken, dat wil zeggen, tot iemand die geen enkel mannelijk bestanddeel (of daaraan herinnerend deel) in haar lichaam meedraagt. Verweer tegen deze vorm van verminking wordt pas effektief indien tegelijkertijd de besnijdenis van de jongens (het weghalen van het vrouwelijke deel in de jongens) zou worden afgeschaft. Deze twee handelingen vormen een goed samenhangend onderdeel van het cultuurpatroon. Veranderingen in dat patroon kunnen uitsluitend door de bewoners van die landen zelf worden aangebrachtGa naar eindnoot11.. Het werk van Sierksma raakt op een aantal plaatsen ons motief van de verslinding en de getande vagina. Het voorbeeld van de clitoridectomie, de ‘castratie’ van de vrouw, voert ons zelfs regelrecht naar dit onderwerp. Indien het waar is dat clitoridectomie berust op onbewust geworden wraakgevoelens van de man die de vrouw haar mannelijke component wil ontnemen (en daarmee haar tweegeslachtelijke, androgyne aanleg volgens de mythen), dan hebben we te maken met angst en afgunst die in agressie zijn omgeslagen. De man voelt zich volgens mythiese bronnen gefrustreerd en bedreigd en grijpt krachtdadig in om zijn overbodigheid en ‘ontmanning’ ongedaan te maken. In het voetspoor van onderzoekers als het echtpaar Bemdt (Australië), Margaret Mead (Nieuw Guinea), Martin Gusinde (Vuurland en zuidelijk Patagonië), M. Griaule (Mali, Afrika), Bettelheim (over ‘Symbolic wounds: puberty rites and the envious male’) en anderen, ontvouwt Sierksma een visie op het hele complex van spanningsverschijnselen. Zijn opvattingen werken vanuit psychologies, histories en mythologies oogpunt zeer verhelderend. Of men het in ieder opzicht met hem eens kan zijn, is een andere kwestie. Vaststaat dat hij aan de hand van disparate bronnenpublikaties samenhang heeft weten te ontdekken tussen de vele verschijningsvormen van de ‘bedreigende vrouw’ en de reakties daarop van de mannen. Hoe bedreigend die vrouw is geweest kan worden afgelezen aan verschillende episodes uit de mythologie van oude natuurvolken. Een der fraaiste en meest poëtiese is afkomstig van de Wulamba, de oorspronkelijke kustbewoners van Arnhemland in Australië. Een door Ronald Berndt vertaald lied laat zien hoe een walvis aan kanovaarders de weg verspert: What is it that blocks us? The whale!
As we paddle, we see its gaping mouth. What is that?
Wat dat is blijkt even later, als de zeelieden een visje voor de gapende muil van de walvis zien zwemmen. The catfish splashes...
Splashes before the open mouth of the whale -
‘De open bek van de walvis wordt uitdrukkelijk gelijkgesteld met ngainmara-tassen.’ Volgens de Wulamba zelf worden hiermee de baarmoeders van de mythiese Djanggawul-zusjes bedoeld. Het visje is zo dichtbij dat de snorharen van de walvis het beestje raken ‘like a rangga about to be put inside the ngainmara, or a penis entering a vagina (gaping mouth)’. Met andere woorden, we hebben hier te maken met een baarmoeder (de walvissenmuil) die een penis (de vis) dreigt te verslindenGa naar eindnoot12.. Elders in de mythe gaan de zusjes op niet mis te verstane wijze ter visvangst door met gespreide benen in het water plaats te nemen. Ze verwachten zo menige vis in haar lichaamsfuik te verstrikken. De Wulamba passen de clitoridectomie niet toe, maar kennen het verschijnsel wel uit de mythe van de Djanggawul-zusjes die hun broer sexueel afwijzen, waarop deze uit wraak gedeeltelijk hun clitoris afsnijdt. In het dagelijkse leven van de Wulambamannen geven deze de voorkeur aan een identificatie met de vrouw (de erkenning van haar superioriteit), waardoor sexuele agressie geneutraliseerd wordt. Berndt merkt op dat de vrouwen zelfs bizonder trots zijn op hun goed ontwikkelde clitoris en er veel waarde aan toekennen als attribuut waarmee de aandacht van