Themanummer over sprookjes
En nu over jeugdliteratuur
Het oktobernummer van En nu over jeugdliteratuur, 8 jrg. no. 5, was eveneens voor een groot deel gewijd aan sprookjes. De titel ervan is: ‘Er was eens ... er is nog’: over sprookjes en andere oude verhalen.
De studiedag van de stichting BZZTôH i.s.m. de landelijke werkgroepen was medebepalend voor de totstandkoming van dit nummer over sprookjes. De samenstellers hebben dan ook rekening gehouden met het feit dat nóg twee tijdschriften aandacht aan het sprookje zouden besteden n.l. Leestekens en BZZLLETIN. De redactie van En nu over jeugdliteratuur noemt dit nummer dan ook slechts een bescheiden bijdrage aan de veelomvattende materie van het sprookje en hoopt slechts bij te kunnen dragen aan een discussie erover. De eerste bijdrage is geschreven door Maartje Draak en is een verslag van een lezing, die ze gehouden heeft in 1976 in het kader van het Studium Generale. Op heldere manier geeft ze het onderscheid weer tussen sprookjes, mythen, fabels, sagen en legenden, waarbij ze tot de conclusie komt, dat juist het verbeterde studie-apparaat ons geleerd heeft, dat een groot aantal volksverhalen tot twee of meer genres gerekend kunnen worden en dat vermenging van verschillende typen evenzeer voorkomt.
Herman Verschuren geeft vervolgens een becommentarieerd overzicht van vakliteratuur over sprookjes en aanverwante verhalen. Het is zoals hij zelf zegt ‘een ruime greep’ uit hetgeen er voorhanden is. Het is echter een inventarisatie, die de moeite waard is, ook al zou het dan niet volledig zijn. Op een duidelijke, kritische wijze worden verschillende vakboeken belicht.
Jaap de Jong geeft een overzicht van verkrijgbare, goede uitgaven van sprookjes en aanverwante verhalen. Ook hij is selectief te werk gegaan en wel volgens criteria als 1. toegankelijkheid c.q. bruikbaarheid 2. een mate van authentieke weergave van de oorspronkelijke teksten 3. verkrijgbaarheid op het moment.
Zijn besprekingen zijn echter weinigzeggend. Ze beperken zich tot informatie als: ‘Goede kennismakingsbundel met een breed scala aan thema's en motieven, internationaal georiënteerd’ of ‘Zeer gevarieerde inspiratiebron voor vertellers’. Ook in zijn keuze heeft hij zich beperkt tot de meest gangbare sprookjesbundels. Bijzondere uitgaven als: Sprookjes van Tomi Ungerer, Sprookjes van Grimm van Janosch, de prachtige sprookjesbundel van Eric Carle en de bundel Rafelkap van de feministische uitgeverij Sara komen niet aan bod. Vervolgens schrijft Rita Törnqvist een aardig verhaal over haar ervaringen met trollen. Het sprookjesnummer besluit met twee visies over het gebruik van sprookjes voor kinderen:
1. | Sprookjes en het Montessori-onderwijs, een gesprek met Maria Montessorie door Herman Verschuren |
2. | Het beeld van het pure sprookje; Sprookjes in de Vrije Scholen, een gesprek met Gerard van Hulzen, door Herman Verschuren m.m.v. Truusje Vrooland-Löb |
Deze twee gesprekken geven wel enig inzicht in de verschillende opvattingen over het nut van sprookjes, maar zijn te weinig uitgediept om tot een echte discussie te komen over het wel of niet gebruiken van sprookjes. Zij kunnen echter wel als uitgangspunt dienen.
Nel Teeuwen-Opheij