Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Ad Breedveld
| |
VolkssprookjesSprookjes werden oorspronkelijk verteld door het ongeletterde volk, als amusement en versluierde vorm van wensdroom, protest en opstand. Zo gaat de sluwe Reintje de Vos terug tot Griekse en Indiase dierfabels, en wordt hij in de Reformatie in schotschriften van de opstandige Boeren ingezet tegen de Paapse veelvraten. In West-Europa werden de volkssprookjes na de Verlichting opgetekend door de Romantici en steeds verder bijgeschaafd voor de opvoedkundige bladen en de kinderkamers van de bourgeoisie. Pas in deze eeuw werden ze weer in hun oorspronkelijke versie serieus genomen door volwassenen, opgepoetst en becommentarieerd met de diepste psychologische waarheden. Een aardig beeld van de oorspronkelijke sociale betekenis van sprookjes, en van de vertrutting ervan in de kinderkamer, is te vinden in ‘Der kluge Knecht’ van Uwe Wandrey.Ga naar eindnoot6. Illustratie van Claudius uit Er was eens, politieke fabels door Claudius
| |
[pagina 76]
| |
‘Sprookjes ontstonden in een tijd toen boeken aan de hogere standen was voorbehouden en geschreven literatuur alleen maar aan de hoven, later aan de universiteiten en scholen voor de hogere burgerij werd bedreven. Het volk werkte. Toch bezat het naast de gepredikte bijbeltekst z'n eigen literaire cultuur. Ze werd als volkslied, ballade, poppenspel, klucht, sage, legende, mop, en voor alles als sprookje mondeling overgedragen en in die overlevering steeds veranderd. Pas in 1763 werd in Pruisen de algemene schoolplicht ingevoerd. Vanaf dat jaar, in andere Duitse gebieden misschien wat later, viel de noodzaak van mondelinge overlevering, dus van het sprookjesvertellen weg. Men kon ze nu immers nalezen in de verzameling die de gebroeders Grimm uitgaven vanaf 1812. Populaire literatuur was voor de “ontwikkelde standen” lange tijd iets minderwaardigs, grof en primitief, niet kunstzinnig. De Romantici ontdekten haar en probeerden in haar de “volksziel”, die onder allerlei moraal- en kunstleren was bedolven, voor de ondergang te bewaren. Voor de laatste oplage van 1857 die de gebroeders Grimm zelf redigeerden, hadden ze 200 Duitse sprookjes verzameld. En de daarna tot op heden verschenen uitgaven van de “kinder- en huissprookjes” zijn nauwelijks te overzien. Toch valt één ding op: het aantal bekende sprookjes wordt steeds kleiner. Daarbij behoren Hans en Grietje, Roodkapje, Sneeuwwitje, Assepoester, De Kikkerkoning, Tafeltje dek je, Rompelsteeltje en misschien nog Gelukkige Hans en De Bremer Stadsmuzikanten en twee of drie andere. Naast deze sprookjes zijn er nauwelijks nog andere bekend. Kinderradio, toneel, tv, grammofoonplaat en stripboek vereeuwigen deze kleine keuze van 10 uit de 200. De voorkeur ging uit naar de sprookjes waarin veel tovenarij en hekserij zat. Het wonderbaarlijke was troef. Zo ontstond de indruk dat het wonderbaarlijke zelf het wezen van het sprookje zou zijn. De schijn bedriegt en de verdenking groeit dat het beeld van het sprookje wel erg vertekend werd. Over wie handelen de meeste sprookjes? Om het kort samen te vatten: over arme mensen. De beginregels van de Grimmsprookjes stellen dat duidelijk en zonder omwegen: “Er was eens een arme boer...”; “Een afgedankte soldaat had niets meer om van te leven...”; “In een dorp woonde een arme oude vrouw...”; enzovoorts. Vader of leermeester sturen hun pupillen de wereld in omdat ze ze niet meer kunnen voeden. Ze moesten hun brood zelf gaan verdienen. De zwervende gezellen verlangen in laatste instantie naar dragelijk werk en een goed levensonderhoud. Maar de omstandigheden zijn meestal niet gunstig. De niet-vervulde wensen en verwachtingen roepen wonderen en tovenarij op die de rijkdom en het sociale aanzien opleveren. Het wonderbaarlijke komt alleen daar voor waar de menselijke kracht van de eenling tekort schiet. Daar moeten reuzen, dwergen met geheime krachten en tenslotte de duivel bijspringen. Zij wijzen de verborgen weg naar onmetelijke schatten in grotten en laten rotsen springen. Of ze voorzien de arme held van bovenmenselijke krachten en listen zodat hij de uitgeloofde koningsdochter als echtgenote krijgt en het koninkrijk erbij. De dappere kleine man uit het volk, veelbeproefd, vaak opvallend door rechtschapenheid en grootmoedigheid, wordt heer over land en mensen. De duivel, in de christelijke leer de macht van het kwade, wordt bondgenoot van de eenvoudige mensen in de strijd tegen materiële uitbuiting en voor een rechtvaardiger organisatie van de wereld.’ Hieronder drie volkssprookjes met een duidelijk sociale funktie: de eenvoudige held slaagt erin, dankzij tovenarij, talent en list, om z'n schaapjes op het droge te krijgen. Mergen en zijn vrienden is een Russisch sprookjes waarin wonderen de held te hulp moeten komen.Ga naar eindnoot7. De eveneens Russische held in De Kam durft te vertrouwen op zijn eigen talenten, en met succesGa naar eindnoot8.. En in het Groninger volkssprookje De Ring van de Koningsdochter wordt het geluk nog veel nuchterder gegrepen: de boer in z'n beloning, wijst de verwende koningsdochter van de hand, en keert tevreden terug naar moeder de vrouw.Ga naar eindnoot9.,Ga naar eindnoot10.. | |
Mergen en zijn vriendjesLang, lang geleden woonde bij de Gorin, een bergbeekje, de dappere en goedhartige Mergen. Hij ging uit jagen en vissen en kwam nooit met lege handen thuis. Maar Mergen doodde nooit meer dieren dan hij voor zijn maaltijd nodig had. Eens ging hij op jacht en kwam bij een heel grote rivier die de Amoer heette. Nergens was er een dier te bekennen. Hij trok verder door een dicht woud, waar de tsaar een geweldige oude tijger was die over de andere dieren in de taiga heerste. Mergen bereikte de rand van het woud. Plotseling zag hij dat er een edelhert in een diep moeras was blijven steken. Het dier riep klagelijk: ‘Help me toch Mergen, haal me alsublieft uit het moeras...’ De jager kreeg medelijden en trok het dier eruit. Het hert schudde zich en zei: ‘Mergen, als je me ooit nodig mocht hebben, roep me dan!’ Nauwelijks had het hert dat gezegd of wég was het. (Mergen loopt verder door het bos en helpt nog een mier, vanonder een takje, en een steur, die op het droge terecht was gekomen. Ook zij beloven hem hulp in nood). De jager rustte nog wat uit en ging verder. Plotseling stond hij voor een onbekend dorp. Uit het grootste en rijkste huis kwamen een oude man, met heel slimme ogen, en een oude vrouw tevoorschijn. ‘Wie ben je?’, vroeg de oude man vriendelijk. ‘Ik ben een jager’, zei Mergen. ‘Ik was in de taiga op jacht, ik zag jullie dorp en wilde wat rusten.’ ‘Kom maar binnen, je bent onze gast.’ Nog voor Mergen om zich heen kon kijken hoorde hij het zachte gerinkel van bronzen hangers en op de drempel verscheen een heel mooi meisje. Haar bronzen gezicht glansde, de ogen schitterden en een vlecht zo zwart als de nacht viel in golven over haar rug. ‘Bevalt mijn dochter je?’, vroeg de oude. ‘Er wonen heel wat mooie meisjes aan de Amoer, maar zo'n schoonheid heb ik nog nooit gezien’, zei Mergen. Geef me haar tot vrouw. Ik zal je een grote koopsom brengen.’ ‘Dat gaat zo gemakkelijk niet’, zei de slimme oude man. ‘Wel honderd dappere jagers wilden mijn schoonzoon worden en zijn mijn slaven geworden. Je moet drie dingen doen. Kan je dat, dan word je mijn schoonzoon. Zo niet, dan word je mijn slaaf. Stem je toe of niet?’ ‘Ik stem toe!’ riep Mergen zonder na te denken. ‘Trouwe dienaars’, riep de oude, ‘breng me mijn ijzeren laarzen!’ De dienaars sleepten met moeite de zware laarzen aan. ‘Daar heb je ijzeren laarzen. Als je ze in één nacht kunt verslijten zal ik je de tweede taak opgeven.’ Mergen nam de laarzen en ging de taiga in. ‘Om die laarzen te verslijten heb ik wel een paar levens nodig’, dacht hij treurig. Maar plotseling herinnerde hij zich het edelhert. ‘Edelhert, beste vriend!’, riep hij, ‘Kom me helpen!’. Nauwelijks was de echo weggestorven of het hert stond al voor hem. Mergen vertelde hem over zijn ongeluk. Het hert zei niets, deed de laarzen aan zijn voorpoten en snelde de bergen in. De vonken vlogen eraf. Mergen ging in het gras liggen en viel in slaap. Toen hij wakker werd stond het hert al voor hem. De jager keek naar zijn poten. Van de ijzeren laarzen waren alleen nog maar de schachten over. Mergen was zo blij dat hij zijn vriend een zoen op de donkere snuit gaf. Hij greep de laarzen en haastte zich naar het huis van de oude man. Hij bonkte hard tegen de muur en de oude man kwam naar buiten. Mergen wierp hem de overblijfsels van de laarzen voor de voeten en vroeg: ‘Wat moet ik verder doen?’ De oude kon van verbazing eerst geen woord uitbrengen. (Zo hielpen ook de mieren en de steur hem bij de andere opdrachten: rondgestrooid gerst werd opgeraapt; een in de rivier gegooide ring werd teruggevonden). ‘Hier heb je mijn dochter, dappere snelle jager’, zei de oude man. ‘Ik geef je haar tot vrouw. En neem mijĖ erbij, met mijn slaven, mijn dienaren en het hele dorp!’ Mergen antwoordde: ‘Goed, maar van nu af aan bestaan er geen dienaren en geen slaven meer. We zullen allemaal gelijk en allemaal vrienden zijn!’ | |
[pagina 77]
| |
En sindsdien leefden ze allen nog lang en gelukkig. En de jagers kwamen nooit met lege handen thuis... | |
De kamDe pope had een dochter die nog onschuldig was. Toen de lente kwam zag hij dat z'n hooiland gemaaid moest worden, maar hij regelde het zo met verschillende arbeiders dat hij hen niet zou betalen als z'n dochter over het gras zou kunnen springen dat ze gemaaid hadden. Velen aksepteerden deze voorwaarde en waren verplicht naar huis te gaan zonder enige beloning voor hun werk, want zodra ze een flinke hoop gemaaid hadden kwam de dochter van de pope en sprong eroverheen. Tenslotte kwam er een flinke kerel en die bood aan het gras van de priester te maaien. Hij kreeg de voorwaarden te horen, aksepteerde ze en begon te werken. Toen hij wat gras gemaaid had maakte hij er een hoop van en ging ernaast liggen. Toen trok hij z'n broek uit en maakte een stijve. Precies op dat moment kwam de dochter van de pope kijken hoe hij aan het werk was en omdat ze hem zo bezig zag vroeg ze: ‘Wat ben je aan het doen, moujik?’ - ‘Ik kijk naar m'n kam.’ - ‘Wat kam je daar dan mee?’ - ‘Als je wilt dan kam ik jou ermee. Ga maar op het hooi liggen!’ Het meisje deed het en de man kamde haar op een manier die zich laat raden. ‘Wat een goeie kam!’, zei de popovna toen ze weer opstond. Toen probeerde ze over de hoop te springen maar ze slaagde er alleen maar in haar goed te bevlekken. Ze ging naar haar vader en zei: ‘De hoop is te groot, ik kan er niet over springen.’ ‘Ah! dochter, dan hebben we beslist een prima man gevonden. Ik zal hem voor een jaar in dienst nemen.’ Toen de moujik z'n loon kwam vragen stond de pope hem niet toe weer weg te gaan. ‘Ik wil je een jaar in dienst houden, mijn vriend.’ - ‘Uitstekend, batouchka.’ Zo bleef de arbeider in het huis van de pope, tot grote tevredenheid van de popovna die 's nachts naar hem toe ging en zei: ‘Kam me een beetje!’ - ‘Nee, ik wil je niet voor niks kammen. Geef me honderd roebels, dan kan je de kam kopen.’ Het meisje ging honderd roebels halen en gaf ze aan de man die haar daarna elke nacht kamde. | |
De ring van de koningsdochterDe koning van heel Friesland had een mooie dochter die haar prachtige gouden ring verloor bij het spelevaren in de zee. Wie de ring terug zou bezorgen zou een grote beloning krijgen en met de prinses mogen trouwen. Een visser bracht een zalm mee naar huis. Zijn vrouw ging ermee naar de markt. Een boertje, van wie men dacht dat hij niet goed bij zijn hoofd was, kocht de vis, sneed hem open en vond de ring. Hij ging met de ring naar het paleis en meldde zich aan. Bij de eerste deur stond een hoveling. Toen hij hoorde dat het boertje de ring had, wilde hij hem niet doorlaten, of hij moest hem het derde deel beloven van de beloning die hij bij de koning zou bedingen. De hoveling wist wel dat er een vette prijs op stond. Het boertje zag geen kans om er anders door te komen en beloofde het. Bij de tweede deur stond weer een hoveling en die wou hem ook niet doorlaten, of hij moest de helft krijgen van wat het boertje bedong. De boer zag geen kans erdoor te komen en beloofde ook dat. Toen kwam hij bij de koning en gaf de ring aan de koningsdochter. Zij was er erg blij mee, maar hij kon haar niet tot vrouw krijgen, zei de koning, want ze was al verloofd. ‘Zeg maar wat je hebben wilt, dan zal ik het je geven.’ - ‘Ach man,’ zei het boertje, ‘ik wil haar ook helemaal niet hebben, want wat moet ik met twee vrouwen; aan één heb ik genoeg! Zeg maar hoeveel geld je me wilt geven.’ Toen vroeg de koning wat hij vond van vijfhonderd daalders. ‘Daar ben ik tevreden mee,’ zei het boertje, ‘maar ik beding er vierhonderdvijftig stokslagen bij.’ - ‘Wat? Vierhonderdvijftig stokslagen?’ ‘Ja, de hoveling bij de eerste deur moet er honderdvijftig hebben, want die heb ik eenderde portie beloofd van wat ik zou bedingen, en de hoveling bij de tweede deur moet er tweehonderdvijftig hebben, want die eiste de helft. Geld krijgen ze niet, want dat heb ik niet bedongen.’ De koning sprong op toen hij dat hoorde. ‘Wat een rakkers,’ zei hij, ‘we zullen ze geven wat ze toekomt en wel meteen.’ Toen werden die kerels geroepen. Ze konden er niet onderuit en kregen zoveel stokslagen toegediend dat ze op de grond bleven liggen. Het boertje kreeg zijn daalders en ging ermee naar huis. ‘Die heb ik te pakken’, zei hij bij zichzelf. ‘Vijfhonderd daalders voor een gouden ring, dat was een goede handel.’ Hij kocht er een koe voor, maar wat hij met die koe heeft beleefd, vertel ik later nog wel eens. | |
