Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||
Eric Hulsens
| |||||||||||
2. Het montageprincipeZoals gezegd waren de gebroeders Grimm vanaf 1807 bezig met het verzamelen van sprookjes. In 1809 schreef Brentano aan Wilhelm Grimm en vroeg om ‘kindersprookjes’, die hij wilde publiceren. Meer dan een jaar later herhaalde hij dat verzoek, en Jacob Grimm maakte een afschrift van de sprookjes die hij en Wilhelm verzameld hadden en verstuurde op 25 oktober 1810 de originele teksten vanuit Kassel naar Brentano in Berlijn. Brentano kwam er nooit toe de teksten te publiceren, en hij bezorgde het manuscript ook niet terug. Het bleef in zijn nalatenschap, ging over in het bezit van het trappistenklooster Olenberg in de Elzas, en werd in 1953 in New York geveild. Het werd gekocht door Martin Bodmer en bevindt zich nu in de Bibliothek Bodmer in Cologny-Genève in Zwitserland. Omdat het afschrift dat Jacob Grimm gemaakt had niet bewaard gebleven is, vormt het ‘Ölenbergse manuscript’ onze belangrijkste informatiebron over de eerste versie van de ‘sprookjes van Grimm’. Het bevat 25 teksten van de hand van Jacob Grimm, 14 van de hand van Wilhelm en 7 van de hand van medewerkers.Ga naar eindnoot9. | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
In 1812 verscheen dan het eerste deel van de Kinder- und Hausmärchen, met 86 stukken. Het tweede deel volgde in 1815. Een tweede druk, die ingrijpende wijzigingen vertoont, verscheen in 1819. Er volgden tijdens het leven van de Grimms nog vijf herdrukken, waarvan de laatste die uit 1857 is. Dit is de ‘Ausgabe letzter Hand’, de laatste vorm die de Grimms aan de tekst gegeven hebben. De sprookjes van Grimm werden echter vooral populair door de uitgave van een ‘kleine editie’, een selectie van 50 sprookjes die voor het eerst verscheen in 1825 en tijdens het leven van de Grimms in het totaal tien drukken kende. In deze kleine editie komen de meestgelezen kindersprookjes voor, zoals Sneeuwwitje, Roodkapje, Hansje en Grietje, Doornroosje...Ga naar eindnoot10. In het Ölenbergse manuscript komt het Sneeuwwitjeverhaal al voor, in het handschrift van Jacob Grimm. Dit is nochtans niet de oudste bekende versie, want in april 1808 zond Jacob Grimm een Sneeuwwitjetekst aan zijn vriend Savigny, en dit handschrift is bewaard. Maar het is, op onbeduidende details na, identiek met de Ölenbergse versie, zodat ik er verder geen rekening mee houdt.Ga naar eindnoot11. De bron van de vertelling staat niet helemaal vast. Jacob Grimm moet ze van de familie Hassenpflug vernomen hebben, waarschijnlijk van de dochter Marie Hassenpflug. De Hassenpflugs behoorden tot de Kasselse hoge burgerij. De vader, Johannes Hassenpflug, bracht het tot ‘Regierungspräsident’. De moeder stamde af van een Hugenotenfamilie uit de Dauphiné - de Franse invloed in het gezin was dan ook heel sterk.Ga naar eindnoot12. Zoals zoveel andere sprookjes van Grimm is ook het ‘volkssprookje’ van Sneeuwwitje afkomstig van een informant uit de burgerij. Bij al de op die manier verzamelde sprookje is er reden om te veronderstellen dat zij de Grimms bereikten in een versie die aangepast was aan de burgerlijke conventies en die al min of meer geliterariseerd was.Ga naar eindnoot13. Het Ölenbergse manuscript bevat een volledig Sneeuwwitje-verhaal, met de vermelding van een variant voor het weer levend maken van Sneeuwwitje, en met de weergave van een sterk afwijkend begin van het verhaal. Bij de laatste alinea van de hoofdtekst is een kanttekening toegevoegd: ‘dit slot is zo niet goed, en gebrekkig.’Ga naar eindnoot14. In de eerste druk vinden we een tekst die een mengvorm is (een ‘contaminatie’) van de Ölenbergse vesie en een versie die teruggaat op een andere informant: Ferdinand Sieberts uit Treysa. Het bekritiseerde slot is grondig gewijzigd.Ga naar eindnoot15. Vanaf de tweede druk wordt de heropwekking van Sneeuwwitje weergegeven volgens een variant die van nog een andere informant stamt: Heinrich Leopold Stein uit Frankfurt am Main.Ga naar eindnoot16. Het sprookje van Sneeuwwitje zoals dat in de Ausgabe letzter Hand voorkomt - en dat is de tekst die ons beeld van dat sprookje grotendeels bepaalt, omdat de kinderliteratuurversies van nu daar direct of indirect afhankelijk van zijn - is dus niet alleen een volkssprookje uit de burgerij, maar het is in die vorm ook nooit verteld.Ga naar eindnoot17. Het gaat hier immers om een gemonteerde tekst, een constructie van de gebroeders Grimm op basis van verscheidene versies. De Grimms hebben van hun montageprincipe nooit een geheim gemaakt. In het voorwoord van de tweede druk kan men lezen: ‘Verschillende vertellingen hebben we, zodra ze elkaar aanvulden en voor hun combinatie geen contradicties moesten weggesnoeid worden, als één meegedeeld (...)’Ga naar eindnoot18. | |||||||||||
