nente machteloosheid waarin mensen die proberen iets zinrijks tegen elkaar te zeggen, zich bevinden.’ (Sadistisch Universum 1, p. 177). Zo zouden wij ook het werk van Hermans kunnen beschouwen; het werk van een schrijver die aan de kaak stelt wat er mis is in deze wereld, door moedwil en misverstand, zonder ons de hoop te geven dat het beter kan: daarom is Hermans geen moralist, hij gunt ons geen kijkje in een andere, betere wereld; hij gunt ons alleen een kijkje in een sadistische micro-kosmos, de wereld waarin wij leven, hier en nu! Maar Hermans geeft geen oplossing. Hermans toont ons in zijn werk dat deze wereld er een is zonder vrijheid, goedheid en waarheid.
Er bestaat geen zin in ons leven. Wat dan, zult u vragen. Nergens staat dit beter verwoord als aan het eind van de roman ‘Conserve’: vBezigheid, dat is het voornaamste in het leven.’ (p. 210).
Twijfel kan alleen bestaan waar een vraag bestaat; een vraag alleen, waar een antwoord bestaat en dat alleen waar iets gezegd kan worden.’ (Wittgenstein, Tractatus logicophilosophicus, p. 151).
Hermans geeft antwoord door geen antwoord te geven; en juist dat is het antwoord: taal noch teken.
Leo v.d. Voort
Er is sprake van een teken wanneer iets als een teken wordt opgevat. Wanneer er wordt geïnterpreteerd, hoe dan ook.
Interpreteren is: samenhang aanbrengen waar samenhang werd gemist. Een teken is dat alleen voor iemand. En als iets voor iemand een teken is, dan is het ook een teken. De uitspraak ‘daarmee is niet gezegd dat het ook werkelijk tekens zijn’ doet geloven dat alleen door God gezonden tekens die naam zouden verdienen. Zo is het niet.
Het is verkeerd om een verband te leggen tussen de begrippen teken en toeval, want ze zijn van geheel verschillende orde. Bovendien kan het begrip teken worden gedefinieerd, terwijl over het begrip toeval de vreselijkste spraakverwarring niet te vermijden lijkt. ‘Alles is toeval’, zegt de nihilist. ‘Ach, wat een toeval’, zegt iemand die een kennis ontmoet waar hij juist aan dacht. Twee betekenissen van ‘toeval’ die diametraal tegenover elkaar staan.
Het is ook niet zo dat Hermans in zijn werk ‘toont dat deze wereld er een is zonder vrijheid, goedheid en waarheid’.
Al zou hij het willen, hij zou het niet kunnen. Er is vrijheid, goedheid en waarheid in de wereld, en zelfs in de fictieve werelden die in Hermans' boeken worden gecreëerd.
Dat Hermans van zichzelf zegt ‘ik ben geen moralist’ is amusant als je beseft dat hij het wèl is. En dan, als hij zichzelf een moralist vond, zou het weinig interessant zijn om hem zo te noemen.
Natuurlijk is hij het niet in de meest voordehandliggende, letterlijke betekenis. Een kat een kat noemen is misschien stoer, maar van zo'n tautologie kijkt niemand op. Noem de buurvrouw een kat, dan komt er tenminste reactie.
Aart van Zoest