KindersprookjesDe gebroeders Grimm hebben vaak ruzie gemaakt over de bewerking van de door hen opgetekende sprookjes. Jacob wilde zich, wetenschappelijk verantwoord, zo letterlijk mogelijk aan de vertelde tekst houden. Wilhelm daarentegen wilde bewerken om het sprookjeskarakter te versterken en om de verhalen geschikter te maken voor de kinderen thuis. Daardoor is er wel enig realisme verloren gegaan. En dat verdoezelen van het oorspronkelijke karakter heeft zich steeds verder doorgezet in sprookjesboeken voor kinderen. Sprookjes kregen steeds meer de funktie om de kinderen uit de betere kringen op te zadelen met idealistische goed-kwaadschema's, en om de harde gecompliceerde werkelijkheid zo lang mogelijk voor hen verborgen te houden. Assepoester bijvoorbeeld kreeg steeds minder met de materiële wensdromen van een dienstmeid te maken en steeds meer met de vanzelfsprekende overwinning van het Goede (vlijt en bescheidenheid) over het Kwade (luiheid en aanmatiging). De kinderlijke identifikatie-drang werd steeds meer gericht op wereldvreemde abstrakte waarden. Zonder het bloed, sex en tranen van het dagelijkse leven. Johannes Merkel zegt in zijn artikel ‘Wirklichkeit verändernde Phantasie oder Kompensation durch phantastische Wirklichkeiten: ‘De traditionele volkssprookjes worden ongeveer vanaf het begin van de 19e eeuw als burgerlijke kinderliteratuur zo opgediend dat ze “ontvoering van de kinderen in schone schijn” veroorzaken. Daarbij worden ze zelfs als ze inhoudelijk gelijk blijven (wat zelden het geval is) door hun nieuwe gebruikssituatie in hun funktie volledig veranderd. De figuren en handelingsschema's van de sprookjes waren in zoverre “realistisch” dat ze de werkelijke maatschappelijke situatie van de toehoorder in een plezieriger en bevredigender richting veranderden. Het burgerlijke kind echter kan de ervaringen en inzichten uit zijn wereld niet in verband brengen met de gebeurtenissen en figuren in sprookjes. Koningen noch prinsessen, noch zelfs kleermakers of landarbeiders zijn, zoals ze in sprookjes getekend worden, figuren uit de maatschappelijke wereld. De magische helpers, in de onstaansstrijd van het sprookje uitdrukking van de onuitroeibare hoop dat er toch nog iets zou kunnen veranderen, worden tot gedroomde vervullingen die de eigen bereidheid tot handelen van het kind eerder onderdrukken. En in plaats van andere mogelijkheden voorstelbaar te maken, zoals dat voor de landelijke sprookjesvertellers en luisteraars het geval was, dreigt het kind in passieve berustende dromerij af te glijden. Deze werking van sprookjes (stabilisering dus van de burgerlijke opvoedingsdoelen) is het die ze zo waardevol maakten voor de burgerlijke pedagogen. Het belangrijkste verschil tussen het oorspronkelijke volkssprookje en het kindersprookje is, dat het in de kinderkamer een per definitie onaantastbare tekst heeft gekregen. Vooral omdat de burgerlijke bewerkers grove ingrepen pleegden die vaak zelfs | |
[pagina 78]
| |
het verloop van de handelingen veranderden. De op de kinderboekenmarkt verkrijgbare volkssprookjes van Grimm zijn daardoor nog maar in kleine nuances te onderscheiden van de speciaal voor de burgerlijke opvoeding geschreven sprookjes (Andersen). Dat het volkssprookje zich toch handhaafde, dat zal wel daar aan liggen dat de burgerlijke sprookjesschrijver de (hoewel vaak door de bewakers verknipte) strijdbare brutaliteit van het volkssprookje er zelden uit durfden te knippen omdat die tenslotte toch geschikter bleek om niet te vervullen wensen mee af te reageren als ze herkenbaar bleef in het sprookje. Maar ook de nieuwe wijze van overbrengen veranderde de sprookjes tot onwerkelijke, alleen voor de projectie van psychische behoeften toegankelijke droomrijken. Oorspronkelijk waren de sprookjes immers vertelde literatuur, en van ieder sprookje zijn er dan ook ontelbare varianten die echter alleen door de sprookjesbewerkers tot één defintieve, onaantastbare tekst werden gestimuleerd. Zo heeft Grimm op zijn manier alle sprookjes “rond” gemaakt, dat wil zeggen tendentieus veranderd en van een slot voorzien dat tegemoet komt aan de gangbare moraal en geen alternatief denken toelaat. Zoals dat natuurlijk wel denkbaar was in de avondlijke vertelkring. Doordat het burgerlijke kind een noch in z'n details noch in z'n handelingen te veranderen tekst voorgelezen krijgt of zelf leest, daardoor wordt niet alleen een afgesloten gebeuren opgeroepen dat ieder ingrijpen onmogelijk maakt, maar wordt ook de overdraagbaarheid naar de eigen ervaring bemoeilijkt, en daarmee de tendens versterkt dat sprookjes alleen maar te genieten zijn als gedroomde tegenwerelden.’Ga naar eindnoot11. Ook in veel recente Nederlandse sprookjesboeken voor kinderen woekert het burgerlijke moralisme, de artistieke vervaging, de dromerige idylle, de stereotiepe frase en de afgesloten vertelvorm.Ga naar eindnoot12. Een enkele poging wordt ondernomen om het sprookje te actualiseren, maar meestal blijft dat steken in een pesterig spelletje met de vertrouwde sprookjescliché's - over de hoofden van de kinderen heen.Ga naar eindnoot13. Of in goede bedoelingen die de mist in gaan door gebrekkige analyse van de getoonde maatschappelijke problemen.Ga naar eindnoot14. Het valt kennelijk niet mee om de sprookjesfantasie van kinderen te richten op aktuele problemen om hen heen.Ga naar eindnoot15. En de sprookjesvertellers zijn vaak niet flexibel genoeg om hun verhalen steeds opnieuw aan te passen aan de wisselende omstandigheden van hun kinderpubliek.