3. Literaire voorbeeldenA. Schneeweißchen/Schneewittchen/SneewittchenHet Sneeuwwitjeverhaal in het Ölenbergse manuscript draagt als titel Schneeweißchen. Daaronder is later toegevoegd: Schneewitchen. Unglückskind. De vorm wit is Nederduits voor het Hoogduits weiß. In de eerste druk krijgt het verhaal als titel: Sneewittchen (Schneeweißchen) en de hoofdpersoon in de tekst heet ‘Sneewittchen’. In de Ausgabe letzter Hand staat er als titel alleen Sneewittchen, en zo luidt ook de naam van de heldin. De vorm snee is de Nederduitse tegenhanger van het Hoogduitse Schnee. Waarom wordt Sneeuwitjes naam steeds Platduister?Ga naar eindnoot19. De commentaar bij Sneeuwwitje in de eerste druk (en ook nog in de zevende) vertelt dat in streken waar heel zeker Hoogduits gesproken wordt, de Nederduitse naam ‘Sneewittchen’ behouden is, of verbasterd wordt tot ‘Schliwitchen’. Dat in het Hoogduitse taalgebied de Nederduitse naamvorm zou leven, kan verbazing wekken. Maar het is ook onjuist.Ga naar eindnoot20. In feite hebben we hier te maken met een mystificatie van de Grimms. Zij gingen van de veronderstelling uit dat de sprookjes overblijfsels waren van germaanse mythen: ‘in deze volkssprookjes zit pure oerduitse mythe, die men voor verloren hield’.Ga naar eindnoot21. Vanuit dit postulaat zochten zij naar verwantschap tussen de sprookjes en de oude Scandinavische mythologische literatuur: Sneeuwwitje sluimert in de roodbloeiende levenskleur zoals Snäfridr, de mooiste van alle vrouwen, aan wier doodkist Haraldur, de man met de mooie haren, drie jaar zit, zoals de trouwe dwergen, bewakend en hoedend de dood/ levende jonkvrouwGa naar eindnoot22. Het is dus wel duidelijk waarom ‘Schneeweißchen’ ‘Sneewittchen’ moest worden en waarom de Grimms beweerden dat zelfs in het Hoogduits de naam ‘Sneewittchen’ gangbaar was: dat paste bij hun theorie dat het volkssprookje uit de germaanse mythe voortkwam, en dat Sneeuwwitje eigenlijk Snäfridr is.Ga naar eindnoot23. | |||||||||||
B. Wit/rood/zwartHet sprookje van Sneeuwwitje zoals dat algemeen bekend is, heeft een vreemd begin. Een koningin zit aan een raam van zwart ebbehout te naaien, prikt zich in de vinger, en er vallen drie druppels bloed in de sneeuw. Houdt zij haar naaiwerk door het openstaande raam naar buiten? Dat moet toch ongemakkelijk zijn, en het is ook gek. Of was er sneeuw door het openstaande raam naar binnen gewaaid? Ook dat zou raar zijn. Er klopt duidelijk iets niet aan dit tafereel, het is onlogisch. Hoe komt dat? De passage met de bloeddruppels in de sneeuw komt al voor in de oudste Sneeuwwitjeversie van de Grimms, die Jacob in april 1808 aan zijn vriend Savigny stuurde. Maar in januari 1813 verscheen de eerste aflevering van het tijdschrift Altdeutsche Wälder met daarin een veel vroeger geschreven opstel van Jacob Grimm: Commentar zu einer Stelle in Eschenbachs Parcifal. De passus uit de Parcivalroman van de middeleeuwse dichter Wolfram von Eschenbach die Jacob Grimm becommentarieert, is die waarin een valk een gans aanvalt, zodat er drie druppels bloed in de sneeuw vallen. Parcival associeert het rood op het wit dadelijk met de schoonheid van zijn geliefde. Inderdaad hebben we bij deze kleurencombinatie te maken met een traditioneel beeld voor de schoonheid. (Het komt nog voor in KHM 47 en in een variant van KHM 21 die in het commentaar wordt meegedeeld).Ga naar eindnoot24. In zijn opstel verwijst Jacob Grimm naar ‘een oudduits kindersprookje’ dat als volgt begint: Er was eens een koningin, die zat aan het raam te naaien en het was winter en het sneeuwde. En toen zij zo naaide en in de vlokken keek die uit de hemel neervielen, stak ze zich met de naald in haar vinger, zodat er drie druppels bloed uitkwamen. En de koningin deed in haar hart een wens en sprak: Ach, als ik maar een kind had, zo wit als deze sneeuw, zo rood als dit bloed en met haar zo zwart als de raaf die daar voor het raam huppelt. Daarna vertelt Jacob Grimm nog een variant van dit begin, die overeenkomt met die in het Ölenbergse manuscript, en die opgenomen werd in de drukken.Ga naar eindnoot25. De Grimms kenden dus nog een Sneeuwwitjevariant, maar die komt in de tekst en de commentaar van de Kinder- und Haus- | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
märchen nergens voor. Ook het opstel waarin deze variant vermeld wordt is door de Grimms bijna helemaal weggemoffeld - pas in 1856 wordt het in het commentaar bij de sprookjes even vermeld, maar Jacob Grimm zwijgt erover in zijn voorwoord bij de vertaling door Felix Liebknecht van de Pentamerone, waarin hij nochtans over het beeld van het bloed in de sneeuw spreekt, en hij nam het opstel ook niet op in de boekuitgave van zijn kleine geschriften.Ga naar eindnoot26. Bekijken we de verdrongen variant even van wat dichterbij, en vergelijken we hem met de andere versies. In de Altdeutsche Wälder is het begin van het verhaal logisch: de koningin zit binnen, het bloed bevindt zich op haar vinger, zij ziet het wit van de sneeuw buiten. In het Ölenbergse manuscript (net als in de versie van Savigny) en in de drukken van de Kinder- und Hausmärchen valt echter het bloed in de sneeuw, wat niet logisch is, maar wel overeenstemt met de Parcifaltekst! Hoe zit het met het zwart? In de onderdrukte variant ziet de koningin een raaf en associeert die met zwart haar. In de versie