navië twee gemeenschappelijke trekken: hun lelijkheid en hun rijkdom. Vaak zijn ze ook dom. De afmetingen echter variëren. Ze kunnen dwergachtig klein zijn, maar ook normaal menselijke lengte bezitten dan wel op reuzen lijken. Vooral de laatste soort is vrijwel altijd van het mannelijk geslacht. Ten opzichte van de mens hebben de trollen overwegend een kwaadaardige instelling. Het komt
echter wel degelijk voor, dat zij als helpers optreden. Tot hun onplezierige eigenschappen hoort, dat zij niet alleen levensmiddelen en vee stelen, maar ook mensenroof bedrijven. Vrouwen en meisjes (liefst zwangere vrouwen en jonge bruiden), mannen en kinderen worden op slinkse wijze de heuvel of berg binnengelokt en is men eenmaal in de macht van de troll, dan is er - althans in het volksgeloof en de sage - nauwelijks verlossing meer mogelijk. Tot hun meest verderfelijke streken wordt de z.g. kinderruil gerekend. Berucht zijn de sagen, waarin wordt verteld hoe de jonge moeder bij het wakker worden ontdekt, dat haar pasgeboren (nog niet gedoopte) kind verwisseld is voor een gebrekkig en mismaakt trollenkind. Tegenover deze boosaardigheid beschikt de mens niettemin over enkele verdedigingsmiddelen. Door bepaalde magische handelingen te verrichten, b.v. het werpen van stalen en in het algemeen scherpe voorwerpen, het afschieten van een geweer, het blazen op een hoorn enz. gelukt het soms de troll op de vlucht te jagen. Daarnaast zijn het noemen van de trollennaam, het aanroepen van de maagd Maria, het bidden van het Onze Vader, het maken van het kruisteken en het luiden van de kerkklokken deugdelijke afweermiddelen. Ze staan immers buiten de christelijke gemeenschap. Maar ook de natuur zelf kan te hulp schieten: als de troll door het zonlicht of de bliksem wordt getroffen, is het met hem gedaan: hij verandert in een brok steen of spat uit elkaar!
Er bestaan echter, zoals we al hoorden, ook trollen met een vriendelijker inborst. Zij zijn het die de mens een handje helpen bij het maaien, oogsten, spinnen of brouwen. We horen niet zelden hoe troll en mens gereedschappen van elkaar lenen en diensten uitwisselen. Soms vragen de onderaardsen zelfs vroedvrouwhulp aan de mens! In het algemeen geldt, dat als men op goede voet met hen staat, men daarvoor ook wordt beloond. Ze komen hun beloften na.
In grove trekken is dit het beeld van de trollen, zoals we het uit het volksgeloof en de daarin wortelende sagen leren kennen. Dit beeld echter verschilt duidelijk van de trollen voorstellingen in het z.g. wondersprookje, hoeveel elementen dit ook heeft overgenomen uit het volksgeloof, resp. de sage. Over het verschil èn het verband tussen sage en sprookje is veel geschreven en de definities en meningen lopen soms sterk uiteen. In de International Dictionary of regional European ethnology and folklore, vol, II, Folk Literature (Germanic), geredigeerd door de bekende Deense folklorist Bødker (Kopenhagen 1965) en b.v. bij Max Lüthi, de Zwitserse sprookjeskenner, is over deze problematiek veel te vinden. Hier beperken we ons tot de verhouding tussen troll en mens in de beide vertelgenres.
In de sage, die gewoonlijk aan tijd en plaats is gebonden, die vaak een verklarend of een waarschuwend karakter heeft en die iets vertelt over wat zelf beleefd, gezien of via anderen gehoord is, in die sage is de mens - zij het niet altijd - in het defensief tegenover trollen die als demonische, mythische natuurmachten, zijn alledaagse werkelijkheid bedreigen. Het is de numineuze angst voor alles wat buiten onze normale ervaringswereld ligt, die de mens naar beschermingsmiddelen doet grijpen. Zo men op het laatste moment weet te ontsnappen, is men voor het leven getekend, maar in verreweg de meeste gevallen is er geen verlossing meer mogelijk, als men eenmaal in de macht van de troll is.