In 1975 speelden de jeugdtheatergroepen Genesius in Groningen het sprookje Koning winde har ... eh ... in de war, en Stiktog het stuk Charley Chauffeur. In het eerste stuk werden de kinderen uit het publiek door Andreas en Juffrouw Muizeval meegetrokken naar een paleis waar de koning in de war was. Omdat een eng mannetje in de klokketoren de tijd, dus de koning, van slag maakte - om zelf de macht over te kunnen nemen. Met vereende toverkrachten werd het mannetje onschadelijk gemaakt, de klok hersteld en de koning genezen. Juffrouw Muizeval bleef bij de koning wonen, en Andreas keerde met de kinderen terug naar de dagelijkse werkelijkheid.Ga naar eindnoot16.
In Charley Chauffeur kreeg een klas op schoolreisje een ongeluk met de autobus en de kinderen ontdekten dat er uit het wrak chocolademelk kwam. Onder leiding van de chauffeur begonnen ze een chocolademelk-handeltje, waarbij ook de kinderen uit het publiek werden betrokken. Maar de kinderen moesten steeds harder werken terwijl Charley steeds luier werd! Totdat... | |
Spirituele sprookjesNu zit er in de oude volkssprookjes meestal niet alleen een sociale strekking, maar ook een religieuze, een mythologische, een esoterische, een psychologische of een anderszins spirituele dubbele bodem. En door velen wordt juist die dimensie als de ware betekenis van het sprookje beschouwd en naar hartelust geduid, geïnterpreteerd en boven het hier en nu verheven. Dit lijkt inderdaad een methode om de oude sprookjes ook voor moderne volwassenen weer aktueel te maken. Maar naar mijn smaak leidt dit vaak tot luchtfietserij: de sprookjes worden dan gebruikt om eigen denken, voelen en handelen los te maken uit de historiese situatie en te vertalen in tijdloze waarden, universele beelden, objectieve archetypen, absolute ideeën, kosmische krachten en wat dies meer zij. Om zo de uitverkoren sprookjeslezer een standpunt te verschaffen boven het dagelijkse gedoe, om zich verheven te wanen boven het aardse slijk, en om al fantaserend zelf toch vooral de handen schoon te houden. Heel verheven worden de oude sprookjes vaak naverteld, en worden nieuwe gefantaseerd, waarbij het menselijke leven wordt teruggebracht tot een strijd tussen het Goede en het Kwade, tot een tijdloze geestelijke ontdekkingsreis.Ga naar eindnoot17. Zulke sprookjes zijn meestal slaapverwekkend omdat ze geconstrueerd zijn volgens een abstract schema, omdat ze niet geworteld zijn in een concrete situatie, omdat ze alle historiese toevalligheden en lokale eigenaardigheden missen die het leven juist spannend maken. Aristocratisch worden alle problemen alleen maar gezien als toetssteen voor het Geloof, de Wilskracht en het Karakter van de Held. Nog een stapje verder en dit soort sprookjes raken doortrokken van een arrogante minachting voor gewone mensen met hun gewone geploeter voor een beetje geluk in het dagelijkse leven.Ga naar eindnoot18. | |
Geaktualiseerde sprookjesAls sprookjes weer een emanciperende betekenis willen krijgen, dan zullen ze op een nieuwe manier verteld moeten worden. Zodanig dat ze weer spanning veroorzaken met de aktuele toestanden waar de luisteraars of lezers middenin zitten. Zoals schuine moppen verteld worden in de pauze? Nogal vervelend gingen Sleutelaar en De Jong te werk in hun Zilveren en Gouden sprookjesboeken. Ze snoeiden alle onverwachte details weg, wiedden alle couleur local eruit, en vertelden nauwelijks iets over afkomst, positie en bedoelingen van de oorspronkelijke vertellers. Wat overbleef was een verzameling steriele sprookjesskeletten met kraak noch smaak. Nog verergerd door de grijze illustratiesaus van Peter Vos.Ga naar eindnoot19. Al met al slechts sprookjes die behaagziek het valse alternatief van weekendplattelanders in de kaart speelden. (Maar wel winstgevend voor De Bezige Bij, denk ik). Tjaard W.R. de Haan bewerkte talloze Nederlandse volksverhalen realistischer en met veel meer nadruk op de lokale eigenaardigheden.Ga naar eindnoot20. Maar hij heeft weer de neiging er Literatuur van te maken. Daarbij laat hij de oorspronkelijke kontekst van de vertellers weliswaar goed uit de verf komen, maar de toepassing ervan in deze tijd laat hij in het vage. Zo blijven het delicate hapjes voor burgerlijke fijnproevers uit de ouderwetse volkskeuken. Schitterende bewerkingen van Grimm-sprookjes zijn te vinden in Iring Fetcher: Wer hat Dornröschen wachgeküsst?Ga naar eindnoot21.. Ironisch legt Fetcher uit dat drie wetenschappelijke analysemethoden ook gebruikt kunnen worden om oude sprookjes in nieuwe situaties een geheel nieuwe werking te geven. Deze methoden zijn de filologisch-tekstkritische, de psychoanalytische en de historisch-materialistische. De eerste methode probeert met veel ongelofelijke argumenten de ‘oertekst’ van elk sprookje te rekonstrueren. De psycho-analytische methode vat de sprookjes op als gecodeerde boodschappen van het onderbewuste en levert het juiste codeboek voor de ontcijfering, waarbij ieder die die interpretatie in twijfel trekt bij voorbaat ongelijk heeft want verblind is door zijn eigen onbewuste repressies. En de historisch-materialistische methode | |
[pagina 79]
| |
tenslotte gaat ervan uit dat in sprookjes de ekonomische belangen van het volk worden uitgedrukt. Fechter wijst erop dat Ernst Bloch op het fundamentele verschil heeft gewezen tussen reactionaire sagen en emanciperende sprookjes. In sprookjes overwint vaak de list van de zwakke over de macht van de sterke, waarbij intelligentie en slimheid een grote rol spelen. In de sage daarentegen domineren demonische machten die niemand begrijpt, doorziet of te slim af kan zijn. Bloch gaat ervan uit dat collectieve zowel als individuele cultuurprodukten vaak voorboden zijn van toekomstig geluk, utopieën van een betere wereld. En hij laat zien dat in de sprookjes van Grimm niet alleen vroegburgerlijke en kleinburgerlijk-vroegkapitalistische motieven een rol spelen, maar ook al prefascistisch-reactionaire. Het gaat er bij nieuwe toepassing van de sprookjes om dat we al deze elementen als zodanig doorzien. Het kost Iring Fetcher geen enkele moeite om met hulp van deze drie analysemethoden prachtige nieuwe versies van de bekende Grimm-sprookjes te maken. De wolf wordt gerehabiliteerd in De Geit en de zeven Wolfjes, de geschiedenis die vooraf ging aan De Wolf en de zeven Geitjes maar altijd wordt verzwegen. Van Tafeltje Dekje worden twee precies tegenovergestelde interpretaties gegeven: één volks-chinese en één orthodox-marxistische. En Hans en Grietje worden ontmaskerd als jonge fascistiese gangsters afkomstig uit de verpauperde kleine middenstand: ze plegen een brutale roofmoord op een behulpzame oude vrouw. En de oorspronkelijke tekst van Assepoester was niet berustend (wacht maar af jij arm verdrukt meisje want eens zal de ware prins je komen redden!) maar opruiend.Ga naar eindnoot22. | |