voor Savigny en in de Ölenberger versie ziet de koningin het raam en associeert met zwarte ogen. In beide handschriften heeft Jacob Grimm later toegevoegd dat het raam van ebbehout is. In de eerste druk wordt niet duidelijk welk deel van Sneeuwwitjes lichaam de koningin zo zwart als het raam wenst, maar in de Ausgabe letzter Hand is dat opnieuw het haar, zoals in de onderdrukte variant. Met de Parcivaltekst heeft dit niets te maken - daar was alleen sprake van rood en wit, en niet van zwart. Maar dat zwart komt wel voor in een passus van een sprookje uit de Pentamerone van Giambattista Basile. De Grimms kenden dit boek, dat in het Napolitaanse dialect geschreven is, en wilden het oorspronkelijk zelfs vertalen en als tweede deel van hun Kinder- und Hausmärchen publiceren. (Dat gebeurde niet, omdat zij genoeg Duitse verhalen bij elkaar kregen om dat tweede deel te vullen).Ga naar eindnoot27. In Pentamerone IV, 9 ligt een gedode raaf op een marmeren steen, en wordt er een associatie gemaakt met een vrouw die rood en blank is, en hoofdhaar en wenkbrauwen heeft die zo zwart zijn als de veren van de raaf.Ga naar eindnoot28. Als de weggemoffelde variant de meest oorspronkelijke is - en zijn logica pleit daarvoor - dan gaat de bewerking van de Grimms in twee richtingen: sterker aanleunen bij de oude Duitse literatuur en sterker afwijken van de buitenlandse. Dit laatste eerst radicaal door het zwart op de ogen en het raam te betrekken, daarna iets gemilderd door alleen de raaf uit de weg te ruimen, maar de verwijzing naar het haar uit de verdrongen variant opnieuw te gebruiken. | |||||||||||
C. De twee helften van de appelIn het Ölenbergse manuscript verkleedt de koningin zich als boerin, en gaat naar Sneeuwwitje met een appel waarvan de rode helft vergiftigd is. Sneeuwwitje doet niet open, en de koningin reikt haar de appel door het raam. Sneeuwwitje bijt in de rode helft, en valt dood neer. In de eerste druk wordt de scène veel uitvoeriger weergegeven, met veel dialoog, en zegt de koningin: ‘Misschien bent u bang, kijk ik zal de appel in twee snijden en de helft eten, die mooie rode kant zal voor u zijn.’ Ook in de Ausgabe letzter Hand verdeelt de koningin de appel, en eet zelf de helft. Vanwaar deze verandering? De Grimms kenden de Volksmärchen der Deutschen van Johann Karl August Musäus (1735-1787) die van 1782 tot 1786 verschenen waren. In het commentaar bij Sneeuwwitje in hun eigen exemplaar van de eerste druk staat in handschrift toegevoegd: ‘is Musäus' Richilde’.Ga naar eindnoot29. In het commentaar van de Ausgabe letzter Hand wordt ook naar Musäus' sprookje verwezen. Welnu, in dat sprookje tracht Richilde de mooie Bianca te vergiftigen met een granaatappel, waarvan één helft vergiftigd is. Richilde deelt de granaatappel in twee op haar bord, geeft de helft aan Bianca en eet de andere helft zelf op.Ga naar eindnoot30. Het delen van de appel, dat bij de Grimms vanaf de eerste druk voorkomt, is dus kennelijk een modellering van de tekst naar het voorbeeld van Musäus.Ga naar eindnoot31. | |||||||||||
4. Thematische veranderingenA. Een braaf christelijk meisje/een goddeloze stiefmoederIn de Ausgabe letzter Hand worden tweemaal de wilde dieren in het bos vermeld. In de handschriften en in de eerste druk komen die nog niet voor. De eerste vermelding ervan gebeurt in de scène in het bos bij het begin van het verhaal. Sneeuwwitje is door de jager achtergelaten en loopt alleen door het bos ‘en de wilde dieren sprongen haar voorbij, maar ze deden haar niets.’ Als Sneeuwwitje dan later in de glazen doodkist opgebaard ligt, heet het: ‘En de dieren kwamen ook en beweenden Sneeuwwitje, eerst een uil, dan een raaf, en ten slotte een duifje.’ Deze passages doen me denken aan Franciscus van Assisi, die ook in goede verstandhouding met de dieren leefde: de wilde wolf van Gubbio deed hem niets en de duiven luisterden naar zijn preek.Ga naar eindnoot32. Dat de heilige in vrede en vriendschap leeft met de dieren is overigens een oud gegeven, dat al in de vroegchristelijke levensbeschrijvingen van woestijnheiligen voorkomt - iedereen kent wel de iconografische vormgeving daarvan op Dürers prent met de H. Hiëronymus met een leeuw aan zijn voeten. Dit element uit de christelijke hagiografie sluit aan bij motieven uit de oudtestamentische literatuur: het eschatologische visioen van Jesaja 11, 1-9 (‘de leeuw zal stro eten als het rund’) en het bekende verhaal van Daniël in de leeuwenkuil. Het motief toont dat wie naar de wil van God leeft, in harmonie is met de schepping, ook met de wilde dieren daarin.Ga naar eindnoot33. Maar wat heeft dit allemaal met Sneeuwwitje te maken? Een sprookje is toch geen heiligenleven! Inderdaad, maar laten we, met de oude religieuze traditie van het diermotief in het achterhoofd, in de teksten eens naspeuren of er nog meer religieuze thematiek aanwezig is. In het Ölenbergse manuscript is er geen spoor van. In de eerste druk is er maar één aanwijzing: ‘(...) en Sneeuwwitjes goddeloze moeder werd ook uitgenodigd.’ Maar in de Ausgabe letzter Hand zijn de religieuze verwijzingen talrijker. Als Sneeuwwitje een geschikt bedje in het huisje van de dwergen gevonden heeft ‘beval zij zich in Gods hand en sliep in.’ Als de dwergen haar vinden roepen zij: ‘Oh, mijn God! Oh, mijn God!’ En als Sneeuwwitje zich uit de kist opricht, roept ze: ‘Och God, waar ben ik?’ De koningin is nog steeds ‘goddeloos’, maar kent nu ook ‘heksenkunsten’ en als de spiegel haar voor de laatste maal zegt dat Sneeuwwitje mooier is dan zij lezen we: ‘Toen stootte de boze vrouw een vloek uit en...’ We zien dus dat in het Sneeuwwitjeverhaal oorspronkelijk geen religieus element voorkomt, maar dat in de eindfase van de tekstbewerking sprake is van een verhaal met een duidelijk religieus kader. De dwergen en Sneeuwwitje hebben de juiste relatie tot God - zij aanroepen God, en Sneeuwwitje bidt - terwijl hun tegenspeler de koningin buiten de door God gewilde orde gesitueerd wordt: zij is goddeloos, vloekt en gebruikt heksenkunsten. Sneeuwwitjes goede realtie met de dieren mag men dus gerust in de traditie van de christelijke hagiografie zien. Dit alles hoeft geen verbazing te wekken. De Grimms komen uit een gezin waarin elke avond een hoofdstuk uit de bijbel voorgelezen werd, zij wilden nadrukkelijk dat hun sprookjesboek een ‘opvoedingsboek’ zou zijn, en ook uit andere voorbeelden weten we: ‘Wilhelm Grimm herwerkte de sprookjes bewust in de zin van de christelijke ethiek.’Ga naar eindnoot34. | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
B. Moeder/stiefmoeder/vader/prinsIn het Ölenbergse manuscript komt geen stiefmoeder voor - het is de eigen moeder die Sneeuwwitje naar het leven staat. Maar de vader speelt een belangrijke rol. Terwijl hij weg is voor een oorlog voert de koningin haar snode plannen uit, hij is het die zijn dochter vindt bij de dwergen, hij laat haar genezen door zijn dochters, en huwelijkt haar dan uit aan een prins. Op de bruiloft moet de moeder in de gloeiende pantoffels dansen tot ze dood neervalt. De oedipale thematiek is in deze versie overduidelijk: er is een conflict tussen moeder en dochter, de vader is de redder van zijn dochter en laat blijkbaar zelf zijn vrouw terechtstellen. De dochter wint dus de gunst van de vader, en de concurrente, de moeder, wordt uitgeschakeld. Omwille van het incesttaboe kan de vader uiteraard niet met de dochter trouwen, maar in de prins aan wie hij ze uithuwelijkt ziet een psychoanalytische benadering natuurlijk onmiddellijk een ontdubbeling van de vader - een doorzichtige camouflage.Ga naar eindnoot35. In de eerste druk is de vader helemaal verdwenen, en is het een prins die Sneeuwwitje vindt, verliefd wordt en na haar opstanding met haar huwt. De boze moeder wordt aan het hof van de prins omgebracht. Op die manier is de oedipale thematiek van het verhaal in sterke mate verhuld. Ook is het verhaal romantischer geworden. Het traditionele huwelijksconcept uit het Ölenbergse manuscript - de dochter wordt uitgehuwelijkt, van liefde is geen sprake - werd vervangen door een huwelijk op basis van verliefdheid. Vanaf de tweede druk pas wordt de moeder vervangen door een stiefmoeder, en die kent iedereen uit de Ausgabe letzter Hand. Dat zou gebeurd kunnen zijn omdat de slechte moeder een te cru gegeven geacht werd voor een kinderverhaal.Ga naar eindnoot36. Maar het is in elk geval ook een verdere camouflage van de oedipale thematiek. In de Ausgabe letzter Hand is het tafereel met de prins verder uitgewerkt, want hij doet nu een huwelijksaanzoek: ‘Ik heb je liever dan alles op de wereld; kom met mij naar het slot van mijn vader, je moet mijn gemalin worden.’ De vader wordt nu wel even vermeld, om uit te leggen hoe Sneeuwwitje aan een stiefmoeder geraakt is. Verder speelt hij geen enkele rol. | |||||||||||
5. Stilistische herwerkingGa naar eindnoot37.Bekijken we nu eens de belangrijkste stilistische veranderingen die de Sneeuwwitjetekst van de Grimms onderging. Daarbij is te bedenken dat er een heel groot verschil is tussen het Ölenbergse manuscript en de eerste druk: ‘Sneeuwwitje is het sprookje dat in vergelijking met andere oerversies al in de eerste druk de grootste toevoegingen en uitbreidingen ondergaan heeft, waarbij vergeleken de oervorm een haast nuchtere indruk maakt.’Ga naar eindnoot38. | |||||||||||
A. Uitbreiding van de directe rede en van de dialoog
| |||||||||||
B. Detaillering/preciseringDe vorige citaten tonen hoe in de bewerking details worden toegevoegd - het takenpakket van Sneeuwwitje wordt b.v. enorm verzwaard. Die detailleringen doen zich op allerlei plaatsen voor. Zo vernemen we in de zevende druk b.v. dat Sneeuwwitje in het bos over scherpe stenen en door doornen loopt, en dat de gloeiende schoenen met een ijzeren tang worden gebracht. Een vorm van detaillering en precisering is ook het toevoegen van beschrijvende adjectieven:
| |||||||||||
C. Psychologisering/versterking van de emotionaliteitIn het Ölenbergse manuscript wordt niet uitgeweid over de gevoelens van de personages, maar in de gedrukte versies worden gevoelens geëxpliciteerd en met beeldspraak veraanschouwelijkt.
