| |
| |
| |
Nancy de Graaf-Schotel
De Laplandse sprookjesschat
Vertellers en verzamelaars
‘De sprookjesschat van een volk ontstaat in een tijd als men nog dicht bij de natuur leeft. Onze sprookjes moeten in de oorspronkelijke vorm, zoals zij verteld werden, bewaard blijven.’
Zo luidt de uitspraak van onze ruim tachtigjarige, Samische vriend, Carl Johansson - oud-hoofdonderwijzer van een noma-denschool in Zweeds Lapland - als bij een bezoek aan hem sprookjes en folklore het onderwerp van gesprek vormen. Hij kan erover oordelen, want in zijn lange leven heeft hij op dit gebied een uitgebreide, practische ervaring verworven. Van Zuid tot Noord doorkruiste hij de bergstreken van zijn geboorteland, Same Atnam. Hij bezocht er de vele offerplaatsen, de heilige oorden waar schutsgeesten huisden, de geheimzinnige saivo-meren met dubbele bodem, hij sprak met zijn volksgenoten, de Samen (Lappen). Hij liet ze vertellen: oude verhalen, die zij vroeger in tenten en plaggenhutten bij de árran (open vuurplaats) hoorden - sprookjes, sagen, spookhistories, verhalen van de jacht en de visserij, van rendieren, beren en wolven. Ter plaatse maakte hij zijn notities en verwerkte deze in folkloristische publicaties, die in vele literatuurlijsten van wetenschappelijke werken, geschreven door Zweden en Noren, voorkomen. Zeer terecht werd hem in 1977 door de universiteit van Umea een eredoctoraat verleend.
In zijn geschriften zijn vele elementen terug te vinden, die men ook in de Samische sprookjesschat aantreft. En niet alleen is Carl een onuitputtelijke informatiebron op het gebied van de oude gebruiken en de denkwereld van zijn volk, hij is bovendien een rasverteller - een meeslepend voordrachtkunstenaar. Bij ons bezoek aan hem hangen wij ademloos aan zijn lippen. Hij spreekt zeer zuiver en ouderwets Zweeds. Het klinkt als een heldendicht. Niet slechts de stem is een instrument geworden, variërend van zacht gefluister tot doordringende geluidsstoten - ook alle gelaatsspieren doen mee, ja, het totale lichaam fungeert als instrument, dat door bewegingen de gemoedstoestand uitdrukt. Merkwaardigerwijze liggen de handen hierbij vrij roerloos, wat de spanning lijkt te verhogen. Onafgebroken vloeit zijn betoog voort - van het ene onderwerp naar het andere.
Carl Johansson is niet de enige begenadigde verteller onder zijn volk. Vertellers zijn er altijd geweest en zij zijn er nog. Hun nomadische leefwijze werkte dit in de hand. Tijdens de rust bij het kampvuur op lange, uitputtende tochten door de bergen, kwamen de verhalen los. Ook in de tenten en hutten werden ze verteld als buiten de herfststormen woedden en de vlammen in de árran grillige schaduwen lieten dansen tegen het tentdoek of de muur van berkestammen in de plaggenhut. Zo is de uitgebreide sprookjesschat van de Samen ontstaan - verhalen, die sinds oeroudse tijden van mond tot mond werden doorgegeven - een mondelinge literatuur, voor het nageslacht bewaard door anonieme vertellers.
Carl Johansson op zijn onderzoekingstochten door Same Atnam (1939).
Tot het eind van de vorige eeuw is door de Samen zelf nauwelijks iets op schrift gesteld. Hun ambulante levenswijze bood daar weinig mogelijkheid toe. De belangrijkste oorzaak is echter het gebrekkige onderwijs, dat zij na de definitieve kerstening - in de 17de en 18de eeuw - van Scandinavische en Finse predikanten ontvingen. In de 19de en de aanvang der 20ste eeuw werd hierbij het dieptepunt bereikt. Van een geregelde en langdurige schoolgang was voor de kinderen van nomaden nauwelijks sprake. Het Samisch - behorend tot de Fins-Oegrische taalgroep - hun geliefde moedertaal met de vele fijngenuanceerde termen op het gebied van de rendierteelt en de bergwereld - de taal die men thuis sprak - werd bij het onderwijs geheel verwaarloosd, ja, in Noorwegen zelfs verboden. Daar is nu gelukkig verbetering in gekomen. De consequenties van de langgevolgde methode waren inmiddels catastrofaal. Onder de oudere Samen zijn er velen, die hun eigen taal niet kunnen schrijven en spellen. De schriftelijke literatuur van dit volk is dan ook zeer klein. De enkeling, die door omstandigheden een behoorlijke schoolopleiding had gevolgd, zoals de Noorse Same Matti Aikio, publiceerde zelfstandig. Het merendeel echter van het kleine aantal Samische schrijvers had hierbij hulp nodig.