AssepoesterEr was eens een jong meisje wier vader na de dood van zijn vrouw weer trouwde, en de nieuwe vrouw maakte van haar stiefdochter al snel een dienstmeid in eigen huis. Met onbepaalde werktijden moest ze zich uitsloven in vuil en as terwijl haar trotse stiefzusters naar bals gingen, piano speelden en flirtten. Toen ze een poosje in deze vernederende en uitgebuite toestand had gezeten, besloot ze er iets aan te gaan doen. Bij de waterput van de stadswijk waar ze woonde trof ze iedere morgen de dienstmeisjes van de andere huizen, en in plaats van - zoals gewoonlijk - met hen te roddelen begon ze materiaal te verzamelen voor een zwartboek over de toestand van de dienstmeisjes. Dat zwartboek las ze daarna voor op een geheime bijeenkomst van alle dienstmeisjes van de wijk op het kerkhof bij het graf van haar moeder. Die plaats had ze gekozen omdat het bezoek aan het graf van haar moeder haar niet goed verboden kon worden, en omdat de dienstmeisjes op het grote kerkhof het minst gestoord konden worden. Nadat ze hun mening hadden gegeven over het zwartboek, diskussieerden ze over een gemeenschappelijke aktie. Omdat het al tegen de winter liep besloten ze in de tijd voor kerstmis met een werkstaking te dreigen, in het geval men hen niet twee extra vrije dagen zou willen geven en een kerstgratificatie van 10 gulden. Op de dag van de staking (die men toen nog niet zo noemde omdat dat woord pas veel later uit Engeland hierheen is gekomen) gebeurde bijna in alle burgerwoningen van het kleine stadje het volgende: de dienstmeisjes legden het werk neer en stelden hun eisen. Daarna stuurde hun meester een bode naar bevriende families met het verzoek om toch svp één of twee dagen één of twee dienstmeisjes uit te lenen, omdat juist voor kerst jammer genoeg het eigen personeel wegens grenzeloze onbeschaamdheid op staande voet ontslagen moest worden. Maar overal kwamen de bodes met hetzelfde antwoord terug: het spijt ons maar ons personeel heeft ook het werk neergelegd. Zo leverde de solidariteit van de Assepoesters al meteen resultaten op. De heren konden niets anders dan de gelijkluidende eisen van het huispersoneel inwilligen. Dit beginsucces leverde de nog losse organisatie al snel nieuwe aanhangers op, en al na een paar weken kon Assepoester zich helemaal uit haar huishoudelijke werk terugtrekken, om een kantoor van de Bond voor Dienstmeisjes en Huishoudelijk Personeel te openen. Een bond die hulp verleende aan alle noodlijdende dienstmeisjes en die - door goed georganiseerde gemeenschappelijke akties - hun toestand snel wist te verbeteren. Dit succes deed als een lopend vuurtje de ronde. Assepoester kwam in het streekblad, tenslotte zelfs in het dagblad van de hoofdstad, en op de jaarmarkten kon men eenvoudige houtsnedes kopen van haar portret, met een paar van haar uitspraken. ‘Eendracht maakt macht’, had ze bijvoorbeeld gezegd, en ‘Alle bezems staan stil - als onze arm niet vegen wil!’ Tenslotte drong het nieuws van Assepoester en haar succes ook door tot het koninklijke hof, en de kroonprinses, die een gevoelig hart had en ‘aandacht voor het volk’ (zoals men dat destijds noemde), haalde zich in het hoofd om Assepoester te leren kennen. Hij liet z'n koets met de 6 schimmels inspannen en reed naar haar toe in het stadje. Natuurlijk sperden alle inwoners ogen en mond wijd open van verbazing toen ze de koningszoon zagen komen en hoorden dat hij niemand anders wilde bezoeken dan Assepoester, een heel gewone dienstmeid. Assepoesters dienstmeisjes werden bleek van jaloezie en probeerden tevergeefs zo snel mogelijk de verbroken kontakten met hun familielid weer aan te knopen. En de prins vroeg haar - nadat hij een paar keer intensief met haar gepraat had - zowaar om haar hand. Assepoester echter - en hier is het sprookje door de gebroeders Grimm wel het ergst vervalst - wees zonder enige hoogmoed, maar in het zekere bewustzijn van de onoverbrugbaarheid niet van het standsverschil maar van hun tegengestelde belangen en hun politieke overtuigingen, z'n aanbod af. ‘Ik waardeer ten zeerste Uw warme hart en Uw edelmoedige daden, maar ik weet zeker dat Uw familie, Uw stand en Uw bezit het U op den duur niet toestaan Uw hart te volgen. Of ik zal dan - samen met U - mijn huidige opdracht ontrouw moeten worden, of onze wegen zullen zich pijnlijker moeten scheiden dan ze het nu nog kunnen. Als U me werkelijk liefhebt, dan kunt U dat door een humane en vooruitstrevende daad bewijzen.’ Diepbedroefd vroeg de prins wat dat dan wel voor een daad zou kunnen zijn. ‘U zou, zei Assepoester, bij Uw vader de uitvaardiging van een wet kunnen bewerkstelligen waardoor de koalitie van alle loontrekkenden in alle beroepen mogelijk zou worden en waardoor het middeleeuwse gildesysteem zou kunnen worden opgeheven.’ De prins beloofde het, maar z'n vader, omgeven door zwaar gedecoreerde en deskundige raadgevers, wees een voorstel in die richting beslist van de hand. Zo gebeurde wat gebeuren moest. Op een goede dag trokken soldaten van de koning naar het stadje en namen Assepoester gevangen. Het kantoor van de Bond voor Huishoudelijk Personeel werd opgeheven en overal verkondigden rechters en dominees dat het een zonde was wanneer ‘één stand zich tegen de andere standen organiseerde om die te onderdrukken’. Allen hadden zij het mooie woord ‘vrijheid’ in de mond, en Assepoester besloot, nadat ze haar straf wegens belediging van het koningshuis en opruiing tegen het gildesysteem had uitgezeten, naar Amerika uit te wijken waar geen koningen en prinsen waren en waar alle mensen - naar ze meende - werkelijk vrij en gelijkberechtigd waren. De prins echter, al tekortgeschoten in de eerste politieke daad die hij wilde verrichten, zou zelfmoord hebben gepleegd. Als hij echter niet gestorven is dan leeft hij nu nog, en dan hoopt hij nog steeds op het goede inzicht van zijn vader. | |