| |||||||||||
D. BeeldspraakDe laatste citaten laten zien hoe de tekst aan aanschouwelijkheid en expressiviteit wint door het gebruik van beeldspraak. Dat gebeurt niet alleen waar gevoelens moeten worden beschreven:
| |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
E. MotiveringDe motieven van allerlei handelingen worden in de loop van het verwerkingsproces expliciet aangegeven:
| |||||||||||
F. Herhaling van zinnenIn het Ölenbergse manuscript stellen de dwergen maar vijf vragen als zij in hun huisje aankomen en vaststellen dat er iemand geweest is. In de eerste druk zijn dat er zeven geworden. In het Ölenbergse manuscript is er één dialoog tussen de koningin en de spiegel, in de eerste druk zijn er zeven van die dialogen. Blijkbaar is de tendens van de bewerking hier herhalingen volgens het sprookjesgetal zeven te creëren. In het Ölenbergse manuscript wordt alleen in het begin over de kleurencombinatie rood/wit/zwart gesproken, en wel tweemaal. In de zevende druk wordt dat nog op twee verschillende plaatsen herhaald, zodat het in drie passages voorkomt. In de zevende druk vinden we ook telkens als de koningin erop uit trekt om een aanslag op Sneeuwwitje te plegen de mededeling dat zij over de zeven bergen naar de zeven dwergen gaat, in totaal driemaal. Hier volgt de herhaling dus het sprookjesgetal drie. | |||||||||||
G. Intensifiërende herhaling/ tweeledige constructies/ synonymieënBijzondere gevallen van herhaling zijn:
| |||||||||||
H. DiminutievenIn het Ölenbergse manuscript komen al diminutieven voor, maar hun aantal is in de eerste druk flink toegenomen. Het gaat meestal om diminutieven op -lein, die lieftalligheid of vertedering uitdrukken.
| |||||||||||
I. Opslitsing van samengestelde zinnenDe laatst aangehaalde citaten tonen ook hoe een samengestelde zin wordt opgesplitst in verschillende hoofdzinnen. | |||||||||||
6. Diverse veranderingenA. Engeland/het ganse landIn het Ölenbergse manuscript luidt de vraag die de koningin aan de spiegel stelt: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand
Wie is de mooiste vrouw van gans Engeland?
Vanaf de eerste druk is de plaatsbepaling Engeland verdwenen, zodat het verhaal in Duitsland lijkt te spelen. Dit kan uit nationalisme gebeurd zijn, maar ook omdat de Grimms precieze plaatsbepalingen voor sprookjes ongepast vonden.Ga naar eindnoot39. | |||||||||||
B. Kam/giftige kamDe moordpogingen van de boze koningin berusten op magie. Maar het rationalistische denken weet met die magie geen raad, en tracht het magische ironisch te relativeren (cfr. Perrault) of rationeler te maken. Als je dood neervalt van een brokje appel in je mond of keel, maar direct opnieuw herleeft als dat verwijderd wordt, is die appel duidelijk een magische appel. Het heeft geen zin hem giftig te noemen, want gif houdt zo maar niet op te werken als de appel waar het in zit verwijderd is. Als we al in het Ölenbergse manuscript lezen dat de appel van de koningin vergiftigd is, hebben we dus te maken met een rationalisering. (Zij vindt haar voorbeeld in Musäus' Richilde). Eenzelfde rationalisering is het als de Grimms eerst suggereren dat Sneeuwwitje dood neervalt omdat haar rijgsnoer te hard is aangetrokken (1810), en daarna expliciteren dat zij daardoor geen adem meer kan halen (1812, 1857). In de Grimmteksten zelf kunnen we het ontstaan van een dergelijke rationalisering observeren waar het de kam betreft. In 1810 is er gewoon sprake van een kam, die klaarblijkelijk magische eigenschappen heeft. In de eerste druk wordt dat gerationaliseerd tot een ‘giftige kam’, en dat is nog steeds zo in de zevende druk. | |||||||||||
C. De leeftijd van SneeuwwitjeIn het Ölenbergse manuscript wordt niet gezegd hoe oud Sneeuwwitje is. In de eerste en de zevende druk lezen we dat ze zeven jaar is - daar hebben we het sprookjesgetal zeven weer. Toch verschijnt zij op het einde van het sprookje als een huwbare vrouw. De infantilisering van een huwbare vrouw komt bij de Grimms ook elders voor, in het sprookje van de Kikkerkoning (KHM1). We hebben daar te maken met een deseksualisering van het sprookje.Ga naar eindnoot40. Dat kan ook van het Sneeuwwitjeverhaal gezegd worden. Als er tussen twee volwassen vrouwen jaloezie heerst om de schoonheid van de éne, is de seksuele bijklank van die jaloezie overduidelijk. Zij willen toch mooi zijn voor de mannen? | |||||||||||
D. De prins en de doodkist/de opstandingIn de eerste druk is Sneeuwwitje opgebaard in het huisje van de dwergen, de prins neemt haar mee naar huis, plaatst ze in zijn kamer, en treurt bij haar. Sneeuwwitje herleeft doordat een dienaar haar een stomp in de rug geeft. Om redenen die niet duidelijk zijn verloopt het verhaal in de zevende druk anders: de kist wordt op een berg geplaatst, de | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
prins laat ze wegdragen, maar doordat één van de dragers struikelt herleeft Sneeuwwitje. | |||||||||||