In 1910 verscheen in Kopenhagen het beroemde boek Muittalus samid birra - Een boek over het leven van de Lappen -, geschreven door de Zweedse Same, Johan Thuri (1854-1936). Deze beren- en wolvenjager had geen onderwijs genoten; lezen en schrijven leerde hij zichzelf. Sinds lang koesterde hij de wens
| |
| |
om iets over zijn volk op schrift te stellen. Dit werd mogelijk door de hulp van de Deense etnologe en kunstenares, Emilie Demant, die een jaar lang het leven van een nomadenfamilie deelde. Bij hen leerde zij Thuri kennen. Tijdens een gezamenlijk verblijf in een mijnwerkersbarak bij het grote meer Torneträsk schreef hij met veel moeite zijn boek in zijn moedertaal. De Deense teksten zijn van Emilie Demant. Ook bij zijn volgende publicaties Lappish Texts (Kopenhagen 1920) en Fran fjället - Uit de bergwereld - (Lund 1931) kreeg hij hulp. Thuri's verteltrant is eenvoudig, maar zeer poëtisch. Zijn boeken vormen een onschatbare informatiebron over het leven van de Samen, over de folklore, de noaide (sjamaan), het offeren, de heilige stenen, het onderaardse volk, over dieren en natuurverschijnselen, kortom, allerlei onderwerpen die eveneens in de sprookjes voorkomen. Sprookjes, sagen en vertellingen zijn ook in zijn boeken vertegenwoordigd. Thuri was een diep religieus lutheraan, maar de zwarte magie uit het oude volksgeloof met de bezweringen, het heksenschot en het uitzenden van boze demonen - veel voorkomende sprookjesmotieven - was voor hem nog steeds levende werkelijkheid. Bergen en dalen, rivieren en meren beschouwde hij als persoonlijkheden; dieren, bomen, ja, zelfs stenen en andere levenloze dingen waren voor hem bezielde wezens, die goed behandeld moesten worden.
Eveneens van een Zweedse Same, Anta Pirak, is het in 1937 uitgekomen boek En nomad och hans liv - Het leven van een nomade -. Het werd mondeling door hem verteld en opgetekend door de predikant, tevens linguist, Harald Grundström. Het boek is minder poëtisch dan dat van Thuri, maar helderder, systematischer, ontstaan uit een ijzersterk geheugen - een veelvuldig voorkomende eigenschap bij de Samen. Ook Piraks boek biedt een overvloed aan folkloristisch materiaal, oude verhalen, sagen en sprookjes. Zo zijn er nog enkele schrijvers te noemen, die alleen of met hulp van anderen hebben gepubliceerd. En ook al schreven zij met veel moeite, het zijn zonder uitzondering geboren vertellers, die veel van de verhalen, bij het open vuur gehoord, in hun boeken verwerkten.
Het opsporen en vastleggen van Laplandse sprookjesteksten is daarnaast het werk geweest van verzamelaars uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw: Noren, Zweden, Finnen en Russen. De bestudering van oude folklore en het verzamelen van sprookjes was in die periode door geheel Europa zeer in zwang geraakt. Men denke aan de gebroeders Grimm, aan Asbjörnsen en Moe in Noorwegen, Hyltén-Cavallius in Zweden, Afanas'ev in Rusland en de Fin, Elias Lönnrot, die het heldenepos Kalevala samenstelde uit de oude zangen bij de kantele. Tot de verzamelaars van Laplandse sprookjes behoorde een aantal predikanten, wetenschapsmensen en ook enkele kunstenaars, die als gedrevenen handelden en er niet tegenopzagen om in hun vrije tijd, op eigen kosten, ongemakkelijke tochten door de wildernis te ondernemen. Een vleug romantische avonturenlust is vermoedelijk bij de meeste van deze verzamelaars - een enkele kamergeleerde uitgezonderd - aanwezig geweest, want nog altijd lag er over Lapland en zijn bewoners een zeker waas van geheimzinnigheid. Bijna allen, die in tenten en hutten of buiten, bij het kampvuur, sprookjesteksten uit de mond der Samen optekenden, geven hier een zeer kleurrijke beschrijving van.
Door de eeuwen heen is er een grote aantrekkingskracht uitgegaan van de raadselachtige gebieden in het Hoge Noorden, bewoond door een wild jagersvolk, dat bedreven was in de toverkunst. De literatuur óver de Samen is, in tegenstelling tot die van henzelf, dan ook buitengewoon omvangrijk. Toch heeft het lang geduurd, voordat er werkelijk betrouwbare beichten over hen kwamen en nog steeds ligt veel omtrent hun verleden in het duister gehuld. Hun herkomst en het tijdstip van vestiging in de noordelijke streken heeft men niet kunnen vaststellen. Wel neemt men nu in wetenschappelijke kringen algemeen aan, dat zij de oerbewoners van Scandinavië en Finland zijn. Het kan zeker niet ontkend worden, dat hun verspreidingsgebied in deze landen oorspronkelijk veel groter was. In de loop der eeuwen zijn zij door later binnengedrongen volksgroepen steeds verder opgedreven naar woeste, onherbergzame streken in het uiterste Noorden. Zij waren dikwijls de speelbal van de hen omringende naties, die elkaar de noordelijke gewesten betwistten. De Samen hebben hun levenswijze wonderwel bij de vaak barre natuur weten aan te passen. Lang leefden zij als half-nomaden van visserij en jacht, met het wilde rendier als voornaamste buit - daarnaast echter ook beer, vos, bever, otter, lynx, wolf, veelvraat, eekhoorn en sneeuwhoen. Door een uitgebreide pelshandel kwamen zij reeds vroeg in contact met Scandinaviërs, Finnen en Russen, voor wie kostbaar bont een gezocht artikel was. Ten slotte werd de begerigheid hiernaar zo groot, dat in de gebieden der Samen regelrechte rooftochten werden ondernomen, waarbij men vaak zeer onbarmhartig optrad. Overblijfselen van deze gebeurtenissen zijn terug te vinden in de uitgebreide sagengroep der Samen, die de wrede rooftochten van Tsjuden, Kareliërs en Russen tot onderwerp hebben. In de middeleeuwen kwamen hier ook nog de belastinginners bij, die hun tribuut in bontvachten opeisten. Het gevolg was, dat de wildstand in de
noordelijke bossen zeer achteruit liep. Vermoedelijk was dit een van de redenen, waarom vele Samen zich op de rendierteelt gingen toeleggen en hiermee tevens volledig-nomaden werden. Hun levenspatroon werd sindsdien bepaald door het jaarlijkse heen en weer trekken, langs vaak zeer lange routes, achter halftamme kudden aan. Ook toen wisten zij zich feilloos aan te passen bij klimaat, terrein, en vooral, de gedragingen van de rendieren. Tot na de Tweede Wereldoorlog konden zij in grote trekken op deze wijze blijven leven. Daarna kwamen er ingrijpende veranderingen. Mijnbouw, wegenaanleg, massatoerisme, de moderne bosbouw, krachtstations en stuwdammen waardoor uitgestrekte arealen onder water kwamen te staan, hebben de graasgebieden van de kudden ernstig aangetast. Slechts voor een deel der Samen is het tegenwoordig mogelijk om van de rendierteelt te leven.