Emanciperende sprookjesOver dit soort emanciperende sprookjes wordt diepgaander nagedacht door Johannes Merkel en Dieter Richter in hun boekje Märchen, Phantasie und Soziales Lernen.Ga naar eindnoot23. Eerst | |
[pagina 80]
| |
analyseren ze de rol van de fantasie voor de linkse oppositie, en de manieren waarop de heersende klasse met haar bedwelmende kitsch-cultuur de emanciperende fantasie al in de kleuter- en kindertijd onschadelijk weet te maken. Daarna laten ze zien dat het vooral de onderste lagen van de plattelandsbevolking waren die de sprookjes gebruikten om nog wat utopisch perspektief in het leven te houden tegenover de machtige willekeur van de grondbezitters. Met een mengeling van maatschappelijke ervaring, slimheid en wonderen bevredigen ze hun behoeften tenminste in fantasie. En die fantasie wordt steeds minder magisch naarmate ze meer bewegingsvrijheid krijgen en zich beter kunnen organiseren. Vervolgens leggen Richter en Merkel uit hoe de volkssprookjes in de burgerlijke opvoeding zijn omgevormd tot surrogaatbevredigers van concrete lustverlangens. Tenslotte vertellen ze wat ervaringen met weer-emanciperend-gemaakte sprookjes voor kinderen. En die ervaringen zijn niet erg bemoedigend, want het valt niet mee om overtuigende fantasieverhalen te maken die aan de volgende eisen voldoen: 1. De maatschappelijke verhoudingen moeten er zo doorzichtig in worden getoond als in de strips van Walt Disney.Ga naar eindnoot24. 2. De voorbeelden tot handelen moeten duidelijk de voordelen van een strategie van gemeenschappelijke belangenbehartiging laten zien. 3. En de fantasie moet zelfstandig en kreatief op eigen ervaringen betrokken kunnen worden en kunnen leiden tot konkreet handelen. Toch worden er een paar aardige voorbeelden besproken van emanciperende sprookjes voor kinderen.Ga naar eindnoot25. Ook Domela Nieuwenhuis maakte graag gebruik van sprookjes om ingewikkelde samenhangen op een eenvoudige manier duidelijk te maken aan zijn vaak nog ongeletterde publiek. Hij maakte er zelfs een bundeltje van (Vertellingen voor het volk) dat een paar jaar geleden nog herdrukt is. Daaruit komt De slimme hond.Ga naar eindnoot26. Illustratie van Jan Vlasveld uit Vertellingen voor het volk van Domela Nieuwenhuis
Brecht maakte ook wel gebruik van sprookjes, maar steeds bewust in een kader waarin duidelijk bleef dat de sprookjesfantasie geen doel was in zichzelf maar een middel om iets anders duidelijk te maken. Zo begint Als de haaien mensen waren met een duidelijke afbakening van de vertelsituatie.Ga naar eindnoot27. Nog talloze andere progressieve schrijvers gebruikten sprookjes om de nachtmerries van de kapitalistische warenwereld mee uit te drukken (vaak), en om toch nog utopische perspektieven te laten zien (veel minder vaak).Ga naar eindnoot28. | |
De slimme hondEr was eens een man die Mammon heette, en hij had een hond die heette Plebs. De man hield veel van de hond, want hij had hem nodig. Om zich de liefde en trouw van de hond te verzekeren ging hij met hem naar de rivier en wierp hem in het water. Wanneer nu echter de hond bijna op het punt was van verdrinken, redde hij hem uit het water. Zo deed hij alle dagen dus de hond dankte dagelijks zijn leven aan hem. Dit trof natuurlijk de trouwe hondeziel. De dankbaarheid en liefde van de arme Plebs tegenover zijn heer kende dan ook geen grenzen. Althans in den beginne. Maar langzamerhand ging de hond nadenken. Het is wel heel mooi van mijn baas dat hij mij dagelijks redt van de ondergang en zich daarbij zelfs de laarzen natmaakt. Maar als hij zoveel van mij houdt, waarom gooit hij mij dan altijd eerst zelf in het water? Dat was toch helemaal niet nodig? Toen de hond al denkende zover gekomen was, verliet hij zijn baas en zocht elders een onderkomen waar hij verschoond bleef van zulke levensgevaarlijke reddingen. Wie oren heeft om te horen, die hore! | |
Als de haaien mensen waren‘Als de haaien mensen zouden zijn’, vroeg het dochtertje van de gastvrouw aan meneer K., ‘zouden ze dan aardiger zijn voor de kleine vissen?’ - ‘Natuurlijk’, zei hij. ‘Als de haaien mensen zouden zijn dan zouden ze in de zee voor de kleine vissen geweldige bakken laten bouwen, met allerlei voedsel erin, zowel plantaardig als dierlijk. Ze zouden ook verder allerlei sanitaire voorzieningen treffen. Als bijvoorbeeld een visje z'n vin zou verwonden dan zouden ze meteen verband voor hem maken, zodat hij de haaien niet voor z'n tijd zou verlaten. Opdat de visjes niet somber worden zouden er zo af en toe grote waterfeesten plaatsvinden, want vrolijke visjes smaken beter dan sombere. Er zouden natuurlijk ook scholen zijn in de grote bakken. In deze scholen zouden de visjes leren hoe de muil van een haai in te zwemmen. Ze zouden bijvoorbeeld aardrijkskunde moeten kennen om de grote haaien, die lui ergens liggen, te kunnen vinden. De hoofdzaak zou natuurlijk de morele vorming van de visjes zijn. Hen zou geleerd worden dat het het grootste en het mooiste zou zijn voor een visje om zich vredig op te offeren, en dat ze allemaal in de haaien moeten geloven, vooral als die zeggen dat ze voor een mooie toekomst zullen zorgen. Men zou de visjes bijbrengen dat deze toekomst alleen zeker zou zijn als ze leerden te gehoorzamen. Voor alle lage, materialistische, egoistische en marxistische neigingen zouden de visjes zich moeten hoeden en het meteen de haaien melden als een van hen die neigingen zou vertonen. Als de haaien mensen waren dan zouden ze natuurlijk ook met elkaar oorlog voeren om vreemde visbakten en vreemde visjes te veroveren. Die oorlogen zouden ze door hun eigen visjes laten voeren. En ze zouden de visjes leren dat er tussen hen de visjes van de andere haaien een reusachtig verschil bestond. Alle visjes, zouden ze verklaren, zijn zoals bekend stom, maar ze zwijgen in heel verschillende talen en ze kunnen elkaar daarom onmogelijk verstaan. Ieder visje dat in de oorlog een paar andere visjes, vijandelijke, die dus in een andere taal zwijgen, zou doden, dat zouden ze een lintje uit zeewier opspelden met de | |