E. Achterlaten/afslachtenIn het Ölenbergse manuscript laat de koningin zelf Sneeuwwitje in het bos achter, in de hoop dat zij zal omkomen. In de eerste druk (en ook nog in de zevende) stuurt zij de jager met Sneeuwwitje naar het bos, met de opdracht haar dood te steken, en haar de longen en de lever van het meisje mee te brengen, zodat zij die kan koken en opeten. De gedrukte versies zijn dus wel een graad wreedaardiger dan de handschriften. Daarbij is te bedenken dat de Grimms ook in Assepoester de wreedheid aangedikt hebben - de ogen van de slechte stiefzusters worden uitgepikt - en dat zij er niet tegen opzagen het vrij gruwelijke sprookje Van de jeneverboom in de ‘kleine editie’ (die gemakkelijker in kinderhanden kon komen) op te nemen. | |||||||||||
7. BesluitHet Sneeuwwitjeverhaal heeft in de handen van de gebroeders Grimm een grote evolutie doorgemaakt. (Daarvoor is vooral Wilhelm Grimm verantwoordelijk, omdat Jacob het bewerken van de sprookjes grotendeels aan zijn broer overliet). In zijn oudste bewaard gebleven vorm is het een ‘Volkssprookje’ dat opgetekend is van een informant uit de hoge burgerij, in een vrij nuchtere stijl, nogal schematisch. In de twee oudste versies, vrijwel identieke manuscripten van de hand van Jacob Grimm, is al een aanpassing gebeurd van het motief van de kleuren rood/wit/zwart, waardoor de tekst dichter aanleunde bij de Parcivalroman, en minder geleek op een passage uit de Napolitaanse Pentamerone. De Grimms hebben zich duidelijk ingespannen om de oorspronkelijke en logische versie, die Jacob Grimm in een tijdschrift afdrukte, nooit meer onder de aandacht te brengen. In de tekst zoals die in de twee handschriften bewaard gebleven is, werden varianten van andere informanten gemonteerd, en gebeurden kleine aanpassingen aan literaire voorbeelden zoals Musäus' Richilde of de Heimskringla van Snorri Sturluson. De tekst werd ook in een christelijk-moralistische zin herwerkt, waarbij de boze koningin gedemoniseerd werd en Sneeuwwitje als braaf en vroom werd voorgesteld. De oedipale thematiek van het verhaal werd grondig gecamoufleerd door het verwijderen van de vader en het vervangen van de moeder door een stiefmoeder. De erotische dimensie van het verhaal werd dan nog afgezwakt door van Sneeuwwitje een zevenjarig meisje te maken in plaats van een huwbare vrouw. Oorspronkelijk speelde het verhaal in Engeland, maar deze plaatsbepaling werd verwijderd. De magie van de vertelling werd al op verscheidene punten gerationaliseerd in de oudste versies, maar dat gebeurt versterkt in de drukversies, waar de magische kam ‘giftig’ wordt. In stilistisch opzicht sluit de tekst van bij het begin aan bij de sprookjes van Philipp Otto Runge, die de Grimms als model voor ogen hielden. De sprookjesstijl die Wilhelm Grimm in het spoor van Runge ontwikkelde, vertoont in Sneeuwwitje de volgende kenmerken: frekwent gebruik van directe rede en dialoog, toenemende detailschildering, expliciete beschrijteit, poëtische beeldspraak, expliciete motivering van de handeling, gebruik van de herhaling (van zinnen en woorden) als stijlmiddel, tweeledige constructies en synonymieën, van verlieflijkende diminutieven, en opsplitsing van perioden in kortere hoofdzinnen. Zo werd het Volkssprookje’ gestileerd tot romantisch kunstproza, tot ‘sprookje van Grimm’ en in die vorm werd het een klassiek kinderverhaal.Ga naar voetnoot1. | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
I Van de jeneverboomHet sprookje Von den Machandel-boom, in het Platduits verteld door de schilder Philipp Otto Runge, beschouwden de Grimms als een model voor het uitgegeven van volkssprookjes. Runge houdt ervan de zinnen aan elkaar te rijgen met ‘en’ of ‘toen’, hij vertelt heel gedetailleerd en aanschouwelijk, gebruikt veel dialoog en directe rede, en hanteert de intensiverende herhaling (Marleentje (...) weende en weende; en hij at en at; een grote, grote schotel) de synonymie (beenderen en knoken; blij en vergenoegd; danste en sprong) en de klanknabootsing (de molen ging klip-klap, klip-klap, klip-klap; daarna met assonantie en hakken hik-hak, hik-hak, hik-hak). In Van de Jeneverboom komt ook een versje voor, dat Runge acht maalt herhaalt. Deze stijlkenmerken vinden we in de sprookjes van Grimm terug. De en-toen-stijl treffen we al in de oudste versie van hun Sneeuwwitjeverhaal aan, andere kenmerken duiken op in de loop van de stilistische herwerking van de vertelling. Als staal van Runges kunstig proza volgt hier het begin van Van de Jeneverboom, waarin trouwens een bekend motief uit Sneeuwwitje voorkomt. (Bron: de eerste druk van de sprookjes van Grimm - zie noot 21). Het is nu al lang geleden, wel tweeduizend jaar, toen was er een rijk man, die had een mooie vrome vrouw, en ze hadden elkaar zeer lief, maar ze hadden geen kinderen, maar ze wensten er zich zeer, en de vrouw bad daarvoor zeer veel, dag en nacht, maar ze kregen er geen en kregen er geen. Voor hun huis was een erf, daarop stond een