Het Samische volk (ongeveer 40.000 zielen in totaal) woont nu verspreid over de noordelijke delen van vier landen: Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland (Kola).
Van oudsher hebben de Samen de reputatie genoten van uitnemende toekomstvoorspellers en tovenaars te zijn, bedreven in zowel zwarte als witte magie. Omtrent hun oorspronkelijke religie is echter niet alles bekend. De meeste berichtgevingen hierover zijn afkomstig uit de geschriften van lutherse predikanten, voornamelijk Noren, die in de 17de en 18de eeuw de kerstening onder de Samen voltooiden. Anderzijds zijn juist deze zendelingen, in hun fanatieke ijver om de nog ruimschoots aanwezige sporen van het oude ‘duivelse’ geloof uit te roeien, zo rigoreus opgetreden, dat veel onherroepelijk verloren is gegaan.
Zoals bij verschillende andere arctische volken was het sjamanisme waarschijnlijk een van de meest essentiële kenmerken van het oorspronkelijke Samische natuurgeloof. De sjamaan (noaide) trad op als priester en leider, daarnaast als ziener, genezer en magiër. Door te jojken (zingen) en het slaan op de tovertrommei, was hij in staat om in extase en buiten bewustzijn te geraken. In deze toestand kon zijn vrijgekomen ziel op reis gaan en in contact treden met ‘de andere wereld’, meestal het onderaardse rijk der gestorvenen, om hier de oplossing te zoeken voor vraagstukken van leven en dood. Bij zijn initiatie kreeg hij de beschikking over dierlijke hulpgeesten: de vogel, de vis, de rendierstier en zelfs wel over een soort schutsengel in mensengedaante, die in heilige bergen huisde. Deze schutsgeesten begeleidden en ondersteunden hem op zijn tochten. De noaide verstond bovendien de kunst om een andere gedaante aan te nemen, meestal die van een dier.
Bij de Samen werd de trommel echter ook op uitgebreide schaal gebruikt om de toekomst te voorspellen. Op het mem- | |
| |
braan waren met het rode sap van gekauwde elzebast kleine tekens gegrift: voorstellingen van goden, offerplaatsen, jachtbuit, vissen, het onderaardse dodenrijk, kortom, alles wat voor het dagelijkse leven van belang was. Door het slaan met een kleine, T-vormige hamer sprong een los aanwijzertje op het trommelvlies van teken tot teken, waaruit men de toekomst kon aflezen.
In de ogen van de Scandinavische zendelingen oefenden de noaiden de verfoeilijkste, helse praktijken uit. Het werd hun, onder bedreiging van de zwaarste straffen, verboden hiermee door te gaan. De trommels, die ‘duivelsinstrumenten’, moesten ingeleverd worden. Zij werden bij hoeveelheden verbrand, soms tezamen met hun bezitter, als deze hardnekkig aan zijn zondige gewoonten bleef vasthouden. Van de Samische sjamanentrommels zijn er slechts 71 bewaard gebleven, verspreid over diverse Europese musea.
Het zijn echter juist de trommeltekens, die de meeste gegevens verschaffen over de goden en de oude geloofswereld van de Samen. De predikanten hebben hen hierover uitgevraagd, doch het behoeft ons niet te verwonderen, dat zij met hun inlichtingen terughoudend en niet altijd waarheidsgetrouw waren. Bij de trommels is het vlies meestal verdeeld in enkele zones, waarmee in grote trekken de hemelse, aardse en onderaardse wereld worden aangeduid. De goden, die erop afgebeeld staan, zijn sterk aan de natuur, groeikracht, geboorte en dood gebonden. Offers moest men onder andere brengen aan Bäive (de zon). Atsje - ook Horagalles, Tiermes (het onweer), Bieggolmai (de wind), Leibolmai (de jachtgod), Tsjatsolmai (de god van water en visserij), de Akka's (godinnen in verband met geboorte), Ruona-neida (de godin van het jonge voorjaarsgroen), en Ruota (heerser over het onderaardse dodenrijk en verwekker van ziekten).