de mannen kan worden getrokken. De oorspronkelijke bevolking van dit gebied heeft trouwens een rijke erotiese poëzie voortgebracht, zoals te lezen valt in Berndt's meest recente publikatie: Love Songs of Arnhem Land (Chicago 1978). In The First Australians (1952) wijzen de beide Berndt's erop dat de besnijdenis van de vrouw erop gericht is de afscherming van de vulva (de versperring van de toegang) op te heffen, waardoor de vrouwen niets meer te verbergen hebben. Dat zulks alleen maar een schijnoplossing van angst en afgunst inhoudt, blijkt wel hieruit, dat de verslindingsgedachte daarmee niet uit de cultuur verdwenen is. Anders gezegd: agressieve handelingen nemen de angst niet weg. Sierksma houdt zich in De roof uitvoerig bezig met een reeks van vergelijkbare verschijnselen: behalve de Djanggawulzusjes en hun lange clitoris annex walvissenmuil komt ook een mythe van de Dogon uit West-Afrika aan de orde. De kern er van heeft betrekking op het conflict tussen de aarde (de vrouw) en haar schepper (de god Amma). De aarde ligt als een naakte vrouw in zichzelf besloten; haar vagina is een mierennest, | |
[pagina 99]
| |
haar clitoris een termietenheuvel. Amma toont zich begerig naar zijn eigen schepping en wil met haar coïteren. Op dat ogenblik strekt de clitoris zich als een mannelijk lid en ontzegt aan Amma de toegang. Deze castreert haar ter plekke en veroorzaakt op die manier een splitsing tussen (toekomstige) mannen en vrouwen: in plaats van androgyne wezens zullen ‘eengeslachtelijke eenlingen’ geboren worden. Bij de eveneens westafrikaanse Bambara zwerft een mythiese vrouw ‘als een castrerende Moeder die alle mannen besnijdt over de aarde’; de naburige Ibibio kennen een ‘slechte Moeder’ die met messen en doodskoppen is uitgerust, terwijl de inmiddels uitgestorven Vuurland-indianen de vrouw Xalpén kennen ‘die de mannen in haar schoot dreigt te verslinden’. Kortom, de vrouw uit ons verhaal lijkt in de mythologie van natuurvolken alomtegenwoordig te zijn. Eén bijzonder geval mag hier nog vermeld worden. Het betreft de door Mead beschreven Arapesj van Nieuw Guinea, bij wie zowel agressiviteit als sexualiteit verdrongen wordt. De vrouwen en meisjes worden opzettelijk ‘klein’ gehouden, terwijl de mannen zich ondanks hun jagersbestaan in extremis moeten beheersen. Om zijn agressiviteit weg te werken dient de man zich te vereenzelvigen met de vrouw. Het proces dat hieraan is verbonden vindt z'n voltooiing na de geboorte van een baby, wanneer de man bij vrouw en kind in het kraambed kruipt. De verdringing van zijn sexuele agressiviteit is zo totaal dat hij zijn mannelijkheid tijdelijk verliest. Deze moet een poosje later ritueel worden opgevist ‘uit het water der vrouwelijkheid waarin deze verdronken is’Ga naar eindnoot13.. Er vindt een magiese visvangst plaats: de man zoekt in een nabijgelegen water naar een ring die aal wordt genoemd. Sierksma wijst in dit verband op de angst van de Arapesjman voor zijn eigen sexualiteit, die hij in de (verslindende) vrouw projecteert. Door een totale verdringing van agressie en sexualiteit meent hij oprecht dat de (eigen) vrouwen asexueel zijn. Het orgasme is er dan ook onbekend volgens de stelregel: ‘Beheerst u!’ Daarom treft het des te meer dat hij de vrouwen van vreemde stammen ziet als ‘vampierachtige, wellustige vrouwen’ voor wie hij grote vrees koestert. Hij doet herinneren aan Theweleit's ‘soldatische Männer’ die hun eigen vrouwen, moeders en zusters als asexueel beschouwen, maar de vrouwen van de vijand wellust en sexuele agressie toedichten. Het is bijna overbodig hieraan toe te voegen, dat de Arapesjmannen nog het meest bevreesd zijn voor een vrouwelijke geestverschijning ‘met twee tanden in haar mond en twee tanden in haar vagina’Ga naar eindnoot14..