jeneverboom, daar stond de vrouw eens onder in de winter, en schilde zich een appel, en toen ze zich die appel zo schilde, sneed ze zich in een vinger, en het bloed viel in de sneeuw - ach! zei de vrouw en zuchtte diep, en keek naar het bloed voor haar, en ze was zo erg weemoedig, had ik maar een kind zo rood als bloed en zo wit als sneeuw - en toen ze dat zei werd het haar zo vrolijk te moede, het leek haar alsof er iets van ging komen; toen ging ze naar het huis en er ging een maand voorbij, de sneeuw verging, en twee maanden, toen werd het groen, en drie maanden, toen kwamen de bloemen uit de grond, en vier maanden, toen kwamen er bladeren aan de bomen in het bos en de groene twijgen waren allemaal door elkaar gegroeid; toen zongen de vogeltjes dat het hele bos schalde, en de bloesems vielen van de bomen, toen was de vijfde maand voorbij en ze stond onder de jeneverboom, die rook zo goed; toen sprong haar hart op van vreugde en ze kon het niet laten op de knieën te vallen, en toen de zesde maand voorbij was, toen werden de vruchten dik en sterk, toen werd ze heel stil, en de zevende maand, toen greep ze naar de jeneverbessen en at ze gulzig, toen werd ze treurig en ziek; toen ging de achtste maand voorbij, en ze riep haar man, en weende en zei: als ik sterf, begraaf mij dan onder de jeneverboom! toen was ze helemaal getroost en ze was blij tot de negende maand voorbij was, toen kreeg ze een kind, zo wit als sneeuw en zo rood als bloed; en toen ze dat zag was ze zo blij dat ze stierf. | |||||||||||
II SneeuwwitjeDit is een vertaling van de Sneeuwwitjetekst uit het Olenbergse handschrift (1810), zoals dat afgedrukt is door Heinz Rölleke (noot 1). De latere toevoegingen in het handschrift heb ik tussen haakjes geplaatst. In plaats van drie druppels bloed stond er oorspronkelijk een paar druppels bloed, de titel luidt ‘Schneeweißchen’, maar daaronder is later toegevoegd: ‘Schneewitchen. Unglückskind’. De laatste alinea van de hoofdtekst kreeg als randbemerking: ‘dit slot is zo niet goed, en gebrekkig.’
Het was eens winter en er viel sneeuw uit de hemel, en toen zat er een koningin voor het raam (van ebbehout) en naaide. Zij had maar al te graag een kind gehad. En terwijl zij daarover dacht, stak zij toevallig met de naald in haar vinger, zodat er drie druppels bloed in de sneeuw vielen. Toen sprak zij de wens uit: ach had ik maar een kind, zo wit als deze sneeuw, met wangen zo rood als dit bloed en met ogen zo zwart als dit raamkozijn! Wilhelm en Jacob Grimm;
Tekening van Ludwig Emil Grimm Spoedig daarna kreeg zij een wondermooi dochtertje, zo wit als sneeuw, zo rood als bloed, zo zwart als ebbehout, en dat dochtertje werd Sneeuwwitje genoemd. Mevrouw de koningin was de allermooiste vrouw in het land, maar Sneeuwwitje was nog honderdduizend maal mooier en toen mevrouw de koningin haar spiegel vroeg: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand
wie is de mooiste vrouw in heel Engeland?
antwoordde het spiegeltje: mevrouw de koningin is de mooiste, maar Sneeuwwitje is nog honderdduizend maal mooier. Ondertussen kon mevrouw de koningin haar niet meer uitstaan, omdat zij de mooiste in het rijk wilde zijn. Toen de heer koning nu op een keer ten oorlog getrokken was, liet zij haar koets inspannen en gaf het bevel een ver en donker bos in te rijden, en Sneeuwwitje nam ze mee. Maar in datzelfde bos stonden veel mooie rode rozen. Toen ze nu met haar dochtertje daar aangekomen was, sprak ze tegen haar: ach Sneeuwwitje, stap toch uit en breek wat van die mooie rozen voor me af! En zodra Sneeuwwitje uit de wagen gegaan was om het bevel te gehoorzamen, reden de wielen met grote snelheid weg, maar mevrouw de koningin had alles zo bevolen (omdat ze hoopte dat de wilde dieren Sneeuwwitje al gauw zouden verslinden). Toen Sneeuwwitje nu in het grote bos moederziel alleen was, weende ze zeer en ging altijd maar verder en altijd maar verder en ze werd heel moe, tot ze eindelijk aan een klein huisje kwam. In dat huisje woonden zeven dwergen, maar die waren net niet thuis, maar ze waren in de mijn. Toen Sneeuwwitje in de woning binnenging stond daar een tafel, en op die tafel zeven borden, en daarbij zeven lepels, zeven vorken, zeven messen en zeven glazen en verder waren er in die kamer ook zeven bedjes. En Sneeuwwitje at van elk bord wat groente en brood, en dronk daarbij uit elk glaasje een druppel, en ze wilde eindelijk uit moeheid gaan slapen. Ze probeerde echter alle bedjes, maar vond geen enkel voor haar geschikt, behalve het laatste, daarin bleef ze liggen. Toen nu de zeven dwergen van hun dagtaak naar huis kwamen zeiden ze allemaal: | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
wie heeft er van mijn bordje gegeten?
wie heeft er van mijn broodje genomen?
wie heeft er met mijn vorkje gegeten?
wie heeft er met mijn mesje gesneden?
wie heeft er uit mijn bekertje gedronken?
en daarop zei het eerste dwergje: wie heeft er toch in mijn bedje getrappeld?