Het is vanzelfsprekend, dat de natuur in het geloof zo'n grote rol speelde. Steeds moest men proberen een bestaan te vinden in de meest onherbergzame streken, onder barre klimaatsomstandigheden, bedreigd door vele gevaren. Voor de oude Samen was alles in de natuur bezield. Overal huisden schutsgeesten: in bergen, watervallen, rivieren en meren - ja, de gehele omgeving werd bevolkt door onzichtbare wezens en krachten, die de mens goed of kwaad gezind waren. Van hun luimen hing het geluk af bij jacht, visserij en rendierteelt. Daarom moest er aan hen geofferd worden en in hun nabijheid was het geboden stilte in acht te nemen. Dit gold ook voor de heilige plaatsen in de natuur: bergen en meren, vaak met de termen basse en saivo aangeduid. Offers moest men eveneens brengen aan de seiten - stenen van opvallende vorm: soms lijkend op een vogel, een ander dier of de kop van een mens - want ook deze geheimzinnige formaties verspreidden een heilige uitstraling.
In de Laplandse sprookjes is een neerslag terug te vinden van het vooraf besprokene: elementen van de historie, levenswijze, het oude geloof, de noaiden en bovenal, de verbondenheid met de natuur. Zij leren ons veel over het dagelijkse leven der Samen, het wonen in tenten en plaggenhutten, waarvan de constructie, met in het midden een open vuurplaats en daar recht boven het rookgat, in vele sprookjes zo'n grote rol speelt. Men kan erin lezen over hun kleding en schoenen, hun manier van koken, over de jacht op pelsdieren en sneeuwhoenders, over lange tochten op de ski's, het trekken met sledekaravanen of pakrendieren. Vele details zijn erin verwerkt van de rendierteelt: het hoeden, het melken, het grazen, opdrijven en oormerken. Ook de jojk, de zeer originele Samische zang, eenvoudig van tekst en melodie, maar gecompliceerd van ritme, komt er geregeld in voor. Zij wemelen van overblijfselen uit het oude volksgeloof. Alleen reeds door deze veelheid aan authentieke gegevens vormen zij een interessante bron van studie.
Het ligt voor de hand, dat er invloeden van buurvolken in te herkennen zijn. Door pelshandel en jaarmarkten waren er geregeld onderlinge contacten. Ook bij de visserij in de fjorden en op de IJszee, waar de Noorse Kust-Samen bijzonder in bedreven waren, kwam men in aanraking met vele naties, zelfs Nederlanders. Er zijn verhalen over koningen, prinsen en prinsessen, die gelijkenis vertonen met Scandinavische en Russische volkssprookjes. Eveneens bespeurt men invloeden van La Fontaine en Homerus. Doch altijd weer zijn er dan zoveel Samische elementen in verwerkt, dat zij een zeer oorspronkelijke indruk maken.
Het karakter van de opgetekende teksten is eenvoudig. Zij dragen alle kenmerken van het volksverhaal, dat van mond tot mond wordt doorgegeven. Over het gehele, uitgestrekte gebied van Same Atnam zijn zij, in verschillende varianten, verspreid. De verteltrant is primitief, onopgesmukt, maar boeiend en krachtig. Vaak is de inhoud bloederig en wreed. Vooral de Stallo- en Tsjuden-sagen, waarvan roof, moord, verdrijving en verkrachting de grondslag vormen, kunnen gruwelijk zijn. Slechts een enkele maal is er van tedere gevoelens sprake: de liefde tussen man en vrouw, tussen ouder en kind, de smart bij het sterven. Voor griezelverhalen over spoken, demonen en zwarte magie bestond een grote voorkeur. De humor - weliswaar van een heel eigen karakter- ontbreekt allerminst. Als de verteller de lachlust en het leedvermaak van zijn gehoor wist op te wekken, werd een hoogtepunt bereikt. Dit gebeurde bij de verhalen, waarin de vrij weerloze Same zijn oersterke, maar domme tegenstander door betere kennis van terrein en weersgesteldheid, maar vooral door allerlei listen, schaakmat wist te zetten. Van bijna alle Stallo- en Tsjuden-sagen is dit het hoofdthema, doch ook in vele andere sprookjes komen wij het tegen.
Een archetype van de kleine, vindingrijke Same is de kwajongen Askovisj, die door zijn sluwe streken zijn tegenstander - Stallo of een reus - in het verderf stort. In andere verhalen wordt zijn vernuft bekroond door een huwelijk met de prinses. Dezelfde eigenschappen zien wij bij de heldenfiguren Andras Bäive, Bäive Vuolab en Laurekatsj. Ook de vos vervult in vele dierenverhalen de rol van de slimmerik, eerder nog, de bedrieger en komediant, die het er zelf niet altijd even best af brengt.
De natuur van Same Atnam is indrukwekkend: uitgestrekte bossen van naaldhout en berken, brede dalen en smalle kloven, bruisende rivieren en watervallen, talloze meren met waterspiegels in etherische nuances van blauw, bergen, eeuwige sneeuw en gletsjers, nauwe fjorden met steile rotswanden en eenzame toendra's. Wij zagen reeds hoe groot de invloed van deze natuur was op de oude religie. Ook in de sprookjesschat speelt hij een allesoverheersende rol, nooit echter door lange, beeldende beschrijvingen, doch op een andere, misschien indringender manier. De natuur, die de Same alles bood om van te leven - voedsel, kleding, behuizing, gebruiksvoorwerpen - vormde tegelijkertijd een bedreiging. In de verhalen treedt hij beurtelings op als vriend en als vijand. Zeer feitelijke details over het benutten der natuur tijdens de wisselende seizoenen zijn er overvloedig in vertegenwoordigd. Rijkdom en armoede, uitgedrukt in de omvang van het rendierbezit, zijn voorkomende motieven. Ook hierbij is de natuur weer een bepalende factor, want steeds worden de kudden aan gevaren blootgesteld: roofdieren, noodweer in de bergen, een harde ijskorst op de sneeuw, die het de rendieren onmogelijk maakt om bij hun voedsel te komen.