Aan het slot van deze beschouwing dienen we ons te realiseren dat het hier besproken motief weliswaar wijd verbreid is, maar slechts een klein bestanddeel van de mythiese verbeelding vertegenwoordigt. Desondanks maakt het zoveel los, dat aan de pendant van het vagina dentata-verschijnsel vrijwel geen aandacht kan worden geschonken. We doelen op onbewuste sexuele angsten bij de vrouw, die in de mythen onder andere door de penis aculeatus - de penis met stekels en doornen - wordt opgewekt. Voor zover bekend, vormen verhalen over de penis die doodt of beschadigt een minderheid ten opzichte van de vagina-dentata-episodesGa naar eindnoot15.. Het wil natuurlijk niet zeggen dat er dus minder angstige vrouwen dan mannen zijn. De stap naar het freudiaanse denken en de psychoanalyse is niet groot. Het motief is in al zijn complexiteit een smakelijke, zij het stevige kluif voor de vertegenwoordigers van deze richting in de psychologie en psychiatrie. Het eigenlijke getande vagina-type en het bisexuele, falliese moeder-type (‘de vrouw met de fallus’) kunnen door een analyticus in een geheel andere dan een mythiese context worden geplaatst. In publikaties uit psychiatriese kring - zoals die van Bettelheim en Groen over sprookjes - wordt vaak in een noot, een terzijde of in enkele alinea's over dit onderwerp gesproken. Specifieke studies echter zijn dun gezaaid. Misschien wordt dit veroorzaakt door de voorkeur die men voor het sprookje aan de dag legt: het sprookje met zijn moraliserende tendenties en groeinaar-volwassenheid-vraagstukken. Een uitzondering vormt een lang artikel van Robert Gessain over de vagina dentataGa naar eindnoot16., dat ook in antropologiese publikaties is opgemerkt. Gessain onderzoekt de horror feminae aan de hand van een drietal kliniese gevallen en de lectuur van mythologiese bronnen. Hij maakt onder meer ook opmerkingen over angsten bij vrouwen, zich uitend in frigiditeit, vaginisme (kramp) en vagina dentata-fantasieën die met orale impulsen te maken zouden hebben. Het ligt voor de hand dat de problemen van zijn patiënten niet zelden op het gebied van de homosexualiteit blijken te liggen. Claude Lévi-Strauss heeft een geheel andere en zeer omvangrijke bijdrage aan de studie van de mythen geleverd. Het voert te ver daarover uit te weiden. Wel kan eraan herinnerd worden dat hij zijn structuralistiese aanpak ook heeft toegepast op de eetgewoonten van natuur- en cultuurvolken. Sexuele tafelmanieren werden daarvan niet uitgezonderd. Het is belangwekkend dat zijn schema van onverenigbare tegenstellingen, uitgedrukt in vergelijkingen en verhoudingen, eveneens opgaat voor het motief van de verslindende vrouw. In de mythologie zien we doorgaans de man als degene die eet en de vrouw als degene die gegeten wordt. Huwelijksvoltrekking en sexuele omgang worden in de taal van vele volken met eten en eetgewoonten geassocieerd. Men denke aan woorden als ‘wittebroodsweken’, ‘honeymoon’ (lekker duurt slechts een maan lag, nl. tot de vrouw weer ongesteld wordt), ‘consommer le mariage’, enzovoort. Ook in het vulgaire spraakgebruik bedient men zich graag van termen die aan de consumptie zijn ontleend (de geliefde is ‘om op te vreten’, ‘een lekker stuk’, ‘om in te bijten’; het Amerikaanse ‘to eat a woman’ is synoniem met cunnilingus: letterlijk ‘het likken van de vulva’). Wanneer zich - volgens de waarnemingen van Lévi-Strauss - een omkering van functies voordoet, zullen ook andere dingen veranderen. Draait men in ons geval de rollen om, dan zullen tevens de lichaamsfuncties worden omgedraaid. De vrouw wordt dus eetster en de man de gegetene. Dit kan alleen gebeuren indien tegelijkertijd verandering van plaats optreedt: de vrouw eet, maar doet dit niet met haar mond. Wat hoog was (de mond), wordt laag (de vagina), en passief wordt actief. Het eerder geciteerde gedicht van de indiaanse Paiute-vrouw toont dit op eenvoudige wijze aan. Zodra de tanden van de dodende vrouw zijn getrokken wisselen ze weer van plaats en functie. Wat zich beneden bevond verhuist nu naar boven. Scherpe tanden hangen in een ketting om haar hals, waar ze als versiering, als afgewende bedreiging, een louter passieve, decoratieve functie vervullen. Niettemin vormen ze een blijvend teken voor de man die nog steeds zijn wonden likt. |
|