en de tweede sprak: hè, in dat van mij heeft er ook iemand gelegen. En de derde ook en de vierde eveneens enzovoort, tot ze eindelijk in het zevende bed Sneeuwwitje zagen liggen. Maar ze beviel hen zozeer dat ze haar uit medelijden lieten liggen, en het zevende dwergje moest zich met het zesde behelpen zo goed als dat ging. Toen Sneeuwwitje nu de volgende morgen uitgeslapen had, vroegen ze haar hoe ze daarheen gekomen was. En ze vertelde hen alles, en dat mevrouw de koningin-moeder haar alleen in het bos achtergelaten had en weggereden was. De dwergen hadden medelijden met haar en verzochten haar bij hen te blijven en voor hen het eten te koken als ze naar de mijn gingen. Maar ze moest oppassen voor mevrouw de koningin en zeker niemand in het huis binnenlaten. Toen mevrouw de koningin nu hoorde dat Sneeuwwitje bij de zeven dwergen was, en ze niet omgekomen was in het bos, trok ze de kleren van een oude marskraamster aan en ging tot voor het huis en vroeg om met haar waren binnengelaten te worden. Maar Sneeuwwitje herkende haar niet, en sprak aan het raam: ik mag niemand binnenlaten. Toen zei de marskraamster: och kijk lief kind, wat voor mooie rijgsnoeren ik heb en ik laat ze u heel goedkoop! Maar Sneeuwwitje dacht: die rijgsnoeren heb ik net erg nodig, het zal toch geen kwaad kunnen als ik die vrouw binnen laat, ik kan dan een mooi koopje doen, en ze maakte de deur open en kocht rijgsnoeren. En toen ze die gekocht had, begon de marskraamster te zeggen: maar ach, hoe slordig is jouw rijgsnoer vastgemaakt, wat voor een gezicht is me dat, kom ik zal je eens beter insnoeren. Daarop nam de oude vrouw, die echter mevrouw de koningin was, het rijgsnoer en snoerde Sneeuwwitje zo vast, dat die als dood neerviel, waarop de vrouw wegging. Toen de dwergjes naar huis kwamen en Sneeuwwitje daar zagen liggen, dachten zij meteen wie er moest geweest zijn, en ze maakten het rijgsnoer snel los, zodat Sneeuwwitje weer bijkwam. Maar ze maanden haar aan om voortaan voorzichtiger te zijn. Nadat mevrouw de koningin vernomen had dat haar dochtertje weer levend geworden was, kon zij geen rust meer vinden en ze kwam weer in vermomming tot aan het huisje en ze wilde Sneeuwwitje een prachtige kam verkopen. Omdat deze kam Sneeuwwitje heel goed beviel liet ze zich verleiden en opende de deur, en de oude vrouw kwam binnen en begon Sneeuwwitjes gele haren te kammen en ze liet de kam steken tot Sneeuwwitje als dood neerzonk. Toen de zeven dwergen thuis kwamen vonden ze de deur open en Sneeuwwitje lag op de grond, en ze wisten meteen wie het onheil gesticht had. Nochtans trokken zij de kam meteen uit haar haar, en Sneeuwwitje kwam weer tot leven. Maar ze zeiden haar, dat als ze zich nog eenmaal zou laten beetnemen, zij haar niet meer zouden kunnen helpen. Maar mevrouw de koningin was heel boos toen ze vernam dat Sneeuwwitje weer levend geworden was en verkleedde zich voor de derde keer, als boerin, en nam een appel mee die half vergiftigd was, en wel aan de rode kant. Sneeuwwitje paste er wel voor op de vrouw open te doen, maar die reikte haar de appel door het raam naar binnen, en speelde zo goed komedie dat je niets kon merken. Sneeuwwitje beet in de mooie appel, daar waar hij rood was, en zonk dood neer op de grond. Toen de zeven dwergen echter thuiskwamen konden zij niet meer helpen en ze waren heel bedroefd en rouwden zeer. Maar ze legden Sneeuwwitje in een glazen doodkist, waarin zij haar vorige gestalte helemaal bewaarde, schreven haar naam en haar afstamming erop, en bewaakten haar zorgvuldig, dag en nacht. Op een dag keerde de koning, de vader van Sneeuwwitje, naar zijn rijk terug en hij moest door hetzelfde bos gaan waarin de zeven dwergen woonden. Toen hij nu de doodkist en het opschrift zag, werd hij heel bedroefd om de dood van zijn geliefde dochter. Hij had echter in zijn gevolg zeer ervaren artsen bij zich, die vroegen het lijk aan de dwergen, namen het en maakten een touw aan de vier hoeken van de kamer vast en Sneeuwwitje werd weer levend. Daarop trokken ze allen naar huis. Sneeuwwitje werd aan een mooie prins uitgehuwelijkt, en op de bruiloft werden een paar pantoffels in het vuur gloeiend gemaakt, die moest de koningin aantrekken en ermee dansen tot ze dood was. volgens anderen kloppen de dwergen met kleine toverhamertjes 32 keer en maken daardoor Sneeuwwitje weer levend. | |||||||||||
Ander beginEr waren eens een graaf en een gravin, die reden samen weg, en ze reden aan drie hopen witte sneeuw voorbij, toen sprak de graaf: ik wou dat ik een meisje had, zo wit als deze sneeuw. Ze reden verder en kwamen aan drie groeven vol rood bloed, toen wenste de graaf: had ik maar een meisje met wangen zo rood als dit bloed! Kort daarna vlogen drie raven voorbij, zo zwart als kool, en de graaf wenste weer een meisje met haar zo zwart als deze raven. Ten slotte kwamen ze een meisje tegen, zo wit als sneeuw, zo rood als bloed, zo zwart als raven, en dat was Sneeuwwitje. De graaf liet haar meteen in de koets zitten, maar de gravin had dat niet graag. En de gravin wist niet wat te doen, en liet uiteindelijk haar handschoen door het portier naar buiten vallen en beval Sneeuwwitje die voor haar te gaan oprapen. Toen Sneeuwwitje dan uitgestapt was, rolde de wagen met grote snelheid weg. |
|