Aan sommige natuurverschijnselen wordt een bepaalde betekenis gehecht. Tijdens dichte mist kan men bij het onderaardse volk terechtkomen. In de echo, die bij bergmuren optreedt, hoort men de stemmen van berggeesten. Het noorderlicht is gevaarlijk: men mag het niet nadoen of bespotten.
Ook de natuurgoden uit de oude religie vindt men in de verhalen terug, soms abstract, soms als sprookjesfiguur. Bäive is de zonnekoning geworden. Bij zijn aanblik veranderen reuzen in steen en zijn dochter, de zonnejonkvrouw, trouwt met Askovisj. Atsje, het onweer, is de schrik van duivel en demonen. Er is een aantal verhalen over mythische vrouwenfiguren: de goede, lichtverspreidende Njavisj-aedne, die het zonnebegrip
| |
| |
vertegenwoordigt - daarnaast de boosaardige Hatsj-aedne, verbonden met de maan en de duisternis. Nog andere elementen uit de religie zijn naar de sprookjeswereld verhuisd, zoals de seite, het offeren, het saivo-begrip. Er zijn verhalen over saivo-meren, waar de vissen als bij toverslag uit verdwijnen, zodra men het minste geluid maakt.
De onderaardse wereld, die op de sjamanentrommels is uitgebeeld en de schutsgeesten keren terug in een uitgebreide verhalenreeks over sprookjeswezens, die in alle streken van Lapland onder verschillende benamingen voorkomen: Kadnihak, Guvittarak, Ultah, Haldek, en het Saivo-volk - figuren in mensengedaante, die onder de aarde en op de zeebodem wonen. Ze zijn mooi, rijk en leven precies zoals de Samen, maar onder paradijslijke omstandigheden, met grote kudden witte rendieren of een overvloed aan vette vis. Zij vertonen veel gelijkenis met de oude schutsgeesten. Ook in hun nabijheid mag men geen kabaal maken, want dan worden zij uiterst gevaarlijk. Over het algemeen zijn zij de aardse Samen echter welgezind. Grote rijkdommen kan men aan hen te danken hebben. Ook onderlinge huwelijken zijn mogelijk. Er bestaan sprookjes over verdwenen kinderen, die bij het onderaardse volk werden opgevoed en het daar zeer goed hadden.
De noaide is eveneens een veelvuldig voorkomende sprookjesgestalte. Na de kerstening is hij, als tovenaar, voorspeller en genezer, lang blijven voortbestaan - de geloofsijver van de lutherse zendelingen ten spijt. In onze eeuw wordt zijn optreden nog geregeld door de schrijvers Thuri en Pirak vermeld. Zo zien wij hem ook in de sprookjes van geheel Lapland ten tonele verschijnen. Vele eigenschappen van de oude sjamaan zijn bewaard gebleven: het voorspellen van de toekomst, het uitspreken van bezweringen, het genezen van zieken, het uitoefenen van toverkunst, het aannemen van een andere gedaante, meestal die van een beer, wolf, vogel, vis of rendier. Vooral van de Skolt-Samen zijn over dit onderwerp prachtige teksten opgetekend.
Uit Russisch Lapland. Links: noaide offert een rendier aan de zon. Rechts: tocht van de noaide op de rug van de vis naar het onderaardse rijk.
De Skolten hebben altijd in het grensgebied van Noorwegen, Rusland en Finland gewoond, doch staan van oudsher onder Russische invloed. Evenals de Samen van het Kolaschiereiland zijn zij Grieks-orthodox. Hun kerstening, waarvan de heilige Trifonius de grondlegger is, gebeurde minder drastisch dan in de Scandinavische en Finse gebieden. De verhalen van de Skolten zijn dan ook doorspekt met overblijfselen van het oude sjamanisme. Het is tekenend, dat het enige verhaal, waarin de noaide zijn trommel gebruikt om naar het dodenrijk te reizen, in het Russische gedeelte werd genoteerd. Veel mooie teksten van de Skolten zijn afkomstig van de in 1875 geboren Noorse Same, Isak Saba, onderwijzer in Finnmarken en schrijver van het Samische volkslied. Hij tekende ze ter plaatse op, publiceerde ze in bladen of gaf ze door aan de bekende Noorse verzamelaar, Just Qvigstad, die ze in zijn uitgebreide bloemlezingen opnam.
Er zijn vele vertellingen, waar het dier in optreedt. In fabels en oorsprongsverhalen vervullen zij de hoofdrol en kunnen zij spreken. Doch ook in de rest van de sprookjesschat komen zij geregeld voor: als onderdeel van het dagelijkse leven, als jachtbuit en als offerande. Vele viervoetige dieren, vogels, vissen en insecten, die de noordelijke streken bevolken, komt men erin tegen. Vogels zijn in de verhalen soms behulpzaam en zelfs brengers van geluk, maar vaak ook onheilsboden, zoals de koekoek, de raaf en de roodkeelduiker. De rol van de vos werd reeds vermeld. De wolf, door de duivel geschapen, was de aartsvijand van de Samen. Voor de beer had men groot respect en men beschouwde hem min of meer als heilig. De berejacht ging gepaard met een voorgeschreven ritueel met het zingen van bepaalde jojkmelodieën en andere sacrale handelingen. Slechts een enkele tekst is louter aan het rendier gewijd, doch des te meer - en hoe kan het anders - behoort het tot de natuurlijke stoffage van het overgrote deel der sprookjesschat. De hond ontbreekt evenmin. Hij vergezelt zijn meester op eenzame tochten en is zijn trouwe knecht bij de rendierteelt. Er bestaat een schitterend verhaal over de hond, die in dienst treedt bij de Same, waarbij wederzijds verschillende afspraken worden gemaakt - die tot op de dag van vandaag gelden.