[pagina 81]
| |
titel ‘held’. En als de haaien mensen zouden zijn dan zou er bij hen ook kunst zijn. Er zouden mooie prenten zijn waarop de tanden van de haaien in prachtige kleuren zouden zijn afgebeeld. En hun muilen zouden eruit zien als heerlijke paradijzen waarin het zalig zou zijn te spelen. De theaters op de zeebodem zouden laten zien hoe heldhaftige visjes verrukt de haaienmuilen in zouden zwemmen, en de muziek zou zo mooi zijn dat de visjes in de dromerige klanken en de alleraangenaamste gevoelens zouden worden ingesponnen en zo de haaienmuilen zouden binnendrijven. Ook een godsdienst zou er zijn als de haaien mensen waren. Ze zouden leren dat de visjes pas in de buik van de haai werkelijk tot leven zouden komen. Overigens zou er ook een eind aan komen, als de haaien mensen waren, dat alle visjes, zoals nu, gelijk zouden zijn. Enige zouden funkties krijgen en boven de anderen aangesteld worden. En de iets grotere zouden zelfs de kleinere mogen opvreten. Dat zou voor de haaien alleen maar aangenaam zijn omdat ze dan zelf vaker grotere brokken te vreten zouden krijgen. En de grotere visjes met funkties zouden voor de orde onder de vissen kunnen zorgen, als leraren, officieren en ingenieurs in de bakkenbouw. Samengevat: er zou eigenlijk pas cultuur in de zee zijn als de haaien mensen zouden zijn.’ | |
Sprookjesboek van ‘de kleine k’In 1975 stelde het schrijverskollektief ‘de kleine k’ een Groninger sprookjesboek samen.Ga naar eindnoot29. Als poging om de nuchtere Groninger sprookjestraditie weer in ere te herstellen.Ga naar eindnoot30. En om te laten zien dat er in Groningen ook nog veel in eigen belang gefantaseerd wordt - dus buiten de bewustzijnindustrie om.Ga naar eindnoot31. En om de nuchtere Groninger fantasie ook eens eigentijds en ongeromantiseerd in een boek te verzamelen - in tegenstelling bijvoorbeeld tot de uitgaven van het nostalgische genootschap De Grunneger Sproak.Ga naar eindnoot32. En het ontstaan van het sprookjesboek had ook te maken met Provo in Groningen, met de demokratisering van de Groninger Letterenfakulteit, en met pogingen om daar een begin te maken met serieuze historischmaterialistische literatuurstudie.Ga naar eindnoot33. Het sprookjesboek van ‘de kleine k’ bevatte 108 sprookjes van 45 verschillende vertellers, waarvan 20 in het Groninger dialect, met illustraties van 35 verschillende tekenaars. De sprookjes waren geordend in drie groepen: 1. Folklore - met nog overgeleverde traditionele nuchtere volkssprookjes. 2. Vlindervrij - met de talloze nieuw-gefantaseerde spirituele sprookjes, want ook Groningen was in de Ban van de Ring! 3. Engagement - met pogingen om de traditionele sprookjes-nuchterheid voort te zetten in aktuele politieke parabels. Sprookjes horen eigenlijk mondeling verteld te worden en door iedere verteller opnieuw aan de aktuele behoefte en situatie te worden aangepast. Daarom werd in de inhoudsopgave enige informatie gegeven over de afkomst van de verschillende sprookjes. En de oorspronkelijke stijl van de verschillende vertellers werd zo goed mogelijk gehandhaafd. Net als het dialect zoals ze dat in een aantal verhalen gebruikten. Het sprookje Pikdroad komt uit het deel Folklore. Het werd in 1955 verteld door de toen 75-jarige Mevrouw Rozema uit Middelstum aan de toen 7-jarige buurjongen Egbert Miske. Miske werd kunstschilder, verhuisde naar Uithuizen, en wist zich in 1975 nog veel sprookjes van Mevrouw Rozema te herinneren. Hij schreef ze op voor ‘de kleine k’ en maakte er zelf illustraties bij. Uit het deel Vlindervrij komt het sprookje De man die met z'n paard aan tafel at. Het is van Jean de Waal die in 1975 in de brugklas van het Heymanslyceum zat. Hij schreef het naar aanleiding van een opstelopdracht van de lerares Nederlands Diet Werkman. De illustratie is van Adly Lamers. Uit het deel Engagement komt het sprookje Verschil van main 'n van de heer H. van der Werk uit Hoogezand. Hij was arbeider in de strokartonindustrie en schreef sprookjes ‘voorz'n plezier’. De illustratie is van Gert-Jan Groenendaal. Nu bijna 10 jaar later - nu ik een vermoeide dertiger ben en een stuk minder schoolmeesterachtig - merk ik bij het bewerken van dit artikel dat ik het kleine-k-sprookjesboek nog steeds overtuigend vind. Bij mijn weten is geen andere Nederlandse sprookjesbundel zo emanciperend samengesteld.Ga naar eindnoot34. De spanning tussen vrijzwevende fantasie en platvloers realisme, tussen stuntelig amateurisme en professioneel raffinement, werd niet weggewerkt door één van de twee eruit te werken ten bate van de ander. Integendeel! Juist de voortdurende stijlbreuken maken het boek nu nog zeer verrassend. En aktueel: als beeldend kunstenaar probeer ik nog steeds utopische beelden te creëren en tegelijk zo goed mogelijk in de gaten te houden vanuit wat voor samenleving ik waarom zo fantaseer en wie ik waarom met mijn fantasieën wil bereiken. Mijn eigen sprookje over De guru en de schoolmeester, ook uit het boek van ‘de kleine k’, is voor mij ook nog steeds aktueel. De jaren na 1975 raakte ik - als uitgekakte aktivist - behoorlijk in de ban van Bhagwan, en mijn sympathie kwam in die tijd dan ook geheel bij de guru in het sprookje te liggen. Maar nu ook die Bhagwan zich zo waanwijsgenotzuchtig op laat vreten door de American Dream of Life, nu verschuift mijn sympathie weer meer en meer naar de schoolmeester! Waar moet dat heen - als de Bom niet valt in 1984...?Ga naar eindnoot35.. | |
Pikdroad‘Pikdroad’ van Mevr. Rozema en Egbert Miske uit Droom te koop van ‘de kleine k’, Groningen 1975.