In het wondersprookje daarentegen bindt de held(in) zonder vrees de strijd tegen de troll aan. De numineuze angst lijkt hem of haar geheel vreemd. En de mens overwint. De trollen worden verslagen of gedood en wie in hun macht gevangen zat, wordt bevrijd. Bovendien bereikt de held(in) zelf vrijwel altijd een hogere sociale status. Koelbloedigheid en dadendrang, de wil om de opgedragen taak te volbrengen en de overwinning te behalen - al dan niet gepaard aan magische hulpmiddelen - helpen hen in de strijd. Als deze magische hulpmiddelen eraan te pas komen, dan zijn ze gewoonlijk ontvangen als beloning voor een goede daad dan wel in een eerdere strijd veroverd, maar het komt ook veelvuldig voor, dat de schijnbaar ongelijke strijd tussen held en troll wordt gewonnen door de slimme vindingrijkheid van de ogenschijnlijk onnozele, maar listige held.
Evenals in de sage kan de troll ook in het wondersprookje als helper optreden, meestal op basis van het principe dienst en wederdienst. Een goed voorbeeld vormt het sprookje van de drie misvormde spinsters die het meisje dat niet spinnen kan, helpen haar taak te volbrengen op voorwaarde, dat ze op haar bruiloft met de prins wordt uitgenodigd.
Omdat de trollensagen minder bekend zijn dan de trollensprookjes volgen hier enkele voorbeelden:
Mans Böss was een troll die in de Kapellaheuvel huisde. Zij vrouw kwam eens bij een buurvrouw op bezoek die linnen zat te spinnen. Toen wilde dat trollenwijfje voor haar spinnen en ze vroeg of het met twee of drie draden moest zijn. Toen het klaar was, was het garen zo fijn, dat de buurvrouw het zelf niet kon weven en ze zei tegen de troll, dat zij het dan ook maar moest weven. Het trollenwijfje deed het en het was zo'n mooi weefsel, dat het een altaarkleed voor de kerk in Veinge werd. Toen vroeg de vrouw aan de troll wat ze wilde hebben voor haar werk. ‘Ja, je kunt me niets anders geven dan dat eiertonnetje daar, dat onder je bed staat, want dat is het enige dat geen kruisteken heeft’.
(Bengt af Klintberg: Svenska folksägner. Stockholm 1972)
Grootmoeder vertelde, dat de boerin op Staby op een avond buiten stond om zich te kammen. Maar opeens was ze weg. Het was de bergtroll die haar had meegenomen, de heuvel in, vlakbij de boerderij. Ze konden buiten horen, hoe ze in de berg psalmen zong.
Op een avond kwam ze aankloppen. Maar toen was de boer hertrouwd. Hij wilde open gaan doen, maar zijn vrouw hield hem tegen. Toen hoorden ze een harde gil. De volgende morgen waren er bloeddruppels op de stoep. Sindsdien heeft niemand ooit meer iets van haar gehoord.
(Bengt af Klintberg. Svenska folksägner. Stockholm 1972)
Er was eens een moeder die een kind kreeg, en ze hadden de schaar weggenomen uit de wieg, want die hadden ze nodig. En toen de moeder even weg was en weer binnenkwam, lag er een ander kind in de wieg, een wisselkind. Het groeide, maar het was niet als andere kinderen, zijn hoofd groeide en werd heel groot. Maar soms in het schemerdonker liep hij door het bos en riep: Ringa, Bella, Habba, hop! Het waren vast de namen van zijn soortgenoten die hij riep.
(Bengt af Klintberg: Svenska folksägner. Stockholm 1972)
Een kwart mijl van Sorø vandaan ligt Pedersborg en een eindje verderop ligt Lyngen. Tussen die twee plaatsen ligt een heuvel, Brøndhøj genaamd. Ze vertellen dat die bewoond wordt door trollenvolk. Onder hen was er eens een oude jaloerse troll die door de anderen Knorremorre werd genoemd, want het was vaak zijn schuld dat er ruzie en herrie was in de heuvel. Eens was die Knorremorre er achter gekomen, dat zijn jonge vrouw bevriend was en het hield met een jonge troll en hij nam het ze zo kwalijk, dat hij haar met de dood bedreigde, Ze vond het daarom maar beter om weg te vluchten uit de heuvel en veranderde zichzelf in een rode poes en begaf zich naar Lyngen, waar ze in deze vermomming een wit voetje kreeg bij een arme keuterboer, die Plat heette. Daar leefde ze een hele tijd, kreeg elke dag melk en pap en lag dag in dag uit in de leunstoel bij de warme kachel. Op een avond kwam Plat thuis en toen hij binnenkwam zat de poes juist op haar vaste plekje en likte de meelpap uit een schotel en maakte haar