Ten slotte komen wij toe aan twee reeksen van zeer originele verhalen: de eerder genoemde Stallo- en Tsjudensagen. Ook deze zijn, in verschillende versies, over geheel Lapland verspreid. Het karakter van de verhalen en het verweermiddel van de Samen tegen hun overvallers werden eveneens besproken. De herkomst van de Stallofiguur is nog steeds niet verklaard. Bij de Samen uit oostelijke gebieden speelt hij de rol van een boze demon. In de Scandinavische landen treedt hij op als een eenzaam door de bossen zwervende, reusachtige, menselijke figuur, gehuld in een ijzeren kiel - een gevaarlijke kannibaal, maar niet erg snugger. Ook naar de oorsprong van de Tsjuden moet men gissen, hoewel wordt aangenomen, dat zij in het grijze verleden, wel degelijk als volk hebben bestaan. Vermoedelijk zijn de georganiseerde rooftochten van Russen en Kareliers, waarbij gruwelijke wreedheden werden bedreven, in de Tsjuden-sagen verwerkt. Het is zeker, dat de vertellers bij de ontknoping van deze verhalen, waarin de Samen doorgaans als overwinnaars tevoorschijn traden, groot succes oogstten, want zij schonken de uitkomst van een wensdroom, waardoor de voorafgaande spanning zich kon ontladen in een bevrijdende schaterlach. De werkelijkheid was anders. Nog lang koesterden de Samen een hevige angst voor mogelijke aanvallen van roversbenden.
Wij keren nu terug naar de verzamelaars en vertellers. Tot de eerste verzamelaars in de aanvang van de 19de eeuw behoorden enkele predikanten. In Zweden waren dit de gebroeders Laestadius, die het Samisch uitstekend beheersten. Als reizend zendeling bezochten zij, te voet of te paard, uitgestrekte delen van Lule en Pite Lappmark. Op die tochten hoorden zij vele verhalen, ook sprookjes. Door Petrus Laestadius (1802-1841), de jongste, werden enkele opgenomen in zijn beroemde dagboek in twee delen Journal en Fortsättning af Journalen - Journaal en Vervolg van het Journaal - (Stockholm 1831 en 1833). Lars Levi Laestadius (1800-1861), die internationale bekendheid kreeg als botanicus en streng geloofsijveraar, schreef omstreeks 1840/45 Fragmenter i Lappska Mythologien - Fragmenten uit de Samische mythologie -. Dit buitengewoon interessante boek is geheel gewijd aan het oude geloof der Samen, hun folklore en sprookjes. Het oorspronkelijke manuscript was lange tijd zoek. Pas in de jaren veertig van deze eeuw werd het teruggevonden, een deel in Frankrijk, de rest in Amerika. In 1959 verscheen de volledige Zweedse uitgave.
In dezelfde periode verzamelde de Finse predikant, Jakob Fellman, die zijn standplaats had te Utsjoki, in Fins Lapland, soortgelijke gegevens. Aspecten van mythologie en folklore, liedteksten en sprookjes werden verwerkt in zijn boek Anteckningar under min vistelse i Lappmarken - Aantekeningen tijdens mijn verblijf in Lapland -. Het werd pas in 1906, door toedoen van zijn zoon, Isak Fellman, gepubliceerd.
Iets langer moet stilgestaan worden bij de figuur van de Samische predikant, Anders Fjellner (1795-1876). Tijdens de trek door de bergen naar het wintergebied kwam hij, als kind van rendierhoudende Samen, in het zuidelijkste deel van Zweeds Lapland, ter wereld. Hij werd in de gelegenheid gesteld een
| |
| |
behoorlijke schoolopleiding te volgen. Na zijn theologische studie te Uppsala - onder de behoeftigste omstandigheden - kreeg hij in 1821 een aanstelling als hulppredikant te Jukkasjärvi, in het Hoge Noorden. Ook daar leefde Fjellner in bittere armoede, doch omringd door zijn geliefde boekenschat: Latijnse en Zweedse klassieken, die hij met zijn slechte ogen telkens weer herlas. In 1841 werd hij benoemd tot predikant in Sorsele, 700 km ten zuiden van Jukkasjärvi. In de meimaand van 1842, toen er nog een dik sneeuwdek lag, deed hij per sledekaravaan, na een lange tocht vol ontberingen, zijn intrede in zijn nieuwe standplaats - tezamen met zijn vrouw en twee kinderen, waarvan één nog zuigeling.
De predikant, Anders Fjellner - de Samische Homerus, in kiel van rendierleder. Foto: Lotten van Düben.