Veur joaren woonde der ien Middelstom ain schounmoaker dei Pikdroad haitte. Hai dee zien waark, mor nait mit plezaier. Dat kwam omdat e nait veul verdainde mit schounmoaken. Mor 's nachts din was e riek. Din dreumde hai aaltied dat e nog ains 'n pot mit geld zol vienden. As 't din weer lichtdag worden was din proate hai d'r over mit zien vraauw, mor dei zee altied dat ze dreumen nait wol geleuven en dat e moak'n mos dat e wat meer verdainen ging mit schounmoaken. Moar Pikdroad zoesde alle doagen weer over dat geld. En 't wer nog veul slimmer dou hai op 'n nacht dreumde dat hom ien stad verteld worden zol woar hai zuiken mos. Ien dei tied was nait zo makkelek om ien stad te kommen as tegenswoardig. Mor zien | |
[pagina 82]
| |
vrauw wol d'r niks van waiten. Dat gerais noar stad wat zolt beduuden. Mor Pikdroad zoesde, smeekte en kreeg 't veurmekander dat e noar stad mog. Vraauw dochde dat as hai zien woan doar nait kwiet worde din was ze tenminste veur ain dag van dat gezoes of! En zo raaisde Pikdroad noar stad. Woar e wezen mos ien stad wuz e nait en zo kuierde hai wat deur stad en keek zien oog'n oet noar dei drokte. Zo kwam e noatuurlek ook op grood maarkte en doar op trap bie 't stadhoes zag hai 'n keerl zitt'n en hai dochde bie homzulf: ‘Doar kin ik wel es wat bie zitt'n goan om es wat oet te poesten. En zo deed hai 't. Eerst zeed'n ze niks teeg'n mekoar en keek 'n mekoar stief veurbie. Mor noa 'n tiedje zee dei keerl: ‘Bin ie hier vremd?’ - ‘Joa’, antwoordde schounmoaker. En toun dee hai zien verhoal over pot mit geld. Keerl schoot ien lach en zee: ‘Ik heb vannacht dreumd over 'n schounmoaker ien Middelstom dei von ien dreuge put noast zien hoes 'n pot mit zilver. Moar ik geleuv d'r niks van en gai d'r nait achterheer.’ Pikdroad wus genoch en muik dat e der vandeur ging op hoes an. 's Avonds, toun hai thoes komm' was, het e doadelek 'n laange ledder ien put zet en hai von 'n groode roodbakken pot vol mit zilveren rieders. Toun wazzen ze riek en Pikdroad en zien vraauw hebben de rest van heur laange leev'n gain geldzörgen had. | |
De man die met z'n paard aan tafel atLang geleden leefden er een man en een vrouw in een klein huisje aan de rand van het bos. De man was houthakker en de vrouw zorgde voor het eten. Op een keer liep de man zoals altijd door het bos om hout te hakken. Toen hij een kwartier had gelopen vond hij eindelijk een goeie boom. Net toen hij z'n bijl uithaalde om de eerste klap te geven riep er een angstig stemmetje: ‘Niet doen! Niet doen! Hakt U mijn huisje alstublieft niet om!’ De man schrok en stotterde: ‘We-wie roept daar?’ Maar hij zag niets en dacht dat het maar verbeelding was. Opnieuw zwaaide hij zijn bijl voor de eerste slag. ‘Hak toch alstublieft mijn boom niet om!’ En toen zag hij een klein kaboutertje. Hij zakte op z'n knieën van verbazing. Het kaboutertje hief smekend z'n handjes omhoog. De houthakker keek het mannetje recht in z'n oogjes en naderde hem heel dicht met z'n gezicht. ‘Knijp me eens in m'n wang, want ik kan er echt niet bij dat je echt bent!’ Het kaboutertje deed wat hem gevraagd werd en kneep venijnig. ‘Au!’, riep de man, en hij wreef over z'n pijnlijke wang. Hij keek nog even hoofdschuddend naar het mannetje en zei toen: ‘Nou, goed dan, ik zoek wel een andere boom!’ En hij stond op om verder te zoeken. Maar het kaboutertje riep dankbaar: ‘Ga nog niet weg, ik moet je nog wat zeggen!’ ‘Nou, wat is er dan nog meer?’ En het kaboutertje zei: ‘Omdat je m'n boom niet omgehakt hebt mag je drie wensen doen!’ De man deed net alsof hij gelukkig was en ging gauw weg. Toen hij 's avonds thuis kwam ging hij het huisje binnen. En zoals altijd rook hij weer bonen. Z'n lievelingsgerecht. Z'n vrouw begroette hem en zei: ‘Ga maar vast aan tafel’. En ze ging naar de keuken om het eten op te halen. De vrouw zei toen ze met de bonen binnenkwam: ‘Waren we maar rijk!’ En toen ze dat gezegd had lag er meteen een heleboel goud in de hoek. De vrouw stormde erop af en riep: ‘Goud! Goud! We zijn rijk!’ Toen gingen ze weer eten. Het eten smaakte lekkerder dan ooit, vond de man. Maar de vrouw was het daar niet mee eens. Ze wilde wel eens wat anders op tafel. ‘Ik wou dat we patat met appelmoes aten!’, zei ze. En meteen stond daar patat met appelmoes. ‘De man die met z'n paard aan tafel at’ van Jean de Waal en Adly Lamers uit Droom te koop van ‘de kleine k’, Groningen 1975.
Toen de man dit zag vond hij het erg stom, en hij zei dat hij nog liever met een paard aan tafel zat, want die had tenminste niet altijd van die stomme wensen. En meteen veranderde de vrouw in een paard. En de man at de patat met appelmoes aan tafel. En als ze niet opgestaan zijn dan zitten ze er nu nog. | |
Verschil van main'n‘Verschil van main'n’ van De Heer H.v.d. Werk en Gert-Jan Groenendaal uit Droom te koop van ‘de kleine k’, Groningen 1975.
Twei olle manluu reed'n mekoar op fietse achterop
De ain druig 'n petje op 't gries hoar, de aander 'n houd op kop,
Dei met zien pet was op klomp'n, druig ain stuutjegoarn pak,
De aander luit zuk vast nait lomp'n, har geld tot zien gemak,
Dat woz je zoo al je hom zagg'n, huf j'hail nait noar te vroag'n
Zoo'n pak, zoo'n snit en den dat lach'n en 'n gold'n horlozie droag'n
't Begunde over 't weer, das kloar, ze wezen op 't gewas,
Het koorn schoot al mooi in oar, der was van 't joar veul gras,
| |
[pagina 83]
| |
Ze pruiten over 't doun in huus - heur kwoal, de remetiek,
Keerl man, dat was mie ja ain kruus,
Dou wur het politiek...
En drokker aal mor drokker wur heur toal en heur geboarn,
Zai dei heur zagg'n dei dochten: dei will'n mekoar vermoord'n.
Dat ging mor: keerl, doe krigst gain gliek, dei keerl moakt ons stokaarm!
En d'aander: 'k Zeg, hai moakt ons riek, doe met dien groot alaarm!
Hai moakt ons aarm! Hai moakt ons riek! Hai moakt ons stroat-stroataarm!
En gain van baid'n gaf kamp, kreeg gliek, mor baid'n wurd'n ze waarm.
De een zee nog: Drees, of hou e hait, dat is ain keerl, dei is link!
Och wat, zee aander, dei main 'k ja nait, ik mainde toch Lieftinck.
| |
De guru en de schoolmeesterEr was eens een schoolmeester en die was verslaafd aan lekker eten, drinken en vrijen. En dat was hem wel aan te zien ook. ‘Geef me de wijn eens aan!’, zei hij tegen de guru nadat ze zich al vele malen hadden ingeschonken. De guru hield de fles net buiten bereik van de schoolmeester, ontkurkte hem, schonk hem leeg op de vloer en sprak: Als de wijn is in de man
is de wijsheid in de kan.
De schoolmeester kwam tot inkeer en 14 dagen lang vastte hij en leefde hij alleen op pepermuntthee zonder vrouwen. Hij werd zo mager als een geest. Daarna kwam de guru hem weer opzoeken met een fles wijn. ‘Had je niks beters mee kunnen nemen?’, vroeg de schoolmeester zwakjes. ‘Wacht maar!’, zei de guru en hij ontkurkte de fles en dronk hem achter elkaar leeg. Daarna sprak hij: Wie luistert naar mijn les
die kruipt in deze fles.
De schoolmeester volgde opnieuw de raad van de guru. Hij was zo mager geworden dat het gemakkelijk ging. De guru deed meteen de kurk er weer op, schudde flink, goot de geklutste meester in een koekepan en bakte hem lekker knapperig. En terwijl hij zich de kruimels uit de baard veegde sprak hij tevreden: Een geest die zelf niet denken kan
die eindigt steevast in de pan.
|
|