Dit is tekenend! Fjellner was Same gebleven - in hart en nieren; klein en schraal van postuur, toen reeds half blind, een zachtmoedig mens, vervuld van grote liefde voor zijn land, zijn volk en de eigen cultuur. Hij is een van de weinige Samen geweest, die in zijn eigen taal kon schrijven - totdat hij volslagen blind werd. Daarna dicteerde hij: in het Samisch en Zweeds. Van hem zijn enige lange, zeer poëtische liedteksten afkomstig, gebaseerd op sprookjesmotieven: het huwelijk van de zonnejonkvrouw, de vrijersvaart van de zonnezonen en het vernietigen van Stallo, zowel door list als in een heldhaftig tweegevecht. De teksten zijn mythisch, hier en daar zelfs episch van karakter. Volgens Fjellner waren het fragmenten van een oud, samenhangend epos, waarvan delen nog door zijn volk, in gebonden vorm, werden gezongen. Via enkele Zweedse en Finse wetenschapsmensen, wie hij ze dicteerde, kregen zijn liedteksten grote bekendheid, zelfs in Duitsland, Rusland en Engeland. Zij werden voor het eerst volledig gepubliceerd in het klassieke boek Om Lappland och lapparne (Stockholm 1873) van Gustaf von Düben (1822-1892). Ook de Finse taalgeleerde Otto Donner (1835-1909) nam ze op in zijn standaardwerk Lieder der Lappen (Helsingfors 1876). Von Düben en Donner, die Fjellner in Sorsele bezochten, waren diep onder de indruk van zijn meeslepende verteltrant. In von Dübens boek, dat een groot succes werd, is veel stof aan Fjellners verhalen ontleend.
De Samische predikant, Bo Lundmark (rechts), op bezoek in plaggenhut; over de schouder een lasso, voor het vangen van rendieren, in de hand een houten nap met koffie.
Foto: V. Nilsson.
In 1906, gelukkig na Fjellners dood, gaf de bekende Zweedse linguist, K.B. Wiklund, in zijn boek Lappames sang och poesi een genadeloze kritiek op de liedteksten. Volgens hem was Fjellner niet anders dan een vervalser en bedrieger. Dit is een hardvochtig en onrechtvaardig oordeel van een geleerde, zonder een sprankje kunstzinnig gevoel. Later, bij het bekendworden van liedfragmenten uit andere streken, heeft hij zijn mening moeten wijzigen, maar inmiddels was Fjellners naam wel zeer geschaad. Reeds spoedig echter vond hij verdedigers en bewonderaars in enkele autoriteiten op het gebied van de Samische cultuur. De taalgeleerde, Björn Collinder, maakte zelfs een schitterende vertaling van het gedicht over de zonnezonen. Een totale rehabilitatie kwam ten slotte met het boek Anders Fjellner - Samernas Homeros (Umea 1979), geschreven door de Zweedse Same, Bo Lundmark - predikant, dichter en schrijver. Het is een voortreffelijke studie, uitvoerig gedocumenteerd en met een overvloed aan gegevens over de oude religie, folklore, zangteksten en sprookjes. Door zijn functie als zieleherder van alle Zweedse Samen, met een rayon dat half Zweden beslaat, kent Bo Lundmark zijn land, zijn volk en de oude cultuur tot in de finesses. In zijn boek brengt hij een hommage aan de kleine, blinde, uiterst begaafde Same: de dichter en dromer, Anders Fjellner.
Fjnellers poëtische werk gaf enkele Scandinaviërs, voornamelijk Noren die de Samische taal beheersten, de stoot tot verder onderzoek op het gebied van de sprookjesliteratuur en het verzamelen van teksten. In het eind van de 19de eeuw werden boeken gepubliceerd, die geheel aan deze materie waren gewijd. In 1871 verscheen Lappisk Mythologi - Eventyr og Folkesagn - Samische mythologie - Sprookjes en volkssagen - van de Noor Jens Andreas Friis (1821-1896). Hij bereisde Noors, Fins en Russisch Lapland en noteerde ter plaatse sprookjesteksten.
| |
| |
Vooral uit de gebieden onder Russische invloedssfeer zijn mooie verhalen afkomstig.
In 1887 werd de bundel Lappiske eventyr og folkesagn uitgegeven, geschreven door de Noren Gerhard Sandberg en Just Qvigstad (1853-1956!). Ook zij hebben de teksten nauwkeurig uit de mond der Samen opgetekend. Dit was mogelijk, omdat zij langdurig in contact met hen stonden. Sandberg was predikant in Finnmarken en Qvigstad rector aan een opleidingsschool voor onderwijzers in Tromsö. Tijdens zijn lange leven bouwde de laatste een enorm oeuvre op, geheel gewijd aan Lapland en de Samen, grotendeels op taalkundig en folkloristisch gebied. Uit 1927 stamt zijn omvangrijke werk in vier dikke delen: Lappiske eventyr og sagn met Samische en Noorse tekst.
Verschillende boeken zijn nog uitgekomen, waarin Laplandse sprookjes, hetzij het hoofdthema, hetzij een onderdeel vormen. Wij doen slechts een greep.
Van de Rus, Nikolaj Charuzin, verscheen een studie over de Russische Samen Ruskije Lopari (Moskou 1890). Hierin worden onder andere vergelijkingen getrokken tussen de mythische en epische teksten, die de auteur op het Kolaschiereiland noteerde, en de poëzie van Fjellner. Zeer interessante, folkloristische gegevens, nagelaten door de Zweedse predikant, Jonas A. Nensén, werden na zijn dood geordend door Sigrid Drake en gebruikt bij haar dissertatie Västerbottens lapparna - De Samen van Västerbotten -. (Uppsala 1918). Van Valdemar Lindholm kwam in 1918 een bundel Laplandse sprookjes voor kinderen uit: Sagor fran Lappland - Berättade för barn.
Aandacht willen wij nog besteden aan het werk van twee kunstenaars. De reeds eerder genoemde Emilie Demant schreef een sprookjesbundel onder de titel Ved Ilden - Bij het open vuur - (Kopenhagen 1922). De verhalen zijn met fijn stijlbegrip, direct uit de mond van vertellers opgetekend. Als illustraties dienen forse linoleumsneden van haar hand, die zich uitstekend aanpassen bij de sobere teksten. Een groot verzamelaar van folkloristisch materiaal, waaronder ook sprookjes, was de Finse tekenleraar, Samuli Paulaharju (1875-1944). Hij doorkruiste alle streken van Lapland en maakte ter plaatse notities. Zij kwamen onder verschillende titels in boekvorm uit, voorzien van eigen illustraties. In 1944 verscheen van hem in Duitsland de sprookjesbundel Nachtschatten der Tunturis - Sagen aus Lappland. De verhalen zijn met veel liefde en kennis van zaken geschreven, doch iets te ‘westers’ van verteltrant. Een authentieker en krachtiger resultaat bereikt hij bij de verwerkte teksten in zijn boek Lappmarks minnen - Herinneringen uit Lapland - (Stockholm 1977).
Als laatste verzamelaars van Laplandse sprookjes noemen wij nog twee schrijvers van andere nationaliteit. Van de Duitser, Ludwig Kohl Larsen, is de bundel Die steinerne Herde (Kassel 1975). De verhalen werden hem verteld door de Noorse Same, Maties Aslaksen Eira, die hem op zijn tochten begeleidde. De sprookjes van de Skolt-Samen, geschreven door de Frans-Zwitser, Robert Crottet, werden in het Nederlands vertaald en oogstten veel succes. Zij kwamen uit onder de titels Betoverde bossen (Arnhem 1951) en Noorderlicht (Arnhem 1964). De stof voor zijn verhalen is afkomstig van Kaisja Gavriloff uit Suenjel, waar een groep Skolt-Samen voor de Tweede Wereldoorlog woonde. Crottet heeft de teksten heel vrij en poëtisch verwerkt. Het zijn echte kunstsprookjes geworden: producten van onze westerse cultuur. Het is de vraag of Kaisja ze in deze vorm heeft verteld, want zij kon lezen noch schrijven.
Het merendeel van de genoemde verzamelaars heeft bekendheid gekregen, vaak tot ver over de grenzen. Toch hadden zij hun werk nooit kunnen volbrengen zonder de hulp van de grote schare Samische vertellers, waarvan men - op een enkele uitzondering na - de namen niet of nauwelijks weet. Onder onze Samische vrienden tellen wij vele, uitnemende vertellers. Sommigen zijn reeds gestorven, zoals de uiterst begaafde Noorse Same, Per Haetta, die niet alleen het gesproken woord meesterlijk beheerste, maar daarnaast een jojker er beeldend kunstenaar van formaat was. Ook Kristina Kitti is er niet meer. Ontelbare verhalen deed zij ons bij het koesterende vuur in de plaggenhut, onder het genot van vele kopjes koffie met schijfjes rendiervlees of eigengemaakte worst. Bij de nog levende vrienden zijn de vertellers eveneens in ruime mate vertegenwoordigd. Carl Johansson werd in de aanvang reeds genoemd. Vele levensgeschiedenissen hoorden wij, herinneringen, verhalen over de rendierteelt, jacht en visserij. Sprookjes waren er nauwelijks bij. En toch kent men ze nog. Enige jaren geleden beluisterden wij een fascinerende voordracht, gehouden door onze Samische vriend, Johan Märak, predikant te Jokkmokk (Zweden). Sprookjes en spookverhalen werden afgewisseld door jojkmelodieën - een onvergetelijke belevenis!
Installatie van de Same Johan Härak (in witte kazuifel) als Kyrkoherde te Jokkinokk, geflankeerd door secondanten.
De tijd is rijp voor het samenstellen van een omvangrijke bundel, waarin sprookjesteksten worden bijeengebracht, afkomstig van alle vertellers, die publicaties van verzamelaars in Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland mogelijk maakten. Daarnaast zouden er varianten in opgenomen moeten worden, die nog de ronde doen. Niet langer ligt dit op de weg van ‘buitenstaanders’. Het kan niet anders dan het werk van een Same zijn - onder twee voorwaarden: hij moet de vertelkunst van zijn voorouders geërfd hebben en zijn moedertaal beheersen, liefst tweetalig zijn. Dit is nu mogelijk.
In de aanvang van onze eeuw dreigde de Samische taal te verdwijnen. Dat is niet gebeurd, dank zij het verbeterde onderwijssysteem, het werk van Scandinavische taalgeleerden en vele Samische onderwijzers, die hun kennis dikwijls met veel moeite vergaarden. Als redder van de taal moet echter in de allereerste plaats de Zweedse Same, professor Israel Ruong, genoemd worden. Het doel, dat hem voor ogen stond, bereikte hij niet alleen door zijn begaafdheid en intelligentie, maar ook door grote, persoonlijke inzet. In zijn functie als inspecteur van nomadenscholen heeft hij veel op het gebied van het taalonderwijs weten te verbeteren. Ook later, als hoogleraar, bleef hij aan dit streven vasthouden, onder het motto: ‘De sterkste band, die ons verenigt, is onze taal.’
Zelf zal hij er waarschijnlijk niet meer aan toe komen om de sprookjes van zijn volk te verzamelen, hoewel hij altijd die wens koesterde en er ook de aangewezen figuur voor was. Door zijn toedoen echter is de mogelijkheid er nu voor de jongere generatie om de Samische sprookjesschat, een van de belangrijkste bouwstenen van hun oeroude cultuur, te inventariseren en vast te leggen.
Voor een uitgebreide literatuurlijst wordt verwezen naar: Sprookjes, vertellingen en sagen uit Lapland - samengesteld en vertaald door Nancy en Frederik de Graaf. A.W. Bruna & Zn, Utrecht, 1